Gedichten. Deel 2
(1900)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 492]
| |
Toevoegsels en Verbeteringen.Ga naar voetnoot1)Deel I.Bl. 3 vs. 1 l: Elck prijs sijn lief naer hijse gis; 6, noot 55 l: wesen, aangezicht; reg. 66: gayl heeft hier geen ongunstige beteekenis; verliefd; 7 noot 7 l: Titus Livius, die in zijn geschiedwerk, libri ab urbe condita de, enz.; 9, reg. 192 voor het verstaan van den zin leze men een komma aan 't einde en in reg. 194 een punt; 14, noot 13 l: Inferno c 5. vs. 100; 20, noot 26 l: vin, vind; reg. 35 verplicht, verbonden; 22, vs. 9 l: misverstant; want; 33, vs. 27 l: baten? 37, vs. 1 l: Charife, toogen; 42, vs. 8 l: Dus comt; 43, noot l: Dit gedicht komt niet in hs. voor; wèl in Apollo, bl. 10; het is gedrukt, enz.; 51, noot 23 moet vervallen en knabbelen zoowel als happen in den gewonen zin worden opgevat; 63, noot 65 l: genoechde aen, zich daarmee tevreden stelde, dat ik haar dienen mocht; 69, noot 12 l: opdat deze gedichten, wanneer zij door uwe lieve stem gezongen worden, zich niet behoeven te schamen voor hun g.g.a.z.; vs. 11 l: w's hemels; 71, noot l: Door oorloch Volgens hs. A; 72, vs. 1 l: Aen 't paertshayr; 81, vs. 2: oneerlijck. Dit beteekent: niet geacht, zonder eer; 94, noot 43 l: zich zelf aan den mast liet binden; 97, vs. 26 l: af elders; 99, reg. 10: sonck, deed zinken, neerdalen; 101, noot 12 l: ontloeren, schalks ontschuilen; 104, 40: laster, berisping; 105, noot 77 l: den derden Caesar, Tiberius; 81: den vierden, Caligula; 85: den vijfden, Claudius; 122, noot 6 l: de blixemdraeghers, de matrozen? De zin is mij niet duidelijk; 131, vs. 78 l: Een swinck; 133, noot 136 l: en is het er, omdat Troje het zelf zegt, inderdaad zoo mooi mede gesteld?; 141, vs. 493 l: Een spieghel, 143, vs. 37 l: des laesten tijds; 144, noot 90 moet vervallen; 147, vs. 38: Hartvoghtigh beteekent dapper, onverschrokken, kloek; 148, reg. 91 ernst, ijver; 152: Dit gedichtje bevat, volgens eene vriendelijke mededeeling van Dr. Alb. Poutsma, enkele motieven, ontleend aan Catullus, 51 of aan Sappho (P.L.G. ed. Bergk4. III, 2); noot 11 l: drieght, dreigt, wil (lat. lingua torpet); 163, noot 72 l: krat, losse zitbank achter aan een wagen; zie bl. 50, vs. 15; 164, noot 49 l: verwaereloost, die de liefde onderdrukt, maakt, aangezien hij daardoor alle levende wezens laat uitsterven, dat de zon alleen voor levenlooze, dus blinde wezens schijnt; 165, vs. 1 l: De Thiber u gevaer (gevader) waer; 177, noot 42 moet vervallen; 206, noot 5: Huygens was wel bijziende, maar niet aan één oog blind; vgl Sermones de vita propria I, 1094 vlgg.; 213, vs. 37 l: Democritus plagh staegh; 247, noot 6 l: aangezien hij uwe misdaden geheel en al vergeet; 262, noot 1 l: vol juister zinlijkheidt, die zoo juist, met zooveel smaak weet te kiezen; 263, vs 12: gelaet, gedrag, manieren; vs. 13: bevloejt is 3de pers. tegenw. tijd en niet verl. deelw., terwijl gelaet onderwerp is; 283, noot 71 l: verbaezen, ter neer slaan; 314, vs. 9 l: was dit praeten; 321, noot l: Utricia Ogle was de dochter van John Ogle (zie Worp IX, 58); 322, noot l: van een brief van Hooft aan broeder Gabriël (den Capucijner, met wien hij veel | |
[pagina 493]
| |
correspondeerde); 333, reg. 4 l: Bibliographische; reg. 5 l: bl. 208 waarschijnlijk gemaakt; 335: De verwijzing naar Dr. G. Kalff, Literatuur en Tooneel, enz. behoort bij het lied Galathea siet den dach comt aen; 339 laatste regel l: behalve de voorlaatste strophe; 341: Wat storrem heeft u jonst, enz. Niet dit maar het volgende sonnet wordt in Othonis Vaeni Emblemata gevonden; 342: Als Jan Sybrech sou belesen. Over ‘Het was een clerxken dat ging ter scholen, zie ook Leendertz in de aanteekeningen op der Minnen Loep II, bl. 141; 348, reg. 2 l: in de Emblemata, bl. 129; 349, reg. 18 l: Anglitis; 352: De titel van Dr. De Vries' studie over de Emblemata luidt thans: De Nederlandsche Emblemata, Geschiedenis en Bibliographie tot de 18de eeuw; 361, reg. 11 v.o. l der Gedichten van 1636, 1644 en volgende; 370: Bij de studies over Sweelinck moet nog genoemd worden die van F H L. Tiedeman vóór de Acht zes-stemmige Psalmen (1876; 374, reg 16: Hoe het kwam dat Huyghens dit gedicht eerst aan Brosterhuysen heeft kunnen toeschrijven, deelt Dr. J A. Worp mede in zijne uitgaaf van Huygens' gedichten II, 113, 334; 382: Over Laurens Reael en zijne gedichten zie de mededeelingen van Dr. Joh. Breen in het Amsterdamsch Jaarboekje 1897, bl. 48; Bijdragen voor Vad. Geschiedenis en Oudheidkunde, 3de reeks, dl. X, bl. 69 en Archief voor Nederl. Kerkgeschiedenis dl. VI, bl. 355-382; 384, reg. 5: Huygens vertaalde niet eenige versjes van Florus, maar heeft enkele feiten, door dezen in zijne Rerum Romanarum libri IV vermeld, berijmd; 384: Het gedichtje Inde blaeden van een' roosjen is, naar eene mededeeling van Dr. A. S Kok, Van Dichters en Schrijvers I, bl. 80, in the Historical Review van 1894, waarin een artikel over P.C. Hooft voorkomt, vertaald als volgt: Nestling in the flowers that mask it,
Lies, my darling, in this basket
A small gift. Were it as great
As my love, too small a casket
Where the globe for such a freight.
389, reg. 3 v.o.: Over Daniël Mostart vindt men belangrijke bijzonderheden in Unger's Vondel, 1630-1636, bl. 149; 402: Over de melodie van Het daghet inden Oosten zie nog Caecilia, 1887, no. 19; 1888, no. 6; 410: O Heylighe Drietal wellekom (zie Geer. v. Velsen, vs. 573) wordt als wijze opgegeven in Apollo bl. 69; 419, reg. 29 l: Wat storrem heeft, enz. | |
Deel II.Bl. 5, reg. 56 l: brootdroncken; 30 l: 1668, 1671, 1677 en 1704; 48, noot 44 l: Hercules; 48: De volgende druk moet nog worden bijgevoegd: P.C. Hoofts // Theseus // Ende / Ariadne, // vertoont op de oude Camer In Liefd' Bloeyende, // Den 5 November. Anno 1628. In Amsterdam, // [Wapen van Amsterdam] 't Amsterdam / Voor Willem Jansz. Wyngaerts, Boeck-verkooper // woonende inde Gasthuys-steegh byt Sad-huys, 1628Ga naar voetnoot1); 154, reg. 45: hier moest een nieuwe strophe beginnen; 191, reg 1297: Zie voor dezen regel ook Taal en Letteren, 1897, bl. 209; 194, reg. 1374: versuft beteekent: dwaas; 219, noot 8 l: 't weder, de tijd, de dagen; 220, noot 25: naer kan ook in de tegenw bet. worden opgevat; 221, noot 64 l: door een onberaden daad van een verkeerden lust, hartstocht; 241, reg. 241, al te beteekent hier zeer: 255; noot 994: Liever is vind' ick my even na te verklaren door: weet ik niet, wat ik er van moet maken, zie ik er geen gat in. Vgl. Sartorius II, 2, 8: Nu zijdt ghy eeven na. Quadrat in eum, qui sic irretitus est, ut quocunque se vertat. teneatur, neque explicare sese possit; 319 noot 732 l: wie' er in de kap sal, wie zal trouwen; 354, noot 1388: Het is ook mogelijk, dat aan de voorkomendheid en vriendelijkheid van Rebecca moet worden gedacht, toen ze Abraham's knecht en zijne kemelen te drinken gaf (Genesis, 24, vs. 13 vlgg.). |
|