Gedichten. Deel 2
(1900)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend[Isabelle]Ga naar voetnoot+
de min.
Hoort heeren hoort, hier coom ick aen,
En moet je een nuwetje verslaen,Ga naar voetnoot2)
Hoe dat jck onlanx ben gevaeren:Ga naar voetnoot3)
Ken jck soo lang mijn lachen spaeren.Ga naar voetnoot4)
5[regelnummer]
Wat? vraeght daer jemandt hoe jck hiet?
D'een noemtme; krujtje roermeniet:
D'aêr; wt me schujt, je schent me vraghje.Ga naar voetnoot7)
Ick heeten al; laet leggen 't haghje:Ga naar voetnoot8)
Eer moertje noch was wt de kraem.Ga naar voetnoot9)
10[regelnummer]
Maer Min dat is mijn Paesdaeghs naem:Ga naar voetnoot10)
En, bij de geen die 't beter wisten,
Cupido. dat sijn Latinisten.
Wie dat maer t'Amsterdam eens was
Die hoorde wel van een Pinas,Ga naar voetnoot14)
15[regelnummer]
Hoe dat hij met pençeel kan leven.Ga naar voetnoot15)
Dees vleugels heeft mij die gegeven.
Recht oft jck niet genoegh en vloogh.
En dese mooye kermisboogh
Die liet hij mij al willens grijpen.
20[regelnummer]
Hij gaf me' een wetsteen, en te slijpen
Al dese pijlen hardt verstaelt
Soo scherrep als een linnenaeldt.
Hij sej: noyt jongen sagh jck wilder.
| |
[pagina 422]
| |
Daerom terwijl jck hem wtschilder
25[regelnummer]
Soo moet hij hebben tijdtverdrijf,
Om stil te sitten met sijn lijf.
Aers lejdt het staegh te wispeltujren,Ga naar voetnoot27)
En kan sijn wesen niet bestujren,Ga naar voetnoot28)
Het dartelgat. Ick magh mij spoên.
30[regelnummer]
Siet. Hierom was het al te doen.
Want kan jck hem eens (sejd hij) raecken,
Ick sal een hoop copjen maecken.Ga naar voetnoot32)
In groote meesters is goê treck.Ga naar voetnoot33)
En dit en is geen klejne geck.
35[regelnummer]
Hij meende', jck niet verstond sijn koutje.Ga naar voetnoot35)
Maer, wachtje voor bedorven houtje.Ga naar voetnoot36)
'K heb kattequaeds genoegh, en langGa naar voetnoot37)
Geweten, wat Paep Marten sang.
Ick sat een ommesien te futselen.Ga naar voetnoot39)
40[regelnummer]
Daer quam een bujtje. 'K sej loop hutselen.Ga naar voetnoot40)
Oft wilje malen? maelt wat aêrs.
Want jck heb geen sittende naers.Ga naar voetnoot42)
In 't aldereerst soo smeeckte' en vlejd' hij.
Slechs een kleen hallef wrtje, sejd' hij.
45[regelnummer]
Wegh, wegh, een hallef ooghenblick
Niet dat jck langer sit; sejd jck.
O ghij rechte' afgerechte gujtje!
Begon hij doe; hoe weinigh stujtje?Ga naar voetnoot48)
Soo komt, datmen u nergens kijckt
50[regelnummer]
Op bord oft doeck dat wel gelijckt.Ga naar voetnoot50)
Wat kujren? ofter wel een dropje
Van reên is in uw korsle kopje?Ga naar voetnoot52)
Oft komt, als die steckt in uw hujt,Ga naar voetnoot53)
Een averechtser bengel wt?
55[regelnummer]
Ick magh 't nu bij de gis voortknoeyen.
Maer hoe sal 't eens uw moertje moeyen,Ga naar voetnoot56)
(Gebeurt het datse' u overleeft)
Dat niemandt u getroffen heeft?
Dus gaeje 't over al verkerven.
60[regelnummer]
Ick sej; jck heb geen haest met sterven
Ick banck, hier boven, sujckerbroodt.Ga naar voetnoot61)
Op sulleck volleck heft geen doodt.Ga naar voetnoot62)
En wacht (ick raed 't je) me te steuren.Ga naar voetnoot63)
Sit, sejd' hij, dan. 't magh me niet beuren:Ga naar voetnoot64)
| |
[pagina 423]
| |
65[regelnummer]
Sejd' jck; en licht met een mijn voet.
Laet leggen, riep hij, 't poppegoedt;Ga naar voetnoot66)
En loopt dan over hondert mijlen.
Wat hebje eigens aen de pijlenGa naar voetnoot68)
En aen de boogh van walvischbien?
70[regelnummer]
De vleughels, laet die oock betiên.Ga naar voetnoot70)
De vleughels? sejd' jck; die verkeeren
Met mij wil, laet 'er van sijn veêren.
Oock scheide' jck liever van mijn vel.
Dit paertje staet me veel te wel.
75[regelnummer]
Het booghjen met de pijlen brandigh:Ga naar voetnoot75)
Ick sal 't beproeven. Valt het handigh,
Een pijltje krijghje tot goen dagh.Ga naar voetnoot77)
Soo niet, jck laet er al den pragh.Ga naar voetnoot78)
Hij, doen hij hoorde sulcke dingen,
80[regelnummer]
Begon schier wt sijn vel te springen.
Hij sackermente', hij snauwde', hij keef,Ga naar voetnoot81)
Alliensendiens een appelteef:Ga naar voetnoot82)
Schuddetje, fieltje', onreinigh geesje,Ga naar voetnoot83)
'T is dieverij. Ick trock het peesje
85[regelnummer]
Tot aen mijn rechter oor toe, fris.Ga naar voetnoot85)
Wat duncktje speelnoot? Was dat mis?Ga naar voetnoot86)
Ghij kundt voor 't zelve geldt meer krijghen
Van die slagh; monden u de vijghen.Ga naar voetnoot88)
Ick ley noch om de leus eens an.
90[regelnummer]
Soo je wat lust, haelt het daer van.
Daer stond hij. Wt was al sijn teemen.
Mijn hóóftjen is quaed waer te neemen.Ga naar voetnoot92)
Die mij verheft, jck neder bongs:Ga naar voetnoot93)
En soogh die potterij van jongsGa naar voetnoot94)
95[regelnummer]
Wt mijn brooddroncken moertjes speentje.
Veel loof jck 'er, en meen niet eentje.Ga naar voetnoot96)
En oft jck altemet een rajsGa naar voetnoot97)
Mij stel goedt schick, en dat het pajs
Jae heel ondieft schijnt: met een vaertje,Ga naar voetnoot99)
100[regelnummer]
Soo ben jck weêr heel op mijn paertje.
Zoo ras men mij gestilt dan gist;Ga naar voetnoot101)
Daer hebje 't spel: t'ondeghen is 't.Ga naar voetnoot102)
Ick ben (wat meenje?) geen noomkóóltje,Ga naar voetnoot103)
Oft neskebolletjen, oft jooltje;Ga naar voetnoot104)
| |
[pagina 424]
| |
105[regelnummer]
Maer nicker en sijn moêr te snoo.Ga naar voetnoot105)
Al waer jck koom, jck maeck het soo.
O wat een pret, die groote schalckenGa naar voetnoot107)
Soo mal te broên, datse staen balcken
En hujlen, aen een deur oft stijl,
110[regelnummer]
Gelijck een hofhondt, snot en quijl,
En doen met reên de vrijsters walghen!
Oock is 't een deun van dujsendt galghen,Ga naar voetnoot112)
Te sien een spijtighe malloot,Ga naar voetnoot113)
Die 't hooft comt leggen inde schoot
115[regelnummer]
Van vrijer, die haer schampre streecken
(De wittebroods nieubacken weecken
Wtsijnde) haer louter brengt te pas.Ga naar voetnoot117)
Dan koom jck Santjen om mijn was.Ga naar voetnoot118)
Maer maller sijn, die laeten proeven
120[regelnummer]
Haer waer te vooren aen de boevenGa naar voetnoot120)
Diese dan schoppen met de voet.Ga naar voetnoot121)
Ick lagh me slap om 't goore goedt.Ga naar voetnoot122)
Te ringelen een venusjancker,Ga naar voetnoot123)
Dien alledaegh de cop wordt krancker,Ga naar voetnoot124)
125[regelnummer]
Tot dat hij dol daer heenen holt:
Het is te bijster hoe 't me bolt.Ga naar voetnoot126)
Hoe koddigh is 't (jck weet niet seuters)Ga naar voetnoot127)
Als ouwe klujvers jonge kleuters,Ga naar voetnoot128)
Oft ouwe totebellen gaen
130[regelnummer]
Slaen jonge melleckmujlen aen.
Want quaelijck kan het anders vallen,
(Hoewel se' in 't eerst het meeste mallen)
Oft, op den derden morghenstondt,
Is 't hijghjen over, en maet hondt.Ga naar voetnoot134)
135[regelnummer]
Als oock een paertjen wtgelesen
Wel eens op 't hooghste meent te wesen
Soo speel jck haer een dwarssen treck:Ga naar voetnoot137)
En groey, daer in, een handtdick speck.Ga naar voetnoot138)
Wat wil jck rancken meer vertellen?Ga naar voetnoot139)
140[regelnummer]
De wanten lust het mij te stellen.Ga naar voetnoot140)
Geloofje 't niet? soo wacht goê liên.
Ghij sult het in een spiegel sien.Ga naar voetnoot142)
eindt. | |
[pagina 425]
| |
isabelle. zerbin.
isabelle.
Mijn Heer.
zerbin.
Mijn Vrouw.
isabelle.
Oft ghij schoon meenigh heldt verwant
In desen strijdt nochtans behoud' jck d'overhandt.
zerbin.
145[regelnummer]
Oorlooghsvrouw als ghij zijt.Ga naar voetnoot145)
isabelle.
En staend' houw t geen jck drijve,
Dat van ons bejden jck wel ver de minste blijve
In dienst en in verdienst. Alleen jck reken nietGa naar voetnoot147)
Al wat ghij deed om mij, maer oock al wat ghij liet.
'T verwerpen meld' uw liefd soo zeer als het verkiesen.
zerbin.
150[regelnummer]
Een yder strijdt om winst, uw hoogheidt om 't verliesen.
Maer heeft daer toe geen kans. Haer knaep is te gering.Ga naar voetnoot151)
isabelle.
Zerbin was het, Zerbin die sulcken eer ontfing
In 't hof van Engelandt, dat hem de Conincklijcke
Welopgetoghen maeght, en erve van het Rijcke
155[regelnummer]
Met kennisdraeghend oogh, verkoos tot d'hooghste trap,
Wt soo veel vorsten en soo preusschen Ridderschap.Ga naar voetnoot156)
De bloem van Christenhejdt, diemen magh heeten vrijlijck
De bloem des Aerdtrijx, lagh op hoop van sulcken hijlijck,Ga naar voetnoot158)
Tot Londen doen ter tijdt. Daer magh geen Landschap sijn
160[regelnummer]
Oft 't had daer adel heen. Daer wasser van den Rijn,
Daer wasser van de Poo, van Napels en van Roomen
'T was met den glans des hofs van Vranckrijck omgecomenGa naar voetnoot162)
Waer zij geweest van jeughd en Jonferlijcke staet
Soo onvergancklijck als haer minnaers onversaet.
| |
[pagina 426]
| |
165[regelnummer]
Elck quam te voortschijn met wtheemsche prachtigheden.Ga naar voetnoot165)
De dienaers wtgedost in Conincklijcke cleeden
Die waeren sonder tal. Nocht de trompetten hel
En hadden rust des daeghs, nocht 's nachts het snaerenspel.
Men hielder feest op feest, bancketten bij bancketten.
170[regelnummer]
Der pracht van mommerij, der noytgesien ballettenGa naar voetnoot170)
En was 't er nemmer ejndt.
zerbin.
De paerden afgerecht
Wanneer men rende' om eer, naebootsende' het gevecht,
Die gingen in haer goudt. Het brammend dier sijn teughelsGa naar voetnoot173)
En saedel sijn met goudt vermaelt: fijn goudt de beugelsGa naar voetnoot174)
175[regelnummer]
En 't leuterigh gebit, dat het schuimbeckend knouwtGa naar voetnoot175)
En de luchtighe hoef die klept met klincklaer gouwt.
Zijn minnelot elck wtgebeeldt had in de schilden
Met tekens en bedujdt wat datse seggen wilden:Ga naar voetnoot178)
Wanneermen quam ter baen. De haylighe Poësij
180[regelnummer]
Sujghende' wt alle vreughd, der vreughden leckernij,
In haer vernuftrijck hart ontfonckt met geestighe' hetten
Verscheen daer in den vleesch; bij toerssen en lampetten,Ga naar voetnoot182)
Toerustende, met meer als vorstlijcke' overdaedt,
D'aensienelijcke prael, en 't blaeckende cieraedt
185[regelnummer]
Vol hooghe maejestejts en geurs, van haer tooneelen:Ga naar voetnoot185)
Om stemmigh treurspel, klught, oft minneranck te speelen.Ga naar voetnoot186)
D'edle godin het hooft met klimoptelghen klemGa naar voetnoot187)
En laurenlof ombrejdt, deed galmen, van haer stem,Ga naar voetnoot188)
De sitsteên dicht bestuwt, om 't soetst van alle dingenGa naar voetnoot189)
190[regelnummer]
Haer hemelsch' honigh, elck ten sielen in, te singen.
Een yghelijck baroen socht wt te munten meest:Ga naar voetnoot191)
En verreghde sijn staet, sijn fluxhejdt, kracht en geest,Ga naar voetnoot192)
Meer als het lijden moght.
isabelle.
Maer niemandt van haer allen,
Hoe seer zij 't pijnden, den Prinssesse' en is gevallenGa naar voetnoot194)
195[regelnummer]
Behalven mijn Zerbin; dien daer, op 't selve pas,Ga naar voetnoot195)
Om geen vrijaedje, maer om eer sijn boodschap was.
Dien picktese' wt het pujck van helden en van heeren,
Daermen een paerdt van Troje' had konnen meê stofferen,
Tot koffer van haer hart, tot kussen van haer siel.
200[regelnummer]
Dien droeghse' haer aelijck op, datse niet eighens hiel.Ga naar voetnoot200)
| |
[pagina 427]
| |
zerbin.
Mijn Overste, bij u, en kan jck niet ontkennen,Ga naar voetnoot201)
Dat dien Prinssesse' het heeft gelieft haer jonst te wennenGa naar voetnoot202)
(Hoewel dat het verdroot veel riddren braef) op mij:
Door haer heussche genaede', en niet door mijn waerdij.
205[regelnummer]
Oock is zij van Natujr als quistsieck schier beschonckenGa naar voetnoot205)
Met al de fraejheidt, die becooring kan ontfoncken,
En heeft aen elcken kant een minnestrick gereedt;
'T zij datse spreeckt oft singt, oft lacht, oft tree vertreedt.Ga naar voetnoot208)
Maer uw geneghenhejdt vergroot de grootste saecken,
210[regelnummer]
Om mijn verdiensten meer als al te groot te maecken.
Want datse' als erfprinsses de kroon te wachten heeft,
Gaet onwis soo lang als Astolf haer broeder leeft.Ga naar voetnoot212)
isabella.
Astolf, helas! Astolf is ergher als om 't leven.
De snoode toveres Alcine' heeft hem vergeven
215[regelnummer]
Met woorden en met krujdt. Hij staet gewortelt vast
In haer lustgaerde', om 't lijf beschooten met een bast.Ga naar voetnoot216)
Die eenmael heel ende' al vergeet het reedlijck wesen,
Indien hij sich bekeert, jck houd hem voor verresen.
En oversulx beslujt, mijn soete sorgh, dat ghijGa naar voetnoot219)
220[regelnummer]
Niet haer persoon alleen en zijt gegaen voorbij:
Maer een croon overrijck van landen en van lieden,
Om uw persoon, en kroon van Schotlandt aen te bieden
Mij staeteloose maeghd. Aen wien (ten sij men acht
Wil nemen op den stam en konincklijck geslacht,
225[regelnummer]
Het welck fortujn alleen mij van al 't mijn liet houwen)
Wat hebt ghij meer als een van de geringste vrouwen?
Want de kleenoodje', en al den schat die 'ck voerde mee
Doen jck mij t' scheepe gaf, houdt onder hem de zee.Ga naar voetnoot228)
Het rijck mijns vaeders eert van Mahumet de wetten.
230[regelnummer]
Had jck het niet verset, soo soud' het mij versetten,Ga naar voetnoot230)
En houden voor met recht vervallen van het recht
Dat mij komt aen de kroon: om dat jck inden echtGa naar voetnoot232)
Met eenen Christen treede'; en vliende' het hajlloos duister
Des Moorschen ongeloofs, nae waere leere luister.
235[regelnummer]
Waer toe ghij door uw deughdt en claere reên, mij kreeght,
Een weldaedt die soo ver alle' andere' overweeght,Ga naar voetnoot236)
Als de genaede gaet voor eeuwlijck onder straf ‘blijven.
zerbin.
Die weldaedt moetmen mij en allen menschen afschrijven,
En Gode schrijven toe. Gemerckt jck voor een glasGa naar voetnoot239)
| |
[pagina 428]
| |
240[regelnummer]
Alleenlijck heb gedient, daer uw vernuft door las
Des hooghen hemels sin in aerdsche tael geschreven.Ga naar voetnoot241)
Aen bril nocht letter wilt den lof des dichters geven.Ga naar voetnoot242)
Maer isser lieflijck lof in hart van minnaer heet,
In mondt van hoveling, in penne van poëet,
245[regelnummer]
Ick bense' u schuldigh. 'K weet, en lijd het overgejrne.Ga naar voetnoot245)
Die vervallen vorstin, die haeveloose dejrneGa naar voetnoot246)
Zijt ghij geworden, om door dat grootdaedigh stuckGa naar voetnoot247)
Mij heer te maecken van 't onhandelbaer geluck.Ga naar voetnoot248)
Het woede' en wroete', en woele' en waele' al sijn vermoghen.Ga naar voetnoot249)
isabelle.
250[regelnummer]
Ick hoop, het heeft sijn gift en gal heel wtgespooghen,
In soo veel strijds, als 't ons gelevert heeft voorheen:
En al sijn tanden bot gebeten op ons tween.
zerbin.
Dat zij soo 't zij. Maer dit gaet seker, gloor der vrouwen,Ga naar voetnoot253)
Dat, soo lang ghij mij in uw scherm en schut sult houwen,
255[regelnummer]
Nocht rouw, nocht ramp, en sal doorwonden mijn gemoedt,
Niet meer als speer oft swaerdt den vroomen Roelandt doet.Ga naar voetnoot256)
isabelle.
O Roelandt! daer en leeft niet vroomers of versochters.Ga naar voetnoot257)
zerbin.
Hij alle ridders; en ghij alle Coninx dochters
(O schoone!) maeckt beschaemt: gelijck gewilde Róós,
260[regelnummer]
Met reuck, en bloosen breedt, onwaerde Tijdeloos.Ga naar voetnoot260)
Mijn lieve leven, wat verdienste kan 't dan wesen
In uwen dienaer doch, dat jck, om wt te lesenGa naar voetnoot262)
Dees sujverlijckhejdt daer niets aen en is gebreck,Ga naar voetnoot263)
Handt hield van al wat eenigh mangel had oft vleck?Ga naar voetnoot264)
isabelle.
265[regelnummer]
De bron des heushejds mijn Zerbin kan niet vergeeten
Met sulcken overmaet de gaeven wt te meeten
| |
[pagina 429]
| |
Van sijn slaevinne'; en die gelijckenisse brujcktGa naar voetnoot267)
Als oft hij had, en niet veel eer en waer geplujcktGa naar voetnoot268)
Voor 's werelds beste bloem volslaeghen staende' in blaeden
270[regelnummer]
Van deughden onbesmet, en lof van frissche daeden.
Mijn licht, daer voor nam jck u vander tijdt af, doe
Ghij in mijns vaeders hof wondt alle prijsen.Ga naar voetnoot272)
zerbin.
Hoe?
Mijn inborst gloejde door de vriendelijcke voncken
Gesnoept wt uw gesicht. De moedt die was versoncken;
275[regelnummer]
Het hart een enckle kool, verteerende' an ende' an;Ga naar voetnoot275)
De schinckels hol van mergh; den hujt van spieren wan;Ga naar voetnoot276)
De smaeck soo smaeckeloos, datse geen spijs moght luchten;Ga naar voetnoot277)
De milt als steen; de long verslingert op het suchten;
De slaep als niet; de gang slapper van dagh tot dagh;Ga naar voetnoot279)
280[regelnummer]
De geest ten ejnden aêm; de siel in onmaght lagh.Ga naar voetnoot280)
Doe komt uw antwoordt vol van minnelijck ontfarmen,
En stort, van boven neêr, de cracht weêr in mijn armen;
Het bloedt weêr in mijn hart; weêr in mijn been den keest;Ga naar voetnoot283)
De moed weêr in mijn borst; de vaegh weêr in mijn geest;Ga naar voetnoot284)
285[regelnummer]
Weêr in mijn siel haer plicht. Wanneer, door swaeren reghen,
Den hals des mancops is met haeren bol verleghen,
En 't hooft laet hangen, zij soo gauw niet luistren kon
Nae 't minlijck stooven van nieuw doorgebroocken Zon;Ga naar voetnoot288)
Als jck nae de' heushejdt hoogh, en meer als rype reden,
290[regelnummer]
Die 't u, in dierbaer dicht, gelieft had wt te breeden.Ga naar voetnoot290)
isabelle.
Hoe kond jck min, mijn lief? terwijl ghij gingt soo bleeck,Ga naar voetnoot291)
Verdween jck.Ga naar voetnoot292)
zerbin.
Ach! soo smelt een perrel in den eeck,
Die Coninginnen oor kon, met haer pracht, stoffeeren.
isabelle.
Mijn hart onthaelde' u wel met staetelijcker eerenGa naar voetnoot294)
295[regelnummer]
Als 't hof mijns vaeders deed.
zerbin.
Ick nam geen eer in acht,
Als d' eere van ontfaên te sijn in uw gedacht.
| |
[pagina 430]
| |
isabelle.
Tot herbergh soo gering deed u uw deughdt vercleenen.Ga naar voetnoot297)
zerbin.
'k Heb hovaerdij daer in, dat kan jck niet beneenen.Ga naar voetnoot298)
isabelle.
Mijn waerde wellust, hoe vergeld' jck dese jonst?
zerbin.
300[regelnummer]
Daermen niet schuldigh is, waer het vergelden konst.Ga naar voetnoot300)
isabelle.
Deed niet uw trouwhejdt mijn geswollen kommer slancken?Ga naar voetnoot301)
zerbin.
Uw ziel die drijft de mijne'. Haer moetmer af bedancken.Ga naar voetnoot302)
isabelle.
Uw ziel heerscht inde mijne', en al 't goedt komt van daer.
zerbin.
Mijn siel, soo wilde' jck, dat uw ziel de mijne waer.
isabelle.
305[regelnummer]
Uw wensch geschie. Daer heeftse lang om leggen hengelen.
zerbin.
Wat laeten wij haer t'saem dan?Ga naar voetnoot306)
isabelle.
Mangelen.
zerbin.
Neen, mengelen.
isabelle.
Ach, wat vermaecklijckhejdt van siel is dit! jck proef 't.Ga naar voetnoot307)
zerbin.
Vermaecklijckhejdt die geen vermaeckens meer behoeft.Ga naar voetnoot308)
| |
[pagina 431]
| |
isabelle.
O God! het hart mij swelt van hevighe' heughlijckheden.Ga naar voetnoot309)
zerbin.
310[regelnummer]
En jck gae groot van vreughd gestort door al mijn leden.Ga naar voetnoot310)
isabelle.
Van blijdschap galmt mijn borst. 'T bloed in mijn bosem jujght.
zerbin.
Mijn geest, met blij geschal, mij van uw liefd getujght.
isabelle.
Mijn hartenheeler, wie kan min als u beminnen?Ga naar voetnoot313)
zerbin.
De straelen deser jonst doorstroocken al mijn sinnen.
isabelle.
315[regelnummer]
Mij is soo sacht.Ga naar voetnoot315)
zerbin.
Ick sujgh, wt uw geneught, het not.
isabelle.
Genjet, oft jck heb niet.Ga naar voetnoot316)
zerbin.
Hoe vast sijn nu jn 't slot,
Mijn moghende godin, voor droefhejdt, alle deuren?
isabelle.
Liefd heeft ons ver gevoert; een heel ejnd wt den treuren.
zerbin.
Schittrende schoonhejdt, ach hoe blaecktme' uw lieve licht!
isabelle.
320[regelnummer]
O glans van onse tijdt, hoe smaecktghe' in mijn gesicht!Ga naar voetnoot320)
| |
[pagina 432]
| |
zerbin.
O mijn welwackre wil, hoe volght u het vermoghen
Soo quaelijck, om mijn ljef te dienen?
isabelle.
Opgetoghen
Ben jck in uwen lof.
zerbin.
Van danck op danck gehoopt
Is vol mijn gansche moedt.
isabelle.
De mijne' al overloopt.
zerbin.
325[regelnummer]
Ach, jck voel vloeyen in mijn siel die soete beecken.
isabelle.
Magh aen voltoyden troost ons nu wel yet gebreecken?Ga naar voetnoot326)
zerbin.
Een kusjen.
isabelle.
Die u dat ontsejde waer een block.
zerbin.
Wat's dit?
isabelle.
Het schijnt gescheurt van eenen waepenrock.
zerbin.
Hier lejdt een ander stuck.
isabelle.
Daer noch een.
zerbin.
Mij mishaeghen
330[regelnummer]
De verwen.
isabelle.
't Zijn de geen die Roelandt plagh te draeghen.
| |
[pagina 433]
| |
zerbin.
'K en weet niet hoe jck 't heb. Wat blinckt daer in het gras?
isabelle.
O God wat sie jck!
zerbin.
't Is des graeven harrenas.
Indien wij droppe bloeds te deser stede saeghen,
Men moght vermoên, hij waer verraedelijck verslaeghen,
335[regelnummer]
Oft, waer, met voeten, 't krujdt, hier t'eenemael verplet,
Dat hij met groot getal van vyanden beset
Eer hij sich vallen liet in handen, dese kleuren
En alle sijn geweer van 't lijf had laeten scheuren.Ga naar voetnoot338)
isabelle.
Dit 's dujrindal zijn swaerdt, het welck in punt oft sneê
340[regelnummer]
Geen sijns gelijck en heeft.
zerbin.
Daer lejdt de leeghe scheê.
isabelle.
Laet het ons berghen.
zerbin.
Dat waer ontrouw te versujmen.Ga naar voetnoot341)
isabelle.
Hier lejdt de blancken helm, en krijghkraejende plujmen.
zerbin.
En hier het swaere schildt.
isabelle.
Den halsbergh sie jck daer.Ga naar voetnoot343)
zerbin.
O God, die weten moght wat vanden graeve waer!Ga naar voetnoot344)
isabelle.
345[regelnummer]
Soud hij wel elders hier, om met gemack te slaepen,Ga naar voetnoot345)
Ontwaepent hebben, en het wildt gediert sijn waepen
Aldus versleept?
| |
[pagina 434]
| |
zerbin.
Dat 's niet. Ick ken dien harden heldtGa naar voetnoot347)
Sijn wijse wel. Wanneer hij schoon soekt op het veldtGa naar voetnoot348)
Te rusten, streckt hij sich in volle rusting, neder.
isabelle.
350[regelnummer]
Ick vlay mij selve'. Ick dut. Geen wolf en kon de kleederGa naar voetnoot350)
Hem immer scheuren van het lichaem, waer hij lagh,Ga naar voetnoot351)
Oft 't alderslaeprighste' oogh vernaem terstondt den dagh.Ga naar voetnoot352)
zerbin.
Had moorder hem verstickt in waeter oft met koorden,
Hij liet hier niet den bujt die noodight tot het moorden.Ga naar voetnoot354)
355[regelnummer]
O mijn verlosser! waer vind jck u oft wanneer.
isabelle.
O roemrijck ridder, die mijn lief, mijn lijf, mijn eer
In d'wr des ondergangs, wt deughde, quaemt ontsetten,
Wien heeft het vrij gestaen uw dapperhejdt te letten?Ga naar voetnoot358)
Is 'er op aerdtrijck oock ander geweldt soo groot
360[regelnummer]
Dat u con rujmen doen de wapens, als de doodt?
zerbin.
'K bevroe niet, hoe hij die kon levend laeten leggen.
isabelle.
Daer komt een harder aen. Oft die yet weet te seggen?
|
|