Gedichten. Deel 2
(1900)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 285]
| |||||||||
Voor-reden.
miltheydt. giericheydt.
miltheyt.
Ghy Amsterdammer Burgers en ingheboren,Ga naar voetnoot1)
En die boven al hebt tot woonplaets verkoren
d' Edele Stadt, die deurboren gaet de wolcken met heur kroon,Ga naar voetnoot3)
Van Keyserlijcke handt ontfanghen te loon,
5[regelnummer]
Zijt niet verwondert of schoon mijn gewaed wat wilt ‘weyt,Ga naar voetnoot5)
Ick ben u mee Poortres, de ruymschottelde Miltheyt,Ga naar voetnoot6)
Die niet als een vilt ‘leyt ‘arm leven van groot goedt;Ga naar voetnoot7)
Maer vrolijck haer selven, en den behoeftighen voet
Vanden overvloet. Ick sal u niet swyghen
10[regelnummer]
De reden waerom ick dus herwaerts koom styghen,Ga naar voetnoot10)
Het is om te kryghen dit Huys in mijn ghewout,Ga naar voetnoot11)
't Welck mijn doodt Vyandin beseten hout,
En sit te broen op het gout, 'twelck daer in een Pot leyt begraven,Ga naar voetnoot13)
Dwinghende den eyghenaer te leven als de Slaven,
15[regelnummer]
Daer hy wel met graven mocht maken goe cier.Ga naar voetnoot15)
Des Huys-heers Bestevaer begroef het eerst hierGa naar voetnoot16)
Inden haert by 't vyer, op dat het niemant sou kippen.Ga naar voetnoot17)
Iae doen hem de doodt quam op de lippen,
| |||||||||
[pagina 286]
| |||||||||
Wt vrees dat het soud slippen, en seyd' hy noyt woortGa naar voetnoot19)
20[regelnummer]
Teghen zijn eyghen Seun: daer nae sloech hem de moort,Ga naar voetnoot20)
En zijn Seun die moest hem voort op zijn renten gheneeren,Ga naar voetnoot21)
Die'er niet nae waren om wel op te smeeren,Ga naar voetnoot22)
Maer kost en kleeren had hy sober ghenoech,Ga naar voetnoot23)
En moest sich soo behelpen, tot dat hem de doodt oock sloech.Ga naar voetnoot24)
25[regelnummer]
Over den selven boech ‘zeylt nu dees zijn zoon mede,Ga naar voetnoot25)
Hoe wel't hem nu langh geenen noodt en dede.
Want verleggende de stede ‘van den Ouden haert,Ga naar voetnoot27)
Heeft hy de Pot gevonden met het gout daer in vergaert.
De welcke hy bewaert ‘oft hy nar waer te deghen,Ga naar voetnoot29)
30[regelnummer]
Daerom heeft hy Warnar tot zijn rechte naem gekregen.
Op verscheyde weghen ‘heeft dees dese schadt,Ga naar voetnoot31)
Hier in huys tot meer mael begraven gehadt.
En de penninghen glat ‘heeft noch de vloer te bewaren,Ga naar voetnoot33)
Maer sijn Dochter heet Claertje die selse wel claren,Ga naar voetnoot34)
35[regelnummer]
Soo s'er openbaren ‘nae dat ick kan bevroen.
Dees is swanger (en weet niet by wien) te vermoen,Ga naar voetnoot36)
Dats immers een seltsaem doen ‘doch sult ghyt bevynen,Ga naar voetnoot37)
Hoe leughenachtich oock dat het soud' moghen schynen.
De Iongman en de zyne ‘zyn wel vermoghen Lien,Ga naar voetnoot39)
40[regelnummer]
Van dit Paer soud' ick gaern een huwelijck zien.
'tWelck comende te schien ‘salmen my beter eeren,Ga naar voetnoot41)
En ick in plaets des giericheyts, dit huys beheeren.Ga naar voetnoot42)
Alle kanssen keeren ‘en alle tydt heeft zyn besteck.Ga naar voetnoot43)
Her uyt Oude toveres met jou mag're beck,Ga naar voetnoot44)
45[regelnummer]
Die u eygen Dreck ‘wel van begeerlyckheyt soud eeten.Ga naar voetnoot45)
Ghy hebt dit huys langh genoech beseten,
Ghy moet het weten ‘u tydt is verby.
giericheydt.
Vaert wel schoone gelt dat ick soo vierich vry,Ga naar voetnoot48)
Al schey ick van dy ‘met droevich schreyen,
50[regelnummer]
Mijn hart en can daerom van u niet scheyen,Ga naar voetnoot50)
Och laetme wat beyen ‘dat ick haer noch eens kus.Ga naar voetnoot51)
miltheyt.
Voort, u tijdt is om.
| |||||||||
[pagina 287]
| |||||||||
giericheydt.
Och hoe overvaljeme dus?
Ick sal noch flus ‘beswymen door 't benouwen.Ga naar voetnoot53)
miltheyt.
Ghy hebt hier lang genoech mag're koocken gehouwen.Ga naar voetnoot54)
giericheydt.
55[regelnummer]
Och laet my den Ouwen ‘noch leeren een Les.Ga naar voetnoot55)
miltheyt.
't Heeft veel te langh gheduert. Ick wacht my des.Ga naar voetnoot56)
giericheydt.
Soo sal ick hem het sles ‘toe roepen van veere,Ga naar voetnoot57)
O Waernar ‘Waernar ‘onthout mijn Leere.
Siet datmen niet weere ‘my heel uyt u gemoet,
60[regelnummer]
Gelijckmen my uyt u wooninghe doet.
Syts altijdt vroet ‘al moet ick spoen mijn ganghen,Ga naar voetnoot61)
Ick weet hy heeft zijn hart soo vast aen mijn gehanghen
Dat hy sal blyven ghevangen ‘met liefde tot my.
Al ist dat ick door dwang van synent ty.Ga naar voetnoot64)
miltheyt.
65[regelnummer]
Dit spel sal Pottery ‘heeten soo ghy 't meucht veelen,Ga naar voetnoot65)
Spraeckmakende gemeent. Plautus heeft het doen speelen
Voor Burgers en eelen ‘vant Roomsche bloet.Ga naar voetnoot67)
'tIs een huys-Godt die by hem de voor reden doet.Ga naar voetnoot68)
Maer om dat ghy van sulck goet ‘niet veel hebt hooren segghen,
70[regelnummer]
Soo heeft de Oversetter diens rol my Miltheydt toe gaen leggen.
Plautus stel[t] de gheschienis al hadmense t' Athenen bespeurt,Ga naar voetnoot71)
Maer wat isser oock dat t' Amsterdam niet en beurt.
Dus nemen wy best bekende plaetsen en straetjens,
Niemant treck hem yet aen, 't sijn maer hoofdelose praetjens.Ga naar voetnoot74)
| |||||||||
[pagina 288]
| |||||||||
Personagien.
|
|