Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendAen de vloersteenen.Leenigh marmor, vleessche steenen,Ga naar voetnoot+
Die vermorwet door mijn weenen
All' de traentjes houdt te raedt,Ga naar voetnoot3)
Die mijn weemoed loopen laet;
5[regelnummer]
Die de deerelijke drópjes
Rollend' ujt de volle kópjes
Mijner ooghen, innezujpt,Ga naar voetnoot7)
Schier zoo ras als yder drujpt.
Hoope zoud jck moghen raepen,Ga naar voetnoot9)
10[regelnummer]
(Waer van uwe stof geschaepen
D' inborst mijner viandin,
Die jck boven vrienden min)
Dat de laeuwe brakke beeken,
Die mij lanx de wangen leeken,
15[regelnummer]
In haer hart gedrongen door
Heel niet zouden gaen te loor.
Maer, wat scheelt bij mijn beswaerenGa naar voetnoot17)
Dat van andere minnaeren?
Groote Min hoe ongelijk
20[regelnummer]
Gaet het in uw koninkrijk!
Ander', in hun' grootste smarten,
Klaeghen over steenen harten:
En, helas! jck wensch, de geen'
Die mij smelt, een hart van steen.
|
|