Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendPsalm CXIII.Ga naar voetnoot+Ghij, die u voelt getoghen totGa naar voetnoot1)
Den dienst van onsen grooten Godt,
Heft aen met zangherighe zielen,
Niet met den mondt alleen verbrejdt
5[regelnummer]
Zijn lof, voor welkes majestejt
Dat alle schepsel heeft te knielen.
In 't looven van den hejlighdomGa naar voetnoot7)
Zijns naems, zij nemmer eeuwe stom;
Strij ujr met ujr om hem te eeren.
10[regelnummer]
Van daer de Zon ten hemel vaert
Tot daer zij wentelt nederwaert,
Brall' ende bromm' de roem des Heeren.Ga naar voetnoot12)
| |
[pagina 251]
| |
De volken vol van overmoedt
Kan hij vertreên met eenen voet.
15[regelnummer]
Hoogh over hen is hij gezeeten.
De geen die neemen kon de maet
Hoe verre zujd van noorden staet,
Zoud' noch zijn' eer niet konnen meeten.
Wat is 'er onsen God gelijk
20[regelnummer]
Die, ujt den top van Hemelrijck,
Dat hij bewoont als heil der heilen,Ga naar voetnoot21)
De vloer alleen niet van dat hof
Maer oock de diepte van de stof
Des aertrijcks, met zijn óógh kan pejlen?
25[regelnummer]
Hij heffend' ujt het slijk en zandt
Den armen en den kleenen, plant
Hen aen der groote vorsten zijde.
D' onvruchtbaer' huisvrouw afgemat
Van troosteloosheit, geeft hij, dat
30[regelnummer]
Een zuigheling haer' borst verblijde.
|
|