Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 249]
| |
Psalm VI.Al hitsen mijn misdaeden,Ga naar voetnoot+
O Heer uw' ongenaeden,Ga naar voetnoot2)
Tot mijner schennis aen;
Wil u, in arren moede
5[regelnummer]
Niet dienen vande roede:Ga naar voetnoot5)
Maer, met een weerzin, slaen.
Laet daelen, zonder strakheit,Ga naar voetnoot7)
Uw' ooghen, op mijn' swakheit,
Uw' handt mij heelen doe.Ga naar voetnoot9)
10[regelnummer]
Door maeteloos beswaeren,
Is mij de schrik gevaeren
Tot in 't gebeente toe.
Mijn smart is vande wrangste.
De bitterheit der angste
15[regelnummer]
Mijn zinnen bijster maekt,
En ziele dreight te sloopen.Ga naar voetnoot16)
Hoe lang zal 't anneloopen,
Heer, eer mij lichting naekt.Ga naar voetnoot18)
O God laet mijn' ellendenGa naar voetnoot19)
20[regelnummer]
Uw' afkeer ommewenden:
In uw aenschijn vervreemt
De vrundschap op doe daeghen,
Wt enkel welbehaeghen,
Dat gh' in uw' goetheit neemt.
25[regelnummer]
Want Heer, uw weldaên meughen
Doch niet den dooden heughen.
Wat weeten zij daer af?
Ach, die ter helle daelen,
Hun hart niet op en haelen,Ga naar voetnoot29)
30[regelnummer]
Nocht uwen lóf, int graf.
Het zuchten mat mijn' ledenGa naar voetnoot31)
En doen de bangighedenGa naar voetnoot32)
Mij swemmen in mijn sweet.
Mijn legher wordt gewassen
35[regelnummer]
Den heelen nacht, door 't plassen
Van traenen brak en heet.
| |
[pagina 250]
| |
Het teeren vande rouweGa naar voetnoot37)
Doet dat jck heel verouwe;
En mijn' gedaente breekt.
40[regelnummer]
Uw' knecht, aen alle zijden,
De vreeslijkheên bestrijden,
Daer hij zoo diep in steekt.
Maer wegh ghij wreede boeven
Die groejt in mijn bedroeven;Ga naar voetnoot44)
45[regelnummer]
Slaekt roof, en heene vliet.
Want God, voor wien verscheenen
Is mijn gebedt, en weenen,
Versmaet mijn smeken niet.
Nu worden all' mijn' haeters
50[regelnummer]
Verfoejde veltverlaeters.Ga naar voetnoot50)
De vrees heeft hen vermant.
Als moedeloose lieden
De rug zij moeten bieden,
En storten in hun' schandt.
|
|