Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendPsalm CIII.Op op mijn' ziel, op mijn' geneghentheden,Ga naar voetnoot+
Maekt een gespan om t' saemen wt te bredenGa naar voetnoot2)
Gods hooghe lof. Uw' kraft daer aen besteedt.
Vergetelheit den dank doch niet en korte
5[regelnummer]
Voor al het goedt daer hij u meê bestorte;
Gemerkt dat hij uw misdaedt schoon vergeet.Ga naar voetnoot6)
Gemerkt, dat hij uw' ijslijke gebreken
In donker plompt, in 't diepste doet versteken,
Uw leven vrijt van eenen vujlen val,Ga naar voetnoot9)
10[regelnummer]
En op uw' krujn laet daelen al zijn deughden,Ga naar voetnoot10)
En u, gelijk een' arent doet verjeughden,
En gaende maekt uw tong met blij geschal.
| |
[pagina 248]
| |
Den geenen, dien de wereltlijke haete
Verongelijkt, komt Gods gerecht te baete.
15[regelnummer]
Zijn weghen heeft hij Moses g'openbaert,
En aen 't geslacht van Israel. Gestaedigh
Bewijst hij zich barmhartigh en genaedigh.
Zijn goedigheit hij nemmermeer en spaert.Ga naar voetnoot18)
Zijn' steurnis en zijn' toorne geenssins dujren,
20[regelnummer]
Zij doen ons niet, naer onze zond, bezujren.Ga naar voetnoot20)
Veel kort hij aen het loon dat jck verdien.
Het aertrijk lejdt zoo verre niet beneden
Den hemel, als hij zijn' genaedigheden
Brejdt wt, met kracht, op hen, die hem ontsien.
25[regelnummer]
Zoo wijd als strekt van Oost en West de scheeding,Ga naar voetnoot25)
Werpt hij van ons de klad der overtreding.
Gelijkerwijz, als vaeder over kindt,
Wt tederheit, met deernis wordt bewoghen,
Zoo wort zijn hart, door die hem viert, getooghen.Ga naar voetnoot29)
30[regelnummer]
Want hij zeer wel, hoe broos wij zijn, verzint.Ga naar voetnoot30)
Hij bij zich zelf verschoonend' onze gangen
Zejdt: 't is maer stof daer zij van t' saemen hangen.
De mensch heeft met het krujt een leevens lót.
Hij bloejt als bloem in 't midden van de graesen,
35[regelnummer]
Die door den windt wordt met een vlught verblasen.
Haer steê verdwijnt, bij feil van overschot.Ga naar voetnoot36)
Zoo tijdeloos is niet de gunst des Heeren.Ga naar voetnoot37)
Van eeuw tot eeuw zij zeghent die hem eeren.
Van kint op kint erft zijn' gerechtigheit,
40[regelnummer]
Bij hen, die als zijn trouwe bondtgenooten,
Zich hoên, van, met de voet, zijn wet te stooten;
Maer toonen zich tot zijn onthiet berejdt.Ga naar voetnoot42)
In 't hemelsch hof heeft God zijn troon doen stichten.
Al wat 'er is voor zijn gebodt moet swichten.
45[regelnummer]
Ghij engelen, ghij helden groot van kracht,
Verheft zijn lof, ghij heiligh' oorloghsknechten,
Die zijn bevel gedienstigh wt moet rechten,
En op zijn woord, en op zijn wille wacht.Ga naar voetnoot48)
O alle ghij van God geschaepe dingen,
50[regelnummer]
Het staet u toe de gloory Gods te zingen.Ga naar voetnoot50)
Heft aen, bromt wt zijn naem met klaere klank.
Vult op, met galm, die tot zijn lof gedije
All' d' oorden van zijn' endloos' heerschappije.
En ghij mijn ziel geef hem prijs, eer, en dank.
|
|