Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendBoek van wijsheidt in schooner handt.O ghij wijsheidt, die begreepenGa naar voetnoot+
In het boek zijt, dat beneepen
Wordt door 't leenigh elpenbeen
Van die lieve vingerleên,
5[regelnummer]
Wacht u. Dat besneeden dujmpjenGa naar voetnoot5)
Leidt gewislijk op zijn lujmpjen
Met de rest der schooner handt,
Om de parkemente want
Te doorbooren, met zijn treken,
10[regelnummer]
En u naer het brein te steeken.
'T welk gelukt het haer, ghij zijt
Zekerlijk u zelve quijt,
Dwaelend' in bekoorlijkheetjes
Van zoo lodderlijke leedtjes.Ga naar voetnoot14)
15[regelnummer]
Dus zoo sprak, met ijdle zin,
Ick der wijsheit wijsheit in.
Zij voorsienigher, beloegh deGa naar voetnoot17)
Zotte zorgh, en t'antwoordt voeghde:
‘Baet is tegens alle schae.
20[regelnummer]
Zoo jck mij verliezen gae
In dat blank geblaeuwt met aêren,
Winnen zal jck heele schaeren
Wederomme, die getróónt
Door de poeselighe schóónt',
25[regelnummer]
Mij met yverighe zinnen
Zelve zullen koomen vinnen.Ga naar voetnoot26)
Maer, verlooren gaen? Wie kan 't
In een zoo behouwen' handt?’Ga naar voetnoot28)
9 Sept. 1625.
|
|