Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendKoelte van antwoordt op vier en vlam van den heere Constantin Huigens,
| |
[pagina 205]
| |
En ghij hullep in moet haelen
Om voor uw te houden 't woordtGa naar voetnoot7)
Afgerecht op maeghdoommoordt.Ga naar voetnoot8)
Wilt ghij dat mijn' wóórden wóórdenGa naar voetnoot9)
10[regelnummer]
Strecken, die in fujk van kóórden
Lokken ander' enden, (mój)
Wijzend' hun den wegh te kóy,
Daer mij in een Adlaer lókte,Ga naar voetnoot13)
Die zijn hartjen overdókteGa naar voetnoot14)
15[regelnummer]
En te gysel stelde, datGa naar voetnoot15)
Het bedenkelijke padtGa naar voetnoot16)
Dat zoo meenigh end doet schrejen,
Mij met lieffelijk verleyen
Soud' door aller weelden oest,Ga naar voetnoot19)
20[regelnummer]
Brengen daer jck wezen moest?
Woorden maghtigh om besweeren,
Quaedt van bujtene te leeren,
Zijn nojt opgezocht door mij,
Wt Armidaes boekerij.Ga naar voetnoot24)
25[regelnummer]
Nojt en heb jck neus gesteken
In de snoô bibliotheken
Van Medea', oft Cirçe. Trek
Om van vlees te maken spekGa naar voetnoot28)
Had jck nojt. En zoo mijn gorgel
30[regelnummer]
Die ghij prijst al waer 't een orgel
Yet kolachtighs heeft gesejdt,Ga naar voetnoot31)
'T moest mij wezen aengewejdt.Ga naar voetnoot32)
Speelnoots vande groote dierenGa naar voetnoot33)
Die het hemelhol beswieren,
35[regelnummer]
'T vollek dat den grooten kreeft
Oft den stier bereden heeft,
En die woeste slang van starren
Onder 't óóghe kijken darren,
Waer de man om met de maenGa naar voetnoot39)
40[regelnummer]
En haer geesten om te gaen.
Mij zoud', midden onder 't kallenGa naar voetnoot41)
Lichtelijk de moedt ontvallen,
Zagh jck hooren maer, oft start.Ga naar voetnoot43)
'K ben een zoetemellex hart.
45[regelnummer]
Dies u paste best het vloeken.Ga naar voetnoot45)
'T zingen moght ghij eens bezoeken,Ga naar voetnoot46)
Dat zijn woordt meê reêlijk doet;Ga naar voetnoot47)
| |
[pagina 206]
| |
Hebt ghij tot geen zeggen moedt.
Laet voor Machtelt nooten kraekenGa naar voetnoot49)
50[regelnummer]
Die uw meesterschap versaekenGa naar voetnoot50)
In de min, daer A, be, çe,Ga naar voetnoot51)
Hoogher is als effen, E.Ga naar voetnoot52)
Hiet de straelen, die van bujtenGa naar voetnoot53)
Op uw staelen oogh afstujtenGa naar voetnoot54)
55[regelnummer]
Nevens 't helst van uw gezicht
Vinnigh vlieghen in haer licht:Ga naar voetnoot56)
Even als de spieghel draejen
Doet, de maen oft zonneraejen,Ga naar voetnoot58)
Heenen, daerse 't aensight wendt;
60[regelnummer]
En de klaerste kijkers blendt.Ga naar voetnoot60)
Lichtlijk zoud' 't dat licht verpeutren,Ga naar voetnoot61)
Dat haer harssenen aen 't leutrenGa naar voetnoot62)
Raeken moghten meê, gelijck
'T riedt doet aen de Volewijk,Ga naar voetnoot64)
65[regelnummer]
Dat van boven t' onder schier ‘beeft,
Als de gootlingdonder vier ‘geeft.Ga naar voetnoot66)
Moghelijk (wie weet?) door deesen
Dat zij raekte t' overleezen
Uwer swarte klachten gról;Ga naar voetnoot69)
70[regelnummer]
En die bijbel in haer ból.Ga naar voetnoot70)
Lukt dat, 'k wed z' wt vrees voor vallen
Vande smalle burreghwallen,
Voor de beste bujrt aenschouwt
'T lof der linden in 't Voorhout.
75[regelnummer]
Lichtlijk dat haer niet soud vaerenGa naar voetnoot75)
Het vervaeren, door de baerenGa naar voetnoot76)
Van 't onminnelijke meerGa naar voetnoot77)
Dat 'er lejdt in 't Lejder veer.
Vastaertje beleefde baesje,
80[regelnummer]
Wilje nu jujst op een aesjeGa naar voetnoot80)
Weeghen, wat jck mij mishad,Ga naar voetnoot81)
Doen jck u te brujloft bad,
Aen des Ys en Aemstels zóómen?
Zegtme, wie zoud' darren dróómen,
| |
[pagina 207]
| |
85[regelnummer]
Wie zoud' darren dencken, dat
Ooghenvlam zoud' konnen vat
Op uw schootvrij borsjen vinne',Ga naar voetnoot87)
Daer de Baerelijke MinneGa naar voetnoot88)
En sijn schicht nojt meer op dee,
90[regelnummer]
Als een taeye Dorrepee?Ga naar voetnoot90)
Hebben niet als duistre kleuren
Moghen uwen hujt gebeuren,
Neemt daar inne geen verdriet.
Koop en zal dat breeken niet.
95[regelnummer]
Vaaken zagh ik 't meisjen tasten
Naa de karssen bruinst van basten.
'T heeft zoo wel verstandt daar of,
Als de grootste van het hof.
Zy behoeft u niet te bleeken.
100[regelnummer]
Bruin by blank best af kan steeken.
Laffe schilders vinden 't hart.Ga naar voetnoot101)
Konstigh diept men wit met zwart.Ga naar voetnoot102)
Hebt ghy niet te veel van duiten?
Dat doet meenigh huwlijk stuiten.
105[regelnummer]
Maat in geldtkas luidt zoo wel
Niet, als maat in zangkappel.
Maat in zwijgen, maat in kallen,
Maat in wijs zijn, maat in mallen,
Maat in spijze, maat in drank,
110[regelnummer]
Maat in stilstaan, maat in gank,
Maat in winnen, maat in waaren,Ga naar voetnoot111)
Maat in spillen, maat in spaaren,
Maat in moede, maat in min,
Maat in zuchte, maat in zin,
115[regelnummer]
Maat in slaapen, maat in waaken,
Magh men niet voor schaadlijk laaken.
Overmaat van moony baatGa naar voetnoot117)
Om te worden meisjens maat.
Wil je jaagen zulk een wiltje,
120[regelnummer]
Laat haar, door uw gulden briltje,Ga naar voetnoot120)
Niet kleen zandt, oft ander gruis,
Of de schoonheidt van een luis,
Maar tot onder in den rijken
Welgespekten geldkist kijken:
125[regelnummer]
'K wed u, dat dukaat en kroon
Straalen als mijn bruiloftstroon.
Kondt ghy 't glaasjen daar naa zetten
Dat goudtguldens pistoletten
Werden, 't waar noch wel zoo goedt.
130[regelnummer]
Zelf de Mingod, weet ghy, moet
| |
[pagina 208]
| |
Hebben, zoo hy brandt zal stichten
Goude doppen aan zijn schichten.Ga naar voetnoot132)
Belght u dan niet dat ghy zoudt
Weenigh opdoen zonder goudt.Ga naar voetnoot134)
135[regelnummer]
Laat van geene zeedigheidenGa naar voetnoot135)
U altoos zoo ver verleiden
Dat ghy minder zegt als 't is.
Dat waar 't heele doelhuis mis.Ga naar voetnoot138)
Veel van lettren te gewaagen
140[regelnummer]
Die ghy hebt te lijf geslaagen,
Weet ik nauw, of 't is geraên.Ga naar voetnoot141)
Letters doch voor letters gaan,Ga naar voetnoot142)
En zy letten meest de vrouwen,
Heb ik Katzen les onthouwen;Ga naar voetnoot144)
145[regelnummer]
Die ten oorlogh heeft het boek
Doen ontzeggen van den doek.
Evenwel en zoudt niet deeren,
Dat gh' haar averechts kondt leeren
T' zaamenspellen tot een stem,
150[regelnummer]
Uw' hooftletters K, V, M....
Maar wie plagh dus voort te stuiven
Als ik doe? die zoek te schuiven
Van my huwlijkmaakens last:
En, ik hijlikmaak al vast.
155[regelnummer]
'T welck, wanneer 't mij schoon moght voeghen,Ga naar voetnoot155)
Schaemte moest nochtans mij wroeghen,
Dat jk onderwijz, die wis
Over al mijn wijzer is.
Venus kindt de loose stooker
160[regelnummer]
Betren pijl in uwen kooker
Vinden kan, dan jck u zen;Ga naar voetnoot161)
Al en waer het maer uw' pen.
Ghij zegt; zij zich niet begeeven
Dar te lucht, om hoogh te sweeven,Ga naar voetnoot164)
165[regelnummer]
En maer maetelijke vaert
Weet te maeken bij der aerdt.
Schoon, men schill' 'er af de veeren,
'T vlieghen zal zij niet verleeren
Aerdend' altijdt nae de grondtGa naar voetnoot169)
170[regelnummer]
Daerze, doenze wies, in stondt.
Jae, dat meer is, als ze speelen
Voer ten hemel, nae te queelen,Ga naar voetnoot172)
Lejd' jck haer noch toe, den swan,
| |
[pagina 209]
| |
Die haer aen zijn wieken wan.
175[regelnummer]
Woordtjes zoud zij op die wijzen
Lichtelijk zoo hoogh doen rijzen
Dat het galmen werd' gehóórt
Tot ontrent den Hooghen óórdt.Ga naar voetnoot178)
Mochten opgezonge spraekken
180[regelnummer]
'T Camperhooft die ooren maeken,
Daer ghij wilt dat jk bij vat;
Wel bequam u 't hoefslaghnat.Ga naar voetnoot182)
Wat al kout ghij, oft uw' lippen
Niet en hadden moghen stippen
185[regelnummer]
In 't gewiekte paerdt zijn bron;
Nojt in mij dat koomen kon.
Recht daer tegens, ben jck reedeGa naar voetnoot187)
Op een lutjen nae, bij eede
Te verklaeren, dat ghij nójt
190[regelnummer]
Zoo veel wijns en hebt gepójt,Ga naar voetnoot190)
Als van dese vocht geslobbert.
'K zeg, ghij hebt 'er in gelobbert;Ga naar voetnoot192)
Jae gedompelt uwen krujn,
D' afgeloope droppen bruin
195[regelnummer]
Van het smetten uwer haeren,
Ghij in eenen pót vergaeren,
Wel poëetsch en potzigh, gingt,
En ons smeeren aen, voor inkt.
Goedt hebt ghij dan blonde kujvenGa naar voetnoot199)
200[regelnummer]
Met poëetsche schaft te krujven,Ga naar voetnoot200)
Datze blijder blinken schier,
Als de kant van uw papier.
Welgeschaepe zijn uw leden.
Treffelijke tooverreden
205[regelnummer]
Dunken uwe letters mij
En uw starrekijkerij.
Maeken kundt ghij groot getokkel,
Met uw' ongeknoopte knokkel,Ga naar voetnoot208)
Die de snaer manieren leert.
210[regelnummer]
En uw keel is wel gesmeert.
'T rollen van uw koppelrijmen
Heeft de kraft van afgod Hijmen.Ga naar voetnoot212)
Windt zijn meisjes. 'T moest 'er gaen
Zeldzaem, bleefz' in 't vriesgat staen.Ga naar voetnoot214)
215[regelnummer]
Zegt ghij dat uw gaeven meer ‘zijn
Niet als van haer glans de weerschijn?
Goedt. Het is wel eer geschiedt
Dat van weerschijn ijs ontliet.Ga naar voetnoot218)
Zoud' het als een ooven gaepen,Ga naar voetnoot219)
| |
[pagina 210]
| |
220[regelnummer]
Dat ghij zijt van haer geschaepen?
Dat waer veel. De liefd' is sterk,
Die men leidt op eighen werk.
Vlejdt ghij mij om Alaerds vleijen?Ga naar voetnoot223)
Een apteker aen 't bereijen
225[regelnummer]
Had den dagh van doen; niet min.
Zoo veel krujen gaen 'er in.
Al 't gelaetje stond belaentjes;Ga naar voetnoot227)
Halve zuchjes, heele traentjes;
Stompe kusjes, lonkjes sneêgh;Ga naar voetnoot229)
230[regelnummer]
'T meeste zejd' hij, als hij sweegh.
'T vier en moet hem zeer niet bijten,
Die zoo lujde brandt kan krijten,Ga naar voetnoot232)
Door een keel, daer hitt' in haert,Ga naar voetnoot233)
Wil geen' stemme bovenwaert;
235[regelnummer]
Dacht jck; in 't gelaet van deesen
Kunnen enkel' ooghen leesen,
Wat in 't hart geschreven staet.
Vaert ghij in den Haegh zoo, maet?Ga naar voetnoot238)
Kunt ghij daer in 't voorhooft schettrenGa naar voetnoot239)
240[regelnummer]
Duidlijk zien de duistre lettren
Van het harte, koopt ghij geenGa naar voetnoot241)
Glas, geen glas? Ick denk wel neen.
Glas en Cristalyn tot brillenGa naar voetnoot243)
Moet ghij hoopen gelds in spillen,
245[regelnummer]
Zoo ghij 't hart eens op wilt slaen,
En doorsien de binneblaên.
Alaerds woordelooze praetje
Meest heeft wtgekipt het jaetje,Ga naar voetnoot248)
Dat wat laegher als mijn króp
250[regelnummer]
Lagh als in een ijsendóp.
Evenwel jk kan niet zeggen
Dat ghij 't ook zoo aen moet leggen.
Hachelijk waer zulk een raedt.
Wat weet jck hoe zij 't verstaet?
255[regelnummer]
Ydereene moetmen zoeken
Naer haer aengezicht te doeken.Ga naar voetnoot256)
Mislijk oft zij waer gestelt,Ga naar voetnoot257)
Op wat woorden voor haer geldt.
Vastaertjen, hoe 't zal gelukken
260[regelnummer]
Zoud' mij konst zijn wt te drukken,
Altijd is het vraeghen vrij
En het weighren staet 'er bij.
| |
[pagina 211]
| |
Zoudze zulk een' storrem afstaen?Ga naar voetnoot263)
Neenze: zietgh' haer voor zoo straf aen?
265[regelnummer]
Jaeze: zij gelooft te laeuw.
Neenze: Vastaert is te gaeuw.Ga naar voetnoot266)
Jaeze; z' heeft geen' zin in zoenen.
Neenze: Minnezon doet groenen.Ga naar voetnoot268)
Jaeze: z' hangt haer' moeder aen.
270[regelnummer]
Neenze: dat kan over gaen.
Jaeze: z' is te jong van jaeren.
Neenze: jongre zietmen paeren.
Jaeze: zij zoekt maeghdoomslóf.
Neenz': een yder steekt nae 't hof.Ga naar voetnoot274)
275[regelnummer]
Jaeze: z' heeft te veele króónen.
Neenz': hij magh de zijn wel tóónen.
Jaez': hij heeft der daeghen veel.
Neenze: 't is het passe scheel.Ga naar voetnoot278)
'K magh hierbij een speltje steeken.
280[regelnummer]
Als 't u moght aen jae gebreken
Lijden zoudt ghij, zoo jck meen,Ga naar voetnoot281)
Vastaert, u met dus een neen.
Zoetjes, toef wat, noch een woordtjen
Ick u bijten moet in 't óórtjen,
285[regelnummer]
Dat mijn hóófjes rammelrad
Schoontjes schier vergeten had.
Spreekje 't meisjen blond van haeren,
Past vooral haer te verklaerenGa naar voetnoot288)
Klaerder, dan ghij 't mij bediedt,
290[regelnummer]
Vastaert, oft ghij 't meent oft niet.
1623.
|
|