Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 198]
| |
Vier en vlam
| |
[pagina 199]
| |
Off het vier dat blaken mostGa naar voetnoot29)
30[regelnummer]
Blaken sonder branden kost.
Seght haer. Wie? Oh! vraegt niet verder.
Seght haer, Hoe een Haegsche herder,
Hoe een overrompelt knecht
Min op 't minnen afgerecht
35[regelnummer]
Dan sijn' Lammeren op 't vliegen,
Vrij en vredigh vander wiegen,Ga naar voetnoot36)
Onbewogen voorde vonckGa naar voetnoot37)
Van soo menigh Minne Lonck,
Loncken die hij sagh haer' punten
40[regelnummer]
Op sijn' wederliefde munten,
En belodderen de sijn'Ga naar voetnoot41)
Om van hun belonckt te zijn,
Endelick de fierer schichtenGa naar voetnoot43)
Van haer' ongemeene lichten
45[regelnummer]
Heeft onmogelick gesien
D' onverwonnen borst te biên:
Daer sijn' herssenen af davren,
Even als de langste klavren,
Of de Helmen om den Haeg
50[regelnummer]
In een dichte Noorder-vlaegh;
Daerom nu sijn' kortte nachten
Swart' historien van klachten,
En sijn' dagen sonder schijnGa naar voetnoot53)
Nachtsgelijck geworden zijn;
55[regelnummer]
Daer hem nu de wijdste wallen
Aenden Amstel nauw om vallen,
En de ruymste kaden schaers,Ga naar voetnoot57)
En de bruggen voll gevaers;
Soo beduyslen hem de roockenGa naar voetnoot59)
60[regelnummer]
Die den Hertten-brand ontsmoocken,
Soo en zijn sijn' oogen schier,
Soo en sien sij niet als vier.
Soo en kan hij niet bepeysen,
Schoon ten ende van sijn reysen,
65[regelnummer]
Schoon bij Zuyden 't Zuyder Meer,Ga naar voetnoot65)
Met den voorsten voet op 't veer,
Wie hem, van het Y gescheyden,
Overtoovert heeft tot Leyden,
En de Schipper die hem bracht
70[regelnummer]
Staet en bedelt om sijn vracht;Ga naar voetnoot70)
Veerman, segt hij, weest te vreden,
Loon voor arbeyt staet in reden,Ga naar voetnoot72)
Maer de reden maeckt geen schult
| |
[pagina 200]
| |
Voor den arbeit is vervult:
75[regelnummer]
Schaemte weygert u te wenschen
Heele vracht van halve menschen,
En den mensche die ghij siet
Ben ick half, en daerom niet:
Gaet de beste weer-helft soecken
80[regelnummer]
Daer haer 't lieffelick bevloeckenGa naar voetnoot80)
Van den soetsten nederslagh
Die oyt oog in oogen sagh
Uyt de borst heeft heeten scheyden;
Herte, segt, komt voort, na Leyden,
85[regelnummer]
'T gelt mij noch een halve vracht,
'T gelt hem 't leven die u wacht.
Schaetgen, segt ghij dat ick mijmer?Ga naar voetnoot87)
Dat vergeef men aen een Rijmer;
Kont gij 't met een suer besien
90[regelnummer]
Aen een Minnaer oock verbien?
Voeght het rijmen, en het minnen,Ga naar voetnoot91)
En mijn' ongebaerde sinnen,Ga naar voetnoot92)
En mijn onbejaerd gemoet,
En mijn onbedaerde bloed,
95[regelnummer]
En mijn on-ervaren oogen,
Dunckt u dat hij min medoogen
Kan verdienen dan verwijt
Die alleen van allen lijdt?Ga naar voetnoot98)
Maer bedenckter bij, vriendinne,
100[regelnummer]
Waertoe quam 't u inden sinne,
D' onbedacht' onnooselheyt
Van mijn' tegenwoordicheit
Uyt de veile rust te halenGa naar voetnoot103)
Daer ghij sulcke, sulcke stralen
105[regelnummer]
Om uw' houwelixen troon
T' uwen luyster hadt ontboôn?
Uw' beleeftheit doet mij sterven,
D' eerste steen van mijn bedervenGa naar voetnoot108)
Heeft uw' gunsticheit geplant.
110[regelnummer]
Vijand-vriendelicke hand,
Hebt ghij d' eerste door ontslotenGa naar voetnoot111)
Om mijn broose borst te blooten,
Hebt ghij d' eerste Bijl gestelt
Die mijn' vrijheit heeft gevelt,
115[regelnummer]
Laet u d' eerste sorghe lusten
D' eerste plaester toe te rusten
Over d' eerste Minne-kneep
Die mij eerst tot uwent neep.
Oh! of oock die hooger stralen
120[regelnummer]
Tot medoogen wilden dalen,
En de voedster van mijn pijn
Mijn' geneester konde zijn!
| |
[pagina 201]
| |
Segt haer, soete voorspraeck, segt haer,
Soo sij nijdigh onderrecht waer,Ga naar voetnoot124)
125[regelnummer]
Wetens-willigh wie sich stoutGa naar voetnoot125)
Soo veel dervens heeft betrout,
T' isser een, segt, vande jaren
Die, geburen van 't bedaren,
En de statelicke vreugt,Ga naar voetnoot129)
130[regelnummer]
Palen aende tweede jeugt.
'T welgevall van schoone leden
Schreef hem niemand toe met reden,
Aen het bruynen van sijn' huyd
Kijckt de Haegsche Herder uyt;
135[regelnummer]
Maer hij dunckt sich selfs te blosen
Als de morgenstondse roosen,
Zedert hij den wederslagh
Van haer oog in 't sijne sagh,
Soo verlicht der sonnen luyster,
140[regelnummer]
Allerwegen alle duyster,
Soo is heel den Hemel schoon
Om het bij-zijn vande Goôn.
Over-wight van gulde schijven
Die 't ter Werelt all bedrijven,
145[regelnummer]
Meer als noodelicke muntGa naar voetnoot145)
Heeft sijn' sterr hem niet vergunt,Ga naar voetnoot146)
Weynigh maeyen, weinigh ploeghen
Kleyn besitt in groot genoeghen,
En dat Middelmatigh veel
150[regelnummer]
Sijn gevallen tot sijn deel;
Maer sijn Kampensche gedachten
Heele dagen, halve nachten,
Zijn sijn' schatten in 't gemoet
Daer hij Rijck af heeten moet.
155[regelnummer]
Voorraed van gegeten lettren
Om Geleerde t' overschettren
Schuijlter weynigh in sijn hooft;
Waer' het evenwel geklooft
'T waer voll letteren te vinden,
160[regelnummer]
Letteren die herten binden,
Maer met hope van gena,
Soete lettren M.V.K.
Sterre-stocken aen te stellenGa naar voetnoot163)
Om de fackelen te tellen
165[regelnummer]
Om de keerssen ga te slaen
Die het Hemel-holl begaen,Ga naar voetnoot166)
Zijn gesifte wetenschappenGa naar voetnoot167)
Die sijn' herssenen ontsnappen,
En de geesten van sijn oogh
170[regelnummer]
Weygeren haer vier soo hoogh;
| |
[pagina 202]
| |
Maer twee helderer Planeten
Zijn de doelen van sijn weten,
En de sterren die hij schiet,
Hooger Hemel kent hij niet.
175[regelnummer]
Stemme-streeling, snaren-krabbling,
Is een konstelijcke brabbling,Ga naar voetnoot176)
Die sijn handen en sijn keel
Niet en kennen als ten deel,
Maer, al stinckt het eighen roemen,
180[regelnummer]
Kampen, kan sijn keel niet noemen
Of sij staeter af en triltGa naar voetnoot181)
Als een Eycken-rijs in 't wild;
Snaeren kan sijn' hand niet raken
Die wat Machteld-achtich kraken
185[regelnummer]
Of sijn vingers gaender afGa naar voetnoot185)
Als een viervoet naer een draf;Ga naar voetnoot186)
Daer dan Hand en keel vergaren,
Kampen seggen all de snaren,
Kampen kort en Kampen lang
190[regelnummer]
Zijn de noten van sijn' sang.
Verr en versch-geraepte Rijmen
Regel-dicht aen een te lijmen,
Hooger sweven als 't geberght
Is sijn' Penn te veel geverght:
195[regelnummer]
Kruypen kan hij, gaen, en springen,
En gelyckx der aerde singen,Ga naar voetnoot196)
'T water dat de Rijmers maecktGa naar voetnoot197)
Heeft sijn' lippen noyt geraeckt:
Maer de welgevoegde giften
200[regelnummer]
Die den Hemel, door de siften
En het keurlick onderscheitGa naar voetnoot201)
Van een milde giericheit,
Over haer beminde kuyvenGa naar voetnoot203)
Nederwaert heeft laten stuyven,
205[regelnummer]
Kittelen sijn' aendacht nauw,Ga naar voetnoot205)
'T vliegen wordt hem wel soo gauw
Als de best-gewieckte vliegers
(Dat 's Poëtelickste liegers)
En sijn afgevlogen Dicht
210[regelnummer]
Rijst hem selver uyt 't gesicht.
Seght haer dan, hij heeft den segen
Vande schoonheit niet gekregen,
Noch de geestelicke gonst
Van gesogen letter-konst;Ga naar voetnoot214)
215[regelnummer]
Sterren kan hij niet beroemenGa naar voetnoot215)
| |
[pagina 203]
| |
Vande seven een te noemen;
Op de noten is hij schorr,
Op de Snaren vinger-dorr;
Rijmens is hij onervaren
220[regelnummer]
Als de Ploegher inde baren,
Als de Zeeman inde Terw,
Als de blinden inde verw;
Evenwel 't bevallick wesen,
'T rijck, het ruym-gelettert wesen,
225[regelnummer]
'T spelen dat bij geen en lijckt,
'T singen dat maer 't uwe wijckt,
'T rijmen dat hij self kan achten,
Houdt hij all van uwe krachten,
Kondt ghij 't schepsel van uw' sinn
230[regelnummer]
Min vereeren als uw' Minn?Ga naar voetnoot230)
Schijntsij na de Minn te hooren,
Vattse vaster bij die ooren,
Segt haer dan als Alard zeij
Doe sijn krachtiger gevley
235[regelnummer]
Perste door de koele korsten
Van uw' overvroren borsten
En uw Yss-lijck' ongenaGa naar voetnoot237)
Dede doyen in een, Ja;
Dese zijn de scherpste pijlen
240[regelnummer]
Die wij t' samen konnen vijlen.
Soo haer dan de tegenstandGa naar voetnoot241)
Van een herder Hert vermant,Ga naar voetnoot242)
Tesselscha, hoe sal ick 't herdden?
Gij vergeefsche Tolck te werden,
245[regelnummer]
En, oh armen, ick, en ick
Proye van mijn' eygen strick!
Sullen niet mijn eygen schachten
Met den woecker-winst van krachten
Keeren op het broose bloot
250[regelnummer]
Vande schutter diese schoot?
Oh! ick spell het lang te voren
Lieve Tolck, ick sal 't besmooren,Ga naar voetnoot252)
'K hebb geen' Lauwer om de muts
Tegen sulcken blixem-bluts.Ga naar voetnoot254)
255[regelnummer]
Wills' haer dan in bloedt vermaken?
Ja sij; 'k sie de doodt genaken.
Neen sij; 'T is geen' Maeghden-deught.
Ja sij; 'T is onnoosel vreught.Ga naar voetnoot258)
Neen sij; 'T mocht haer namaels rouwen.
260[regelnummer]
Ja sij; Droefheit kan verkouwen.
Neen sij; 'K hebb het niet verdient.
Ja sij; om een liever vriend.
| |
[pagina 204]
| |
Oey! daer waggelt mijn vermoeyen;Ga naar voetnoot263)
Tesselscha, om tijd te spoeyen;
265[regelnummer]
Korte moeyt voor lang bediet,Ga naar voetnoot265)
Vraegt haer, of sij will, of niet?
Hag. 12o. 10 b. (Dec.)
Om den deun.Ga naar voetnoot267)
|
|