Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendDankhebt voor den goeden avont vanden H.C. HuigensGewenscht in mijn afwesen van Mujden.Wegh ghij, die voor beuselingenGa naar voetnoot+
Houdt het wonderlijcke singen,
En geen' dichten toevertrouwt
Dat zij ooren maecken 't woudt,
5[regelnummer]
Ooren maecken harde klippen.
Vaeck hoord' jck (dat 's meer) de lippen
Van geboomt en steilen steen
Kallen nae, gerijmde reên.Ga naar voetnoot8)
Menssen woorden hoord' jck vaecken
10[regelnummer]
Bauwen nae van layen daecken;
Kalck oock en gebacken klaj
Soo langtongt sijn als de laj.
Bergh en daelen staedigh souwen
| |
[pagina 188]
| |
Snaetren, konden zij onthouwen
15[regelnummer]
Hun' gehoorde les soo fraey
Als een spreeuw oft papegaej.
Hij die 't moeye mal soo kluftighGa naar voetnoot17)
Loofde, vondt der soo vernuftigh,Ga naar voetnoot18)
Dat s'hun' les onthielen langGa naar voetnoot19)
20[regelnummer]
Drie maetslaeghen van een zang.Ga naar voetnoot20)
Vasthart meen jck. 'T was ten tijdeGa naar voetnoot21)
Als hij golf zijn' brujdt ontvrijde,Ga naar voetnoot22)
En het huwlijck maekte klaer
Tussen Oceaen en haer.
25[regelnummer]
Trouwe, zijne reeden snerpen;Ga naar voetnoot25)
Soo weet hij 't hun in te scherpen.
'T komt niet staegh bij leerlings geest.
Dickwijls is de meester 't meest.
Maer wie daght dat hij sijn klaeghen
30[regelnummer]
Soud' doen heughen veertien daeghenGa naar voetnoot30)
Aen die groote groove rompGa naar voetnoot31)
Dien der meenigh schouwt voor plomp:Ga naar voetnoot32)
Aen dien staepel ruw van moppenGa naar voetnoot33)
Dien de baeren d' ooren stoppen,
35[regelnummer]
Baeren van het Zujder zout,
Dat daer op sijn spijt wtspouwt?
Meer nochtans als t' halver weghe
Van 't onsighbaer bos geleghe'Ga naar voetnoot38)
Met sijn toppen averecht,
40[regelnummer]
Hoord jck roepen over Vecht.
Heftelijcken voer het weenen
En het steenen van de steenen,
Tegen windt en tegen stroom
Mij te moet aen Diemer zoom.Ga naar voetnoot44)
45[regelnummer]
Daer verhaelden zij van Vasthart
Woortjes soeter als de bastartGa naar voetnoot46)
Soeter als de nieuwe mostGa naar voetnoot47)
Dien de Duitsch te Dordrecht lost.Ga naar voetnoot48)
Daer verhaelden zij zijn deunen,Ga naar voetnoot49)
50[regelnummer]
En sijn kermen en sijn kreunen
Met een' opgesteken klóck,Ga naar voetnoot51)
Hallef errenst oft heel jóck,
Om dat eer sijn jaght de schóótenGa naar voetnoot53)
Streeck, het sagh sijn' steeven stóóten,
| |
[pagina 189]
| |
55[regelnummer]
En moest vaeren over stuir,Ga naar voetnoot55)
Groetende van ver den muir,
Daer de Velser ongeduldenGa naar voetnoot57)
Hollands overheer onthulden:Ga naar voetnoot58)
End' hoe dese bijstre ramp
60[regelnummer]
Overmits mijn afzijn quamp.Ga naar voetnoot60)
Vasthart weet ghij met uw stemmen
Soo te streelen, soo te kemmenGa naar voetnoot62)
Eenen steenhoop wild en woest
Tot zij 't hebben overnoestGa naar voetnoot64)
65[regelnummer]
Met uw klaghjes wt te schildren?
Weet ghij met uw zang t' ontwildrenGa naar voetnoot66)
Steen dien staegh met hun geroesGa naar voetnoot67)
Watr'en windt den kop maeckt kroes?Ga naar voetnoot68)
Lichtlijck soudt ghij dan den zinnen
70[regelnummer]
Van de Zujder Meereminnen
Leggen 't vier soo nae, met mój
Zingen, dat s' al 't was van 't Góy,
Opdeên, om uw' woordtjes bujten
Het bekoorbaer oor te slujten:
75[regelnummer]
Als die drogh vol kattequaetsGa naar voetnoot75)
Eertijds leefde met sijn' maets.
Ick verleckert op uw vlejen
Voel de vreese voor verleyen
Staen in mijnen bosem stil.
80[regelnummer]
Uwe keel heb al haer' wil.
Maer is 't reên dat ick sal moetenGa naar voetnoot81)
Tegen uwe belghsught boeten
Breucken, die des Noodlots raedt,Ga naar voetnoot83)
Oft het reukloos Luck begaet?Ga naar voetnoot84)
85[regelnummer]
'K was verseilt aen Circes haevenGa naar voetnoot85)
Die met haer vergifte gaeven
Bej bedaeghtheidt ende jeughdtGa naar voetnoot87)
Wentelt in een verkensvreughdt.
Tuisschen, teemen, slempen, slaepenGa naar voetnoot89)
90[regelnummer]
Is het oorlogh daer. Dat waepen
Ick en leerde t' geener tijdt
Voeren. En in sulcken strijdt
Had jck noyt oft hart oft handen.
Bet mijn' ooren watertandenGa naar voetnoot94)
95[regelnummer]
Nae de leckernij van een
Kort ontbijten uwer reên,Ga naar voetnoot96)
Als nae, wat men op kan zetten
In een brujloft, in bancketten
| |
[pagina 190]
| |
Brujlofts staerten, die zoo welGa naar voetnoot99)
100[regelnummer]
Meenigh' mesten wt sijn vel.Ga naar voetnoot100)
Maer wat is 't? des Werelds winden
Zijn in geenen sack te binden.
Beter, somtijts loopen aen,Ga naar voetnoot103)
Daer zij drijven, als vergaen.
105[regelnummer]
Waert ghij mij in tijds verscheenen
Vaste star, jck had daer heenen
Daer ghij lejde, loop gewent.
En is 't dat jck hier ontrent
U een rejs magh sien geresen,
110[regelnummer]
Dan sal 't die goed' avont wesen
Daer uw sang van heeft gerept.
Ondertussen veel' danck hebt.
|
|