Antwoordt aen den vrijheer Van Asperen
Op sijn gedicht beginnende:
Dees Nymphen allebej verciert met rijcke gaeven.
Worp elck een schalleck oogh op onverdiende gaeve'
Met menssenmal, oock vaeck de hemel is bekoort
Aen sijnen wil en was. 'T geloof een ding soo vrij
In alle vormen past. Maer dit is ketterij.
10[regelnummer]
Een vonnis vellen, om de burgherij der starren
Van dat doorluchtigh hof, en al den hemel dootsch.
En om met waerder volck sijn' saelen te stofferen
Keurd' jckse weder vol van ridders en van heeren,
15[regelnummer]
Die wel op gaeven sien, maer gaeven, die sij niet
Maer gaeven van vernuft van sinnen en van zeeden
Gelijck de hemel plagh aen yemandt te besteeden,
Uw ooghen vierighlijck op sulcke gaeven loncken
O Vrijheer, die in 't hart voedt ongeleste voncken
Haer snijdt als van haer vlees, wanneer men scheurt haer schóót
| |
En al wordt elck geruckt van sijn' hartstoghten driftigh
30[regelnummer]
Schier sonder wederstandt, nae gift van goudt vergiftigh,
Den mensselijcken naem. Gelijck als wel bewijsen
De geen' die ons uw dicht voor Nymphen aen komt prijsen.
35[regelnummer]
Des jck (dewijl 'er sijn, hoe quaelijck dat het past,
|
-
voetnoot+
-
Tsint dat de gierigheidt. Volgens hs. A. Over den Vrijheer van Asperen, zie bl. 142.
-
voetnoot11)
-
te legghen balling 's lands, uit hun land te verdrijven.
-
voetnoot16)
-
lichten, wegnemen; op de volgende plaats: blinken.
-
voetnoot28)
-
't geen zij baert, wat zij ons schenkt, wat op aarde groeit; 't schennisbaerend róót, het goud, dat tot misdaden voert.
-
voetnoot32)
-
den afkoomst van een mensch, een menschenkind.
-
voetnoot36)
-
gaefgeerigheidt, begeerte naar giften, geschenken. De bedoeling is: omdat er zijn, die beweren, dat ook de hemel begeerig is naar gaven.
-
voetnoot37)
-
van waer, waar die ondeugd volstrekt niet zijn moest.
|