Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendSonnet.Nae Petrarchaes: Gratie ch'a pochi, etc.Selfwasse rancken van het alderfijnste goudt,Ga naar voetnoot+
Die dwaelend' houden best den wegh der aerdigheden;Ga naar voetnoot2)
Een elpen aenschijn nae de pujkjdêe gesneeden,Ga naar voetnoot3)
Daer 't lachen nestelt, en de staetsij hof op houdt;
5[regelnummer]
Een lichaem van zijn' voet tot in sijn' vorst volbouwtGa naar voetnoot5)
Met lodderlijcke pracht van netgemeete leden;Ga naar voetnoot6)
'T welck wijckt wt voeghens lood, met swieren nocht met treden,
En met een' eedle geur, sijn zoete zeeden zout:
Almaghtigh' ooghen, die staegh lust en leeven straelen,
10[regelnummer]
En daeghen doen den nacht, en hel in hemel haelen;Ga naar voetnoot10)
Zinzujverende sang wt zielzujghenden mondt,Ga naar voetnoot11)
Die vingers lejdt ten dans op gehoorsaeme snaeren;
Vernufttelende tael; en deughd die deughd kan baeren;Ga naar voetnoot13)
Dees wondren hebben mijn verwonnen hart gewondt.
|
|