Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 170]
| |
SonnetTot antwoordtschut, aende selve.Niet bij, maer boven selfs Achilles groove schonckenGa naar voetnoot+
En dommekraftigh hart, stel jck uw geesten rap:Ga naar voetnoot2)
Dien niet opkomen kan of flux en staense schrapGa naar voetnoot3)
Die noyt in 't welsandt van de sufferij versoncken.
5[regelnummer]
Granaedsche wol had noyt het gloeyroodt bet gedroncken,Ga naar voetnoot5)
Daer 't voeder verwer was, aen groener krujden sap,Ga naar voetnoot6)
Als kennis heeft gegrijst uw groene vrijerschap:
Waer aen men wordt gewoon zoo goddelijcke voncken.Ga naar voetnoot8)
Maer looft Musaeus, om zijn zielesleepend dicht;Ga naar voetnoot9)
10[regelnummer]
Amphyons vingers tuck ter lujten afgericht;Ga naar voetnoot10)
Of Orpheus sang die 't wild inscharpte tamme zeeden.
'T is ijdelhoofts bestaen. Gewaeght doch yder landt
Van 't geestverlejden, steens voeghsaemheidt, boomen trant.Ga naar voetnoot13)
Het mijn oock, ijver ist, beken jck, en geen reden.
11 Jan. 1621.
|
|