Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 158]
| |
Sang.Wijse: Phillide mia, se di beltá, etc.Heilighe Venus, die 't roer houdt aller harten,Ga naar voetnoot+
Hoe komt het hartjen van mijn Nymphe goelijckGa naar voetnoot2)
Soo ongevoelijck?
Soude 't wel wesen, dat uw vermoghen vlammen,Ga naar voetnoot4)
5[regelnummer]
Op bosem dien de golven staedigh natten,
Niet konnen vatten?
Neen seker neen, neen ghij selve zijt gesprootenGa naar voetnoot7)
Wt grondeloose zee: nochtans verdroncken
Daer niet uw voncken.
10[regelnummer]
Maer jck geloove, wildt ghij uw konst betoonen,
Dat ghij die raeuwe borst met sneeuw bedoovenGa naar voetnoot11)
Wel gaer sult stooven.
Maer jck geloove, dat ghij noch eens zult kneeden
Met uw albujghende' handt, dat hartjen steenigh,
15[regelnummer]
En maecken 't leenigh.
Dat wederspannigh, dat hartjen schots en schichtighGa naar voetnoot16)
Van 't schittren uwer toorts, sal ommekeeren,
En minnen leeren.
Andere fierheidt sal eens haer bosem mannen.Ga naar voetnoot19)
20[regelnummer]
Sij sal (hoe fel zij nu vliedt) sonder tzaeghen
Uw vlam naejaeghen.
Schreumende maeghden, en onervaeren borsjens
Kunt ghij, wanneer 't u lust, haer vreese korten,
En moedt in storten.
25[regelnummer]
Dan leert men lughtigh ten sachten bed wtstijghen
En in een ondersiel ter venster vaerenGa naar voetnoot26)
Op sang en snaeren.Ga naar voetnoot27)
Dan leert men saghjens om d' ouwdelien te mompen,Ga naar voetnoot28)
Sijn voetjens setten, dat het niemandt luister,Ga naar voetnoot29)
30[regelnummer]
Alleen bij duister.
| |
[pagina 159]
| |
Dan leert men listigh ter slujck zijn boel in laeten,Ga naar voetnoot31)
En vloecken 't kraecken van de deur en trappen,
Die 't willen klappen.
Dan leertmen lafjes als afgement van minneGa naar voetnoot34)
35[regelnummer]
Het geven op, en in liefs armen glijen;
De lipjes vlijen.
Dan leertmen flaeuwtjens de weerloose' ooghjens lujcken.
En lieve lipjes aen liefs lipjes lijmen;
En zoo beswijmen.
40[regelnummer]
Dan leertmen entlijk aen liefjes hals besterven,
En stoutertjens op liefs mondt zijn verlooren
Zieltjen naespooren.
Dan is het vrede, en het verwonnen hartjen
Versweert te stribblen tegens de geboodenGa naar voetnoot44)
45[regelnummer]
Der Minnegoden.
8 Sep. 1619.
|
|