Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendOp een beschreven papierbladt.
| |
[pagina 160]
| |
Sijn sinnen bars
20[regelnummer]
Verlucht oock Mars,Ga naar voetnoot20)
En laet, tot vreughdeteken,
Die dolle droes
Sijn kop soo kroesGa naar voetnoot23)
Met scheutigh gras besteecken.
25[regelnummer]
Op 't beckeneel
Heel een prieel
Bouwt Bachus, en laet hangen,
De breede blaên,
Vermaelt met draên,Ga naar voetnoot29)
30[regelnummer]
Tot op sijn bolle wangen,
Die hem gebroght
Sijn van 't gedroghtGa naar voetnoot32)
Der Satyrs gauw in 't plocken,
De Son fnujckt ofGa naar voetnoot34)
35[regelnummer]
Het lauwerlof,Ga naar voetnoot35)
En hulter mee sijn locken.Ga naar voetnoot36)
De strenge maeghdt,Ga naar voetnoot37)
Dien niet en haeghtGa naar voetnoot38)
Als wetenschap en waepen,
40[regelnummer]
Nu onlanx brack
Een olijtack,Ga naar voetnoot41)
En kromdse' om bejd' haer slaepen.
Vrouw Venus soet
En heeft geen moedtGa naar voetnoot44)
45[regelnummer]
Soo schorren groen te draeghen.Ga naar voetnoot45)
Met myrteblaên
Laet zij begaen,Ga naar voetnoot47)
De Min, die ciert haer waeghen.
De roosen saght
50[regelnummer]
Is pas haer maghtGa naar voetnoot50)
Op 't teder heyr te lijen:Ga naar voetnoot51)
Die met een swier
Haer Camenier
Weet geschackeert te vlijen.
55[regelnummer]
Soo zeer verfreytGa naar voetnoot55)
De frissigheidt,
Van blaên en bloemen 't leven.
Maer al die schat
Gaf jck voor 't bladt,
60[regelnummer]
Van Gloorroos handt beschreven.
|
|