Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 103]
| |
Gedicht
| |
[pagina 104]
| |
30[regelnummer]
Om ijder tot sijn plicht te drijven en te tróónen.
Tot leidtsliên des gemeents met dus een toom beknelt
Van straf en lóón, sijn op verheven trap gestelt
De vorsten van het volck, en haylighe' overheden;
De vingeren Juppijns; die waerdelijck becleden
35[regelnummer]
Des Godtheits naeste plaets; in billijcke geboôn,
In macht, in voorsicht, Gods Stadthouders; Aerdsche Goôn.Ga naar voetnoot36)
Dees hoocheidt is 't bestier der redelijckste dieren
Van hooger handt verleent; maer wie sal haer bestieren?
Haer: voor de welcke niet te vinden ander stóf
40[regelnummer]
Van straf en loon en is, als laster en als lóf.
Den spitschen Aretijn won, bij sijn tijdtgenóóten,Ga naar voetnoot41)
De princengeessels naem, omdat hij in de gróóten
De schrick brocht met sijn pen; mits hij sich onderwond
Met sulcken bitschen tael en vinnicheit van mondt
45[regelnummer]
Haer af te maelen, en haer schand te voorschijn brochte,
Dat self den grooten Turck sijn gunst door gaven cochte,
En dat aen hem Franchois den franschen Coninck sandt
Van tongen t' saemgevoecht een gouden halsebandt,
Ten tijde', als Caisar, Paus, Spaensch Coning oock, van haerenGa naar voetnoot49)
50[regelnummer]
Beide' afcoomst en geboort, twee Nederlanders waeren.
Maer even als het loon den vorsten dierder staet,
Dan wel de straf, die vaeck gevordert wort om baet',
Soo gaet, in waerdicheidt, het heerelijcke loven
De schrandre schamperheit van 't lasteren te boven.Ga naar voetnoot54)
55[regelnummer]
Dit onderstaet nu Heins, die brammende trompetGa naar voetnoot55)
Verwart in laurenblaên, aen heilghe lippen set,
En gaet in 't blaesen tróts een dappren adem tóónen,
Om met sijn Treurspel braef, ons gouden Prins te lóónen.Ga naar voetnoot58)
Het luistert al wat leeft; d' hel wtgeborsten clanck
60[regelnummer]
Slaet van de claere Son den op en onderganck;Ga naar voetnoot60)
En van den geest geschudt der teeckenrijcke wóórden,Ga naar voetnoot61)
Den rancken hemel dreunt in 't Zuiden en in 't Nóórden.
Wel was 't een gouwden Prins wiens moed verstandt en vlijt
De gouwden vrijheidt ons en schanck den gouden tijdt;
65[regelnummer]
Voor d' ijsselijcke tijdt, daer 't ijser hardt bij haelen
Op veel nae niet en mach; welck onder de metaelen
Verlooren moeite doet met soecken naeme wreedt;
Dewijl natuir geen stof soo streng te scheppen weet;Ga naar voetnoot68)
Den Moyses, die ons, van veel droever slavernijen
70[regelnummer]
Als oyt Israel leed, quam tegen hoop bevrijen.
Want was 'er boose tijdt, die dees gelijcken mach,
Op Aerden sint de nacht geschift is van den dach?
Den wrev'len Marius, en sijnen vyandt woedichGa naar voetnoot73)
Ontvolckten Rome, met bannissementen bloedich,
75[regelnummer]
De driemans speelden 't nae; sij waeren hen gelijck,Ga naar voetnoot75)
| |
[pagina 105]
| |
En scheurden, elck sijn gaîng van het gebuite rijck.
Den derden Caisar loos, deurtrapt, geveinst van zeden,Ga naar voetnoot77)
Verbolghen, wrockigh, wreedt, vol nijdt en bitterheden,
Brocht in sijn tijdt door lust of vrees een groote som
80[regelnummer]
Van 't volck, en ridderschap, en van de besten om.
Den vierden was verwoedt; doe sachmen tijden lóópen,Ga naar voetnoot81)
Al had Juppijn ontsint den hemel laeten slóópenGa naar voetnoot82)
En schieten nederwaerts met onbesuisde val,
Te plettren 't Roomsche rijck; soo craeckte' en borst het al.
85[regelnummer]
Den vijfden was een dwaes, en als een tol te drijvenGa naar voetnoot85)
Van vlaeijers onbeschaemt en onbetemde wijven.
Maer dees noch Nero self, ruim waerdich diemen stackGa naar voetnoot87)
Met dubble sim, en slang in dubble leêren sack,
En hebben soo veel quaets, als Neerlandts smart gebrouwen,
90[regelnummer]
Noch al wie Rome sint van Prinslijcke rabouwen,Ga naar voetnoot90)
Van schudden fielen guits, bij 's wereldts ongeluckGa naar voetnoot91)
In heerschappij geraeckt, bereden met het juck.Ga naar voetnoot92)
Ach! 't harte tziddert, en 't gemoedt terug wil deisenGa naar voetnoot93)
Door schrick en afkeer, van de droevighe gepeisen,
95[regelnummer]
Wanneer de Tyrannij vernieuwt wort in 't gedacht,
Die landt en steden groot hield leggen in onmacht
Met droefheit overstelpt. Doe braeden, branden, schróóckenGa naar voetnoot97)
En varsch vergoten bloedt het aerdrijck staech deed roocken.
Verdrencken, delven naer, onthalsen, wurgen bangGa naar voetnoot99)
100[regelnummer]
Ging, of het had geweest onvliebre pest, in swang.Ga naar voetnoot100)
En dat van menschen die op niemandts hinder dochten,
Maer slechs om dat sij God met beter meening sochten.
Jonckheit, noch ouderdoom, noch swackheit van geslacht
Ymandt verschoonen mocht; maer wierden omgebracht
105[regelnummer]
Dorre' ouden, jongers kintsch, ontwaepende vertsaechden,Ga naar voetnoot105)
Weerloose vrouwen, en niet wel huwbaere maechden.
Geen huis was buiten anxt. Soo vaeck de Son verrees
Aen elck hij nieuwe rouw, nieuwe benautheit wees:
|
|