Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 102]
| |
Sang.Op de wijse: Esprits qui souspirez, etc. of Cupido geeft mij raedt, etc.Mijn licht, doe d' eerste dach u's levens aemtocht leerde,Ga naar voetnoot+
'S becoorden Hemels ooch soo teder op uw viel,
Dat hij het zedert noyt van d' eedel geest en keerde,
En 't lieve lichaem in besorchden arrem hiel.
5[regelnummer]
Al was het in sijn schik; de goden t' saemen schooten
De gouden Venus bloosde; en 't ongemeten rondt
Verstandelheidt, noch geest, noch cracht, noch sin besloten,
Als t'uwaerts welgeneicht in sijnen schóót en vondt.
5 April Maend.
1610 Amsterd.
All spraecken s' wt één mondt haer seghen even minlijck;
10[regelnummer]
Dies dauwden nederwaerts de gaeven ongetelt,Ga naar voetnoot10)
En spitsten uw gemoedt met deuchden onverwinlijck,
Uw harssen met verstandt, uw ooghen met geweldt.Ga naar voetnoot12)
Apollo, die sijn jonst van niemandt overtreffen
Tot uwaerts wilde sien, niet laur' in 't hayr vertuyt,Ga naar voetnoot14)
15[regelnummer]
Bestondt dusdanich dicht met eenen op te heffenGa naar voetnoot15)
En huwde met den sanck de weerclanck van sijn luit.
Gelijck jck yders vriendt, verheughe met mijn straelen
Al wat gevoelen, en wat geen gevoelen heeft;
Wast dochter, op, om soo met deuchdt, gelaet en taelen,Ga naar voetnoot19)
20[regelnummer]
En val en spel en sang t' ontroeren al wat leeft.Ga naar voetnoot20)
Wt had hij. En, gelijck verknocht met stercke banden
Is waerheidt aen sijn woort, beleeft het onse tijdt.
Dies met haer eygen handt u Venus steld' in handen
Haer scepter daer mijn siel haer nijghend onder vlijt.
25[regelnummer]
Uw sinlijckheden sijn mij heilich waerde wetten,Ga naar voetnoot25)
O moghende Godin, die 'ck onderdaenheidt bie;Ga naar voetnoot26)
Ick can, noch dar, noch wil daer tegen mij versetten,Ga naar voetnoot27)
Maer opent mij uw hart dat jckse beter sie.
6 April Dinxd.
1610 Amsterd.
Mithra Granida.
|
|