Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendSang.Op de wijse: De traentjes diese weinde, etc., of Het daeghet inden Oosten, etc.Wie souder connen tóómenGa naar voetnoot+
Uw crachten en geluidt,
O moedwillighe stróómen
Die geesselt dese schuit?
5[regelnummer]
Nochtans doet ghij mij dencken
Dat al uw nats geweldt
Niet wt sou connen drenckenGa naar voetnoot7)
De vlam die 't harte smelt.
12 febr. 1610 Vrijdach
op [de] Zuiderzee.
Gelijck ghij met vergrammen
10[regelnummer]
De scheepjes wiecht en rólt,
Op levendighe vlammen
Wort soo mijn hart gesólt.
Mijn hartjen geen geleideGa naar voetnoot13)
Mij op de reis en doet,
15[regelnummer]
Maer doen jck van haer scheide
Die 't met haer schoonheit voedt:
Het con soo nae niet ijlen
Als wel mijn voeten veur:Ga naar voetnoot18)
Dus cleefde' het aen de stijlen
20[regelnummer]
Van mijn bemindes deur.
Daer blijft het hangen, even,
Mijn lief, mijn Toeverlaet,
Als ghij 'er bleeft aen cleven,
Versmaende 't hete quaet:Ga naar voetnoot24)
| |
[pagina 98]
| |
25[regelnummer]
Doen ghij socht welgeborenGa naar voetnoot25)
Uw moeder cranck van pest,
Door wederstandt en schoorenGa naar voetnoot27)
Te blijven bij in 't lest.
Of ghij uw deur gaet sluiten
30[regelnummer]
Met wervel, grendel, bout;
Al blijft mijn hart daer buiten
Het siet door 't eicken hout.
Het siet de pracht van zeden,
Die nergens u begeeft,
35[regelnummer]
Maer met bescheidenheden
In al uw handel leeft.Ga naar voetnoot36)
13 feb. 1610
Saturd.
Mithra Granida.
Opt huis te Muiden.
|
|