Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendSonnet.Sijdij van minnaers smart een onversaedlijck vraetjenGa naar voetnoot+
O min? soo gaet het mij noch al voor wint voor stroom:
Hoe nauw men waeckt mijn Lief met grendel, slot, en boomGa naar voetnoot3)
Ick stae met u noch niet int alderquaetste blaetien,Ga naar voetnoot4)
| |
[pagina 54]
| |
5[regelnummer]
Ghij comt en steeltse mij door 't aldernauste gaetien,
En buiten moeijten van mijn slapend lichaem loom
Voerdijse lijflijck bij mijn in een soete droom;
Ghij sijt, en wiltet wel weten, een wacker maetien.
12/3 Sond.
Tegen u treken gelt noch oude wijven raet,Ga naar voetnoot9)
10[regelnummer]
Noch ijverige wacht, dan gouden minne, laet
Het, bidd' jck, blijven niet bij dese clene gunsjens;
Maer, dat ghij mijn in slaep jont, jont mijn opten dach,
Dat jck genaken eens Liefs waere lippen mach,
Ghij cunt wanneer ghij wilt, schud wt u sack met kunsjens.
12/3 's avonts.
Electra.
Leiden 1606.
|
|