Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 18]
| |
[Vluchtige nimph waer heen soo snel?]Wijze: J'aymeray tousjours ma Phillys: etc.Vluchtige nimph waer heen soo snel? Twees.Ga naar voetnoot+
Galathea wacht u wel,
Dat u vlechten
Niet en hechten,
5[regelnummer]
Met haer opgesnoerde goudt
Onder de tacken van dit hout. T.
Wackere nymphe wendt, en siet T.
Eens te deech van wie ghij vlyet,
Sneller, dan de
10[regelnummer]
Harten van deGa naar voetnoot10)
Honden die 'r met open keel
Vollegen tot haer achterdeel. T.Ga naar voetnoot12)
Immer en volge' jck u niet nae T.
Met begeerte van u schae,
15[regelnummer]
Maer van zinne
Om u minne
Te verwerven voor de mijn.
Acht ghij dat groot verlies te sijn? T.
Nymphe ghij vlucht al even stuirs T.
20[regelnummer]
En ick heb de borst vol vuyrs,
Met een kusge,
Wilge, blusge
Dat ten deel, en wort bedangt.Ga naar voetnoot23)
Geefdij dan meer als ghij ontfangt? T.
25[regelnummer]
Wildij mij niet dees jonste doen T.
Lijdt dan dat jck u slechs soen
Voor u lippen.
Ghij gaet glippen,
Denckend' jck sou hier ter stee
30[regelnummer]
Soenen u hals en oochgens mee. T.
Mogelijck kusten ick van als, T.Ga naar voetnoot31)
Oochgens, lipgens, witten hals,
En niet trager
Noch wat lager
35[regelnummer]
Yet wat poeselachtighs, dan,
Dertele dier verloor g' er an? T.
| |
[pagina 19]
| |
Alle mijn lust, en boeverij T.Ga naar voetnoot37)
Galathea dat sijt ghij,
Comt wat nader
40[regelnummer]
Want wat spader,
Als de jonckheit neemt sijn keer
Salt u soo wel niet passen meer. T.
J.C.B.
Galathea.
|
|