Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend[Galathea siet den dach comt aen]Wijze: Gister avont spade sloot ick mijn deur, etc[Minnaer.]
1[regelnummer]
Galathea siet den dach comt aen. Twees.Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot1)
Galathea.
Neen mijn lief wilt noch wat marrenGa naar voetnoot2)
T sijn de starren,
Neen mijn lief wilt noch wat marren t is de maen. T.
| |
[pagina 17]
| |
[Minnaer.]
5[regelnummer]
Galathea t' is geen maneschijn. T.
Galathea.
Hoe t' is noch geen een geslagen
Wat soud 't dagen?
Hoe? t' is noch geen een, t' en can den dach niet sijn. T.
[Minnaer.]
Galathea' aenschout den hemel wel. T.
Galathea.
10[regelnummer]
Las! ick sie den dagerade
T' onser schade,
Las! ick sie den daegeraedt de tijt is snel. T.
Waerom duirt de nacht tot t' avont niet? T.
Dat wij bleven met ons beyen
15[regelnummer]
Sonder scheyen
Bleven vrolyck tot dat ons de doot verriedt. T.
Nu Adieu mijn troost en blijft gesont. T.
Minnaer.
Wilt mij noch een kusgen geven
Och mijn leven!
20[regelnummer]
Jont mij nog een kusgen van u blije mont. T.Ga naar voetnoot20)
Galathea.
Och mijn leven coomdij t' avont weer? T.
Minnaer.
Las u moeder mocht het hooren
En haer stooren,
Maer al sou s' haer stooren ick coom even seer. T.
Galathea.
25[regelnummer]
Och mijn hart hoe raeck ick van u hals?
Minnaer.
Las den dach en wil niet lijen
T' langer vrijen,
Danck hebt van u sachte kuskens en van als.Ga naar voetnoot28)
Galathea.
J.C.B.
|
|