Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendSonnet.Mijns Aventuirs voorspoock, fatael rappierGa naar voetnoot+
Beeldtrijck gesmeet van constich meesters handen
Ghij quaemt tot mijn wt vreemd' en verre landen
Door schicking gods en sonderling bestier.Ga naar voetnoot4)
5[regelnummer]
Want Curtius in u bol aenschouw ick hierGa naar voetnoot5)
Die sich om roem, willech ter doot vermanden,
Soo moet ick nu om grootsche schoonheit branden,
En wierp mijn selfs hoochdragend in het vier.Ga naar voetnoot8)
Had doch Vulcaan dit beelt de spraeck gegeven
10[regelnummer]
Ick was door sijn waerschouwing vrij gebleven
Maer sprack het nu, soo meldent tranen heet
Onseker hoop en alteseker duchten
Vergeefsche ganck, en vruchteloose suchten,
Daer geen gesel dan mijn Rappier van weet.
S.M.V.S.
Chariclea.
|
|