Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendSonnet.Genen poëet te recht yets vrolijx, oft bedaertsGa naar voetnoot+
Can singen in gedicht, nu, noch tot genen tije
T'en sij dat hij beroert met vreemde raserijeGa naar voetnoot3)
Gelaeft sij wt de claer Fontein des vluggen paertsGa naar voetnoot4)
5[regelnummer]
En machtich soo gemaeckt te singen yets vermaerts
Doort inneblasen van der dichters Godt bedije,Ga naar voetnoot6)
Dats van des dichters siel een opperheerschappie
Die boven t' lichaem vliecht, gereinicht van het aertsch.
De siel van den poëet vertoont sich in sijn dichten.
10[regelnummer]
Soo, recht Pythagoras sijn jongers onderrichtenGa naar voetnoot10)
Van onser sielen reys, en wonderlijck bedrijf,
Achylles siel was in Homerus lijf gescholen
In Alexanders lijf Homerus siel verholen,
En nu woont Nasoos siel in Blijdensinnes lijf.Ga naar voetnoot14)
Aen A.J. van Blijdensinne.
|
|