Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[Gedichten]Wt Petrarca nae de doot van Madonna.L'alto e nuovo miracol ch'a dì nostri. Het hoge wonder nieu dat binnen swerelts palenGa naar voetnoot+
In onse tijt verscheen, daert blijvens lúst ontbrack,
'Twelck hemel schersend' toond' en voort weer nae sich track,Ga naar voetnoot3)
En steldet tot cieraet in sijn besonde salen,
5[regelnummer]
Dat ick voor die t niet sach sal schildren en verhalen,
Wil Min, die mij de tong ontbont als t hert ontstack,
Verstant, tijt, inckt, papier, en penne viel te swack:
Al stelds' een godt int werck om haer vol wt te malen.
Ter hoochster trap sijn noch de rijmen niet gecomen,
10[regelnummer]
Ick merck het aen mijn selfs, twert lichtlijck waergenomen
Van die door Minne schrijft sijn blijschap oft geclach,
Die t waer bedencken can, stilswijgent overleggeGa naar voetnoot12)
Wat alle schrift verwint, en daer nae sucht' en segge,
Wel salich was het óóch dat haer int leven sach.
Min ist Hóóft.
De stralen mijns gesichts die 'r mengden inde stralen,Ga naar voetnoot+
Van uwe schoonheits glans, en van u oogen claer,
Weerkerende tot mij, soo brachten sij met haer
De waere Beeltenis dies' onvoorsichtich stalen,
| |
[pagina 2]
| |
5[regelnummer]
Van t Aerdichst dat natuir deed' in u voorhooft malen,
En 't waerdichst van u geest, datmen mach lesen daer.
Dees voerdens' in mijn hart, dat voelende t' beswaer,
Maeckt van de noot een duecht en gaet haer selfs in halen.Ga naar voetnoot8)
Sij maecktent tot een kerck daer s' als godin geëert,Ga naar voetnoot9)
10[regelnummer]
Gestadich t selve dwingt tot vyerige begeert
Van t' geen dat haer gelijckt, met hete blixem koortsen,
Voor overst van mijn siel daer werts' erkent alleen,
En van den drang van mijn gedachten aengebeenGa naar voetnoot13)
Daer branden tot haer eer duisent en duisent toortsen.
|
|