Alle de gedrukte werken 1611-1738. Deel 4 en 5. Nederlandsche Historien
(1972)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1209]
| |
P.C. Hoofts Neederlandsche Historien
| |
[pagina 1210]
| |
Ga naar margenoot+'t verding gemaakt met haare Majesteit, als by den maghtbrief der Algemeine Staaten: maar ook, dat hy, volghends zynen eedt, samt het verding en den maghtbrief voorzeidt, hen en de Landen handthaave in hunne voorrechten en vryheeden. Nu wordt by verscheide schriften, zonderling by zynen brief van den tienden in Zoomermaant aan zynen geheimschryver Junius, het gezagh der Staaten in twyfel getrokken: waaromme men noodigh vindt zeeker verhaal hierby te voeghen, tot bewys van hun recht: het welke de Ridderschap, Eedelen en steeden, van ampts en eeds weeghe verplicht zyn voor te staan; te meer, dewyl de Landen, zonder dat, in verscheide groote zwaarigheeden zouden vallen. Want, indien de opperste maght den Staaten niet toebehoorde, zoo zouden zy den Kooning van Spanje t'onrecht hebben afgezwooren: en de wettigheit van alles, wat by hen, in 't aanvangen en onderhouden des oorloghs, gedaan waare, met het geen daaruit gevolght blykt, en noch volghen magh, in onzeekerheit gestelt worden: ende naamelyk van de bieding der Hoogheit aan de Majesteiten van Vrankryk en Engelandt, en van het beroepen zyner Doorluchtigheit tot d' Algemeine Landtvooghdy. Ook zouden zy dan naamaals, nocht met haare Majesteit, nocht met eenighen andren Vorste van 't opdraaghen der Hooghe Heerschappye mooghen handelen. Veelerley ander misquaam zoude daaruit ontstaan. De Staaten hebben zyner Doorluchtigheit het opperste gebiedt in kryszaaken gegeeven: en, in de geene die den Burgherlyken standt aangaan, gelyke maght als d' Algemeine Landtvooghden, onder Kaizar Kaarel, wettelyk gebruikten. In 't handthaaven deezes gezaghs viel nooit gebrek aan de zyde der Staaten: maar, van 't geen, dat daarenbooven, op naame van zyn' Doorluchtigheit gedaan is, heeft men meermaals righting verzocht, en verzoekt ze alsnoch. Eerstelyk, dat de zaaken, die de Landen op 't hooghste betreffen, en daarom van Kaizar Kaarel den Landtvooghden niet zyn bevoolen geweest, maar behouden aan hem zelven, op dat hy daarin moghte met goede kennis, en in zommighe met raadt der Staaten orde stellen; aan de Staaten zullen behouden blyven: te weeten; maaken van vreede oft bestandt: aanneemen van nieuwen oorlogh: ingaan van verbintenissen met uitheemsche mooghentheeden: uitgeeven van plakkaaten oft keuren raakende den staat des Lands; als op veranderingin de munte, op Ga naar margenoot* bepaaling van koophandel op onpartydighe oft vreemde Landen, op zaaken, die de naabuurighe Regeeringen misnoeghen moghten: invoering van nieuwe Rechten oft gewoonten: vermeerdering van oorloghslasten, booven de geene, die uit de inwilghingen der Landtschappen kunnen vervallen worden: en diergelyke. In de zaaken, die ter beschikkinge van d'Algemeine Landtvooghden plaghten te staan, verstaan de Staaten, dat zyn' Doorluchtigheit zal voorzien, met de Raadsluiden van Staate, zoo onderzaaten haarer Majesteit als deezer Landen: en dat men, op den naame van zyn' Doorluchtigheit heeft uit te geeven, 't geen op naame der Algemeine Landtvooghden van Kaizar Kaarel plagh gedaan te worden; en op der Staaten naame, 't geen op 's Kaizars naame plagh te geschieden: 't welk geenszins teeghens 't verbondt, gemaakt met haare Majesteit, strydt, oft teeghens den maghtbrief, ontfangen by zyn' Doorluchtigheit van d'Algemeine Staaten. In den lestleeden jaare, zeeker, is de naam zyner Doorluchtigheit zonder onderscheidt gebruikt; maar teeghens 't recht des Lands. Dies behoort men dit te beeteren; gelyk, ook geduurende 't oorlogh, ten aanzien van den Heere Prinse van Oranje Hooghloflyker gedachtenisse, uit minder reede, begeert, en gedaan is. Ende 't zal niet bevonden worden, dat ooit eenigh Algemein Landtvooghdt hierinne andren voet hield: oft dat de Algemeine Staaten aan zyn' Doorluchtigheit het jeeghenwoordigh gebruik, met verlof der Hollandtsche, hebben toegelaaten. Die van Hollandt, niettemin, om zyner Doorluchtigheit te believen in alles, wat zonder groot | |
[pagina 1211]
| |
Ga naar margenoot+hinder van het gewest doenlyk valt, moghten gedooghen, dat, noopende de tytels en 't zeeghel der Ga naar margenoot* afveirdighingen, ten opmerke van zyn' 'Doorluchtigheit, geen verandering geschiedde, mits dat by schriftelyk bescheidt verklaart wierde, zulx te geenen vooroordeele teeghens hunne gerechtigheeden te zullen dienen. Het tweede punt van geschil raakt den eedt des krysvolx en het gezagh van de bezondre Vooghden der Landtschappen. Ga naar margenoot+Aangezien dat in het lestleeden jaar, buiten het verdragh gemaakt met haare Majesteit, eenighe verandringen in den eedt zyn gedaan, en daaruit verscheide misverstanden gesprooten, en vorder geschaapen te spruiten; zoo hebben de Staaten noodigh geacht te verzoeken, dat het volk van oorloghe eenen Algemeinen eedt, oover eenkoomende met het gemelde verdragh, doe; zweerende getrouwigheit aan de Landen in 't gemeen, en aan zyn' Doorluchtigheit als Algemeinen Landtvooghdt; ook aan de gewesten, steeden, ende leeden, waarin zygebruikt worden oft bezetting' houden; voorts, gehoorzaamheit aan zyne Doorluchtigheit als Algemeinen Vooghdt der zelve gewesten, en aan de bezondre Landtvooghden en hunne Steedehouders, in de gewesten daar zy dienen. Deeze form van eede strydt immers geenszins teeghens 't voorzeide verdragh, oft teeghens de geene, die men te voore, volghends de Naader Vereenighing, gebruikt heeft: en het sluit niet, te zeggen, dat zy meenighvuldigheit van eeden, oft verwarring', oft kleenachting met zich brengt. Maar, de soldaaty, by geenen eedt van gehoorzaamheit, aan de Vooghden der Landtschappen en hunne Steedehouders t'onderwerpen, dat strydt reeghelrecht teeghens 't gezagh en 't recht der Ooversten van elken geweste. Want, de zelve Vooghden, zyn, gelyk altyds geweest, alzoo noch, Algemeine Kryshoofden van het Landtschap oft de Landtschappen hunner vooghdye: en alles, wat de verzeekeringh, bewaarnis, en behoudenis der zelve Landtschappen, steeden, sterkten, en haavenen, daarin geleeghen, aangaat, voorneemelyk het verandren, vermeerdren en vermindren der bezettingen naar eisch der noodt, staat t'hunnen laste. D'onmooghlykheit van dit te verrichten, zonder krysvolk tot gehoorzaamheit verbonden, blykt, onder ander, by 't geen tot Deeventer en in de schansen voor Zutven gebeurt is. Want, waare, in 't stellen der Ooversten en 't leggen der bezettingen aldaar, het recht der gewesten en de wettighe maght der bezondre Landtvooghden onderhouden geweest; de Vooghdt en Algemeine Kryshooftman van dien oordt hadde 't verraadt, als oover lang ontdekt, kunnen voorkoomen. Ende dit port de Staaten te meer tot handthaaving van 't gemelde Recht der bezondre Landtvooghden, zoo welten opzien des eeds van gehoorzaamheit, als des verandrens van de bezettingen: zonder dat, daarmeede yet nieuws oft tot verkorting van 't gezagh zyner Doorluchtigheit begeert wordt. Want de zelve gebiedt oover de bezondre Landtvooghden, als staande onder haaren eedt; ende doet, als Algemein Landtvooghdt, zyne beveelen, in deeze en andre zaaken, door hen uitvoeren: gelyk, niet alleenlyk de Algemeine Landtvooghden en Kryshoofden, maar ook de Vorsten zelf altyds hebben gedaan; achtende dit voor 't eenigh middel, om 't gezagh van eenen Vorst oft Algemeinen Landtvooghdt by goede en zeekre orde staande te houden. Derhalven behoort zyn' Doorluchtigheit den bezondren Landtvooghden vooral te vertrouwen; ende is nooit in beraadt geleit, oft men in dit stuk, het Recht der Landtschappen, en 't gezagh hunner Vooghden zoude zwakken; veel min beslooten zulx te doen: maar, ten teeghendeele, hebben d' Algemeine en bezondre Staaten, in alle aanbiedingen der Hooghe Ooverheit deeze twee punten klaarlyk uit besprooken en gehandthaaft. Ook gelooven de Staaten, dat het verdeilen en verandren der bezettingen, door de Voogden van elk gewest, die de gesteltenis der geleegenheit der steeden van 't zelve best kennen, bequaamelyker en dienstlyker geschieden kan, dan | |
[pagina 1212]
| |
Ga naar margenoot+door eenighe bezondre luiden, die, wellicht, uit staatzucht, naa zulk bewindt trachten: gelyk, onlanx, een onbeampt persoon gelast is geweest zeekre Engelsche vendels binnen Uitrecht te brengen, aldaar te waapenen, en in d'omleggende steeden te verdeilen; en weederom andere vendels daaruit te lichten; alles zonder den bezondren Landtvooghdt eenighszins te kennen. De Staaten, dan, kunnen zulx niet inwilghen, zoo zy der Landen gerechtigheeden, eenzaament lyk het gezagh den bezondren Landtvooghden, niet willen laaten verlooren gaan, tot invoer van ontallyke verwarringen, zoo in 't beleidt der burgherlyke regeeringe en des gerechts, als des oorloghs, en tot zeer schaadelyk Ga naar margenoot* voor oor deel en gevolgh. Immers zoude het zelve, als weezende een inbreuk en schending van eene der voorneemlykste gerechtigheeden van de Landen, niet kunnen geschieden, zonder uitgedrukt verlof van haare Majesteit, die, by'tverding, belooft heeft de zelfste gerechtigheeden te handthaaven. Die van Hollandt, Zeelandt, en Vrieslandt, by welke zoo veel gedaan en geleeden is voor de bewaarnis hunner vrydoomen, en gehandelt te dien einde met haare Majesteit, hebben, voorwaar, niet verdient, dat men hunne gerechtigheeden in 't voor zeide punt verkorte: gelyk ook niet de Heer Prins van Oranje Hooghloflyker gedaghtenis en 't huis Naßau, dat men 't gezagh, wettelyk opgedraaghen aan Prinse Maurits alvoor de oover koomst zyner Doorluchtigheit, vermindre: zonderling, dewyl 't handthaaven der voorzeide gerechtigheeden tot geenen afbrek van 't gezagh zyner Door luchtigheit strekt. Zommighen brengen by, dat op 't gezagh der bezondre Landtvooghden, by tyde van oorlogh, zoo stipsch niet gelet wordt; immers niet, als de Vorst, oft d'Algemeine Landtvooghdt, zelf in het gewest is: maar van dit gebruik in de Neederlanden zal nemmer yet blyken. Dat de Staaten begeeren den staat van het volk en de Ga naar margenoot* wedden van oorlogh zulx gemaatight en gericht te zien, dat de lasten niet booven de schattingen en inwilghingen der Landen, koomen te styghen, ende dat zy verstaan, uit de penningen hunnes Ga naar margenoot* aandeels vooral te doen betaalen de lasten, vallende in Hollandt en d'omleggende grenzen, waarvoor zy zich en de Landtzaaten hebben moeten verbinden, hooghe noodt dringt'er hen toe. Want, eerstelyk heeft het hiermeê, in 't Lestleeden jaar, veel te hoogh geloopen; dewyl men op 't vertrek zyner Door Luchtigheit uit den Lande, bevond, dat de voorzeide staat bynaa anderhalfmaal zoo veel bedroegh, als 't gansche inkoomen der gewesten; en dat de bezettingen van Hollandt ongelyk quaalyker betaalt werden dan in andere oorden, die niet zoo veel opbrengen. Ten andre, waaren, niet alleenlyk, alle verscheene en buitenordlyke schattingen verteert, maar ook de middelen van Hollandt zeer verbonden en bezwaardt op de naavolghende maanden: jaa 't blykt, dat zyn' Doorluchtigheit, in der daadt, de middelen van Hollandt alleen, ende van geen' andre gewesten, in 't zelve jaar, heeft geregeert, ende daarop geldt gelicht. En, hoewel, korts naa 't vertrek zyner Doorluchtigheit, by d' Algemeine Staaten en den Raadt van Staate, met grooten arbeidt, moeite, en gevaar, de gemelde staat zulx gericht werd, dat de zelve ter maant ontrent hondertduizent gulden min bedroegh, en noch bet waare te verlaaghen geweest, zoo't verraadt van Deeventer het niet verhindert hadde; echter duchten de Staaten, dat de lasten van oorlogh althans weederom den onderstandt van haare Majesteit en de middelen der gewesten te booven gaan. Waaruit, zoo men niet op 't spoedighste tot richting komt, d'uiterste verwarring zeer haastelyk moet volghen. Maar, zoo men den staat van ooologh zulx instelt, dat naar schyn, het inkoomen der gewesten genoegh zy om de lasten te betaalen; alle zaaken zullen zich met meerder betrouwen, en beeter orde, tot dienst van haare Majesteit, zyn' Doorluchtigheit en de Landen, laaten beleiden: inzonderheit als 't geen van den vreedehandel beducht wort komt op te houden. | |
[pagina 1213]
| |
Ga naar margenoot+Voor 't jongste punt, is in der daadt begeert beetering van 't geen men in den lestleeden jaare, door bedrog van eenighe quaade geesten oft misverstandt, heeft zien in 't werk stellen teeghens de verdingen en gerechtig heeden der Landen: en dat zyner Doorluchtigheit aan de geenen, die misverstandt tussen haar en de Staaten verwekken, geliefde geen voorder geloof te geeven; op dat het onderling vertrouwen en Ga naar margenoot* 't zaamenraaden alzoo te beeter moghte ingevoert en onderhouden worden. Tot welk verzoek de Staaten gedwongen zyn, zoo om dat eedt en ampt hen tot het eerste verplichten; als ook om dat hunne naabuuren, en naamelyk het tweede lidt der Staaten van Uitrecht, daarop, aanstendigh vervolgh hebben gedaan, en hen gemaant om voldoening van hunne beloften, bezwooren in de Naader Vereenighing. En het tweede hebben zy moeten verzoeken, om dat eenighen, zoo Engelschen als deezer gewesten inboorling en, de gesteltenis der Landen niet verstaande, oft zoekende hunn' eighe baat, zich der zaaken van den Staat onderwinden, en zyn' Doorluchtigheit tot groote verkorting, zoo van de Landen, als van haar' eere en achting, misleiden. En, zeeker, 't waare noodeloos geweest, zoo zeer in Engelandt aan te staan, om de Ooversten van den Briele en Vlissinge, ten opmerke van hunne Ga naar margenoot* hoedaanig heeden, tot leeden van den Raadt te doen aanneemen, het welk nochtans werd afgeslaaghen, indien het hadde vry gestaan, in 't beleidt van 's Landszaaken luiden te gebruiken, die men, by hen, in Ga naar margenoot*hoedaanig heit niet gelyken kan. En daarom verzoeken de Staaten alsnoch, dat zyner Doorluchtighit hun oovergeleevert vertoogh (als ingestelt, niet tot vermindring, maar tot vestighing haares gezaghs; niet seedert het neederleggen der verleede geschillen tot Middelburgh, maar lang te vooren, en meedegegeeven aan de derwaarts gaande gemaghtighden, die, ten inzighte van verscheide reedenen, 't zelve te dien tyde ophielden; niet om d'oude ongenughten op te haalen, maar om nieuwe voor te koomen) gelieve in 't goede te duiden; met hun in vertrouwenis te handelen; de dingen der Landen, met Godes hulpe, by goede Ga naar margenoot*raadsgemeenschap met d'Algemeine Staaten, t'aanveirden; de bystandy van haare Majesteit, de schattingen, en alle andre zaaken van regeeringe, by goeddunken des Raads van Staate, in bequaame orde, te beleiden; en zich te be helpen met de middelen, die God, door de natuur der gewesten, tot krenking hunnes gemeinen vyands, verleent. By't houden van welken voet, niet te twyfelen valt, of d' Almooghende zal de zaaken zeeghenen, gelyk hy voormaals ge daan heeft, toen de Landen niet half zoo veel middels hadden, als op dit pas. De vertooning van 't Recht der Hollandsche Staaten, was van den naastvolgenden Ga naar margenoot+inhoudt. De Staaten van Hollandt en Westvrieslandt hebben noodigh geacht, de wettigheit der regeeringe, by deezen, te oopenen, op dat een yeghelyk daar van zoo onpartydelyk oordeele, als de droeflyke gesteltenis der Landen vereischt. 'T gaat zeeker, dat het regeeren en berichten der gewesten van Holland met Westvriesland, en Zeeland, sint achthondert jaaren herwaarts, gestaan heeft aan Graaven en Graavinnen, dien van de Ridderschap, Eedelen, en de steeden, uitbeeldende de Staaten der zelve Landtschappen, de Hooghe Heerschappy wettelyk was opgedraaghen. Zy hebben ook hunne maght, met zulke bescheidenheit en ingetooghenheit, gebruikt, dat zy (hoewel door gaands verzelt met wyzen Raadt van Eedelen en inboorlingen der Landen) nooit oover zich naamen oorlogh aan te vangen oft pais te maaken, schattingen te heffen, oft yet anders, dat de gemeine zaak betrof, te beschikken zonder goeddunken en bewilghing der Staaten, die t'elkenmaale daarop beschreeven en vergaadert werden. Zy gaaven hun, boven dien, t' allen tyden, gunstigh gehoor, volkomen geloof, en goedt Ga naar margenoot* afscheit op alle vertoonde zaaken, die den welstandt der Landen eenighzins moghten raaken. Deeze manier van regeeren, zoo wettig als ooit eenige andre, gedeegh tot zeldzaam heil der Vorsten en der volken. Op de Heerschappye van zoo klein een begrip, steegen de Graaven tot zulk een' hooghte van achtbaarheit, dat schier al d'aanzienlykste Koningen en Mogentheeden van Christendoom | |
[pagina 1214]
| |
Ga naar margenoot+voor eere gereekent hebben, zich met den Huize van Hollandt te vermaaghschappen; ende dat in den jaare twaalfhondert zeevenenveertigh, Graaf Willem, ten oppersten Majesteit in Euroope, en bestiere des Roomschen Ryx verheeven werd. Nooit oorlogh, bykans, oft de zeeghe was op hunne zyde; nooit vyandt, hoe maghtigh ook, die ongestraft hunne grenzen bestookte. Immers, wy mooghen met waarheit zeggen, dat, de staat van Hollandt en Zeelandt, in achthondert jaaren, nocht van uit-nocht van inheemsche waapenen is ooverwonnen oft t'ondergebraght: 't welk wy niet weeten, oft het teeghenwoordelyk zoude van eenighe andre (uitgezondert die van Veneetsjen) kunnen worden gezeidt. Ende is hieraf geen' reede, dan alleenlyk deeze, te geeven, dat gestaadelyk goede eendraght, liefde, en onderling verstandt, tussen de Vorsten en Staaten bloeide. Ganschelyk niet, ook, zonder de Staaten, vermoghten de Vorsten; als hebbende, doorgaands, geen middel dan de vruchten der Landsheerlyke goedren, om Hof te houden en de gewoonlyke Amptluiden te betaalen. 'T gezagh der Staaten strekte zoo wyd, dat hun toestond de Graaven, misleidt door quaaden raadt, tot recht en reedelykheit te brengen; niet alleenlyk by weeghe van onderwys, maar met daatlyke straffe der geenen, die de Vorstelyke maght misbruikt hadden. Hun stond het toe, de minderjaarighe oft anders onmondighe Vorsten met mombers te voorzien, gelyk aan den krankzinnighen Graaf, Willem, den vyfden van dien naame, geschiedde. Hnn eindtlyk stond het toe 't Hooghe bewindt te aanveirden, wanneer den Landen, door aflyvigheit, minderjaarigheit, ydelzinnigheit, misverstandt, oft eenigh ander ongeval, de wettighe regeering des Vorsten quam t'ontbreeken. En 't is dikmaals gebeurt, dat zy een Hooft, geheeten Vooght oft Ruwaardt, kooren; zelfs noch sint het heghten deezer gewesten aan het Huis van Borgonje; als, naa't ooverlyden van Hartogh Kaarel en zyn' dochter Maria, Maximiliaan, willende met geweldt, en zonder't recht der Staaten aan te zien, het teeghendeel invoeren, den ganschen staat der Landen in 't uiterste gevaar braght. Oover Kaizar Kaarel zelf, zyn, in zyn' jonkheit, vooghden gestelt, en behoorlyke regeerders oover de Landen, by orde der Staaten: die hy (hoewel de vryheit, onder de Borgoensche heerschappye, merkelyken afbrek geleeden had) altyds in groote eere en achting plagh te houden, als lichtlyk bevroênde dat zyn Staat op die zuilen steunde. En daarom pooghd' hy zynen zoone, 't zelfste verstandt en gelyke bescheidenheit in te planten, door meermaals hervatte vermaaninghen met ronde waarschuwing, dat hy niet rasscher zouw de Staaten met den nek aan, dan zynen Staat aan 't wanklen zien. 'T welk hem ook, tot zyne en der Landen zwaareschaade, weedervaaren is. Want (hoe men 't kalle) de krygh heeft zynen oorspronk hieruit, dat Philips met ooverlast van Spaansche en andre uitheemsche soldaaty, de Landen wilde dwingen te doen, 't geen zy Staatscher wyze onheilzaam vonden. Al 't welk, hoewel anders klaar en kenlyk genoegh, hier noodtlyk verhaalt diende, oovermits veele luiden zeer onzeekerlyk en verscheidelyk daar van gevoelen; houdende de vergaadring der Staaten in geen hoogher achting, dan de hoedaanigheit der persoonen, daar verschynende, hun dunkt te verdienen; en oordeelende van't geen aldaar verricht wordt, in allen schyne oft de gemaghtighden der Eedelen en steeden zigh droeghen als zynde de Staaten zelf; en, dienvolghends, als gestelt in de Opperste Hoogheit, alle landtzaaken dreeven en dreyden naar hun eighen welbehaaghen: waaroover zy dan al den haat en de nydt, gevat uit de handelingen daar gevallen, alleenlyk teeghens de gemaghtighden wenden. Maar, die't boovenverhaalde, en andre groote zaaken, uitgewracht by de Vorsten met hulpe der Staaten, inzonderheit het geen zich sint veertien jaaren herwaarts, in Hollandt met Westvrieslandt, en in Zeelandt heeft toegedraaghen, naader inziet, kan lichtelyk | |
[pagina 1215]
| |
Ga naar margenoot+bemerken, dat het gezagh der Staaten niet in 't beleidt oft de maght van dertigh oft veertigh persoonen bestaat, die ter daghvaart verschynen. En d'eigene bewindsluiden des Kooninx van Spanje, die, met dusdaanighe schynreedenen, altyds gepooght hebben den Staat des lands t'ondergraaven, en de achtbaarheit der Staaten te verdelghen, zyn hunner groove doolinge althans Ga naar margenoot+wel gewaar geworden. Om dan der Staaten Recht met bondigh bewys t'onderbouwen, zullen wy den oorspronk van dien ontdekken, stellende tot eenen grondt, dat alle Vorsten, die ooit wettighe regeering voerden, de zelve niet alleenlyk by opdraght en bewilghing der landtzaaten aanvingen, maar ook alzoo achtervolghden, dat al de leeden des lichaams, tot hooft van't welke zy gestelt waaren, ongeschendt, onverkort, onvermindert bleeven. Dit (dewyl de grooten, by schalke en staatzuchtighe luiden, lichtelyk worden vervoert) kon dus niet toelangen, zonder dat de landtzaaten middel behielden, om zich, t'allen tyde, met goede orde en beleidt, teeghens alle snoode gangen te verzetten. Tot deezen einde zyn de landtzaaten verdeelt in tweederley Staaten: naamelyk de Eedelen en de steeden. De Eedelen, gehouden voor een lidt ten aanzien van de waardigheit hunner afkoomste (die, zonder beroemen, wel zulke is en zoo oudt, als men der in eenighe oorden zoude weeten te wyzen) en van de Heerlykheeden, die zy, in deeze landen, meest al met hooghe, middele, en laaghe rechtspraak, bezitten, raadtslaaghen met elkandre op alle voorvallende landtzaaken; en brengen ter vergaadringe, op alles hun gevoelen in, neevens de gemaghtighden der steeden. De steeden hebben bykans eenerley form van regeeringe: te weeten; eenen Raadt oft Vroedschap hier van veertigh, daar van zesendertigh, elders van tweeëndertigh, achtentwintigh, vierentwintigh, oft twintigh persoonen, getoogen uit d'aanzienlyksten der burgherye. Deeze Ga naar margenoot* Amptgenootschappen zyn teffens met de steeden gebooren; oft immers zoo oudt, dat men geene gedachtenis van haar beginsel vindt. De persoonen, eens gekooren, dienen zoo lang als hun leeven oft poorterschap duurt. De plaatsen der geenen, die koomen te sterven, oft hun poorterschap verlaaten, worden, by keure der Amptgenooten, met andren bekleedt, tot vervullingh van 't getal. Aan deeze Vroedschappen alleen staat het te Ga naar margenoot* stemmen, te besluiten, en orde te stellen op alle zaaken, die't gemeine Landt oft de stadt van elke in 't bezonder aangaan: ende wat zy stemmen, besluiten, oft verordenen, de gansche burghery volght het; zoo dat hierteeghens nooit inbrek oft weederstreeving viel. De zelve Amptgenoot schappen kiezen jaarlyx de Majestraaten: te weeten; vier, drie oft twee Burghermeesters, zeeven oft meer Scheepenen tot een jaarighen dienst. Zommighe steeden genieten volkoome keur: andre zyn gehouden tot benoeming van dubbel getal, waaruit de Stadthouder der Hooghe Ooverheit het pleghtighe verkiest. Den Burghermeesteren is het gewoonlyk beleidt van alles bevoolen, wat den burgherlyken standt, bewaaring der stadt, en bediening haarer goedren aangaat: den Scheepenen de hooghe, middele, en laaghe rechtspraak, in alle zaaken, zoo van Ga naar margenoot* misdaadt als van Ga naar margenoot† burgherlyk geschil. Deeze Amptgenootschappen regeeren de steeden van Hollandt, Westvrieslandt, en Zeelandt, meest al op eenen voet, met genoegh volkoomen gezagh: hebbende de Landsheeren zich dies nooit anderszins onderwonden, dan dat zy alleenlyk daar eenen Amptman stelden, om 't Recht op hunnen naame te vorderen. Hieruit is lichtelyk te verstaan, dat deeze Amptgenootschappen, gevoeght by de vergaadring der Eedelen, den ganschen Staat en het geheele lichaam der landtzaaten ontwyfelyk uitbeelden. Nu is't onmoogelyk eenigh schik te bedenken, van regeeringe, die, met zeekerder kennisse van's Lands geleeghenheit, zoude kunnen besluiten, oft haare besluit sels, met meerder eendraght, achtbaarheit, en naadruk uitvoeren: en derhalven geen wonder dat deeze Staat nooit wisselde van gesteltenis, zoo duurzaam, als eeni- | |
[pagina 1216]
| |
ghe Ga naar margenoot+ter werelt. Voorts, dewyl deeze geheele Amptgenootschappen der Eedelen en steeden alle daaghelyx voorvallende dingen niet kunnen laaten dryven, om op eene vergaadringe persoonlyk te verschynen, zoo moeten zy noodtlyk 't zelve doen door gemaghtighden. Ooverzulx, wen de tydt zaamening vordert, worden zy des verwittight by brieven, inhoudende de Hooftpunten der in beraadt koomende zaaken: en zeinden, naa ooverweeghing der zelve, gemaghtighden af dien zy vertrouwen, met besluit, en last, ten gemeinen beste dienstigh gevonden. De Eedelen verschynen in Ga naar margenoot* betaamelyken getaale: uit elke stadt een Burghermeester en zoo veele Raadspersoonen, als het belang der stoffen schynt te vereischen. Boovendien, zyn de gemaghtighden, geduurende 't oorlogh, (om de meenighvuldigheit der schielyk opkoomende gescheften) altyds gelast geweest, om, naar hun beste verstandt, raadt te geeven en besluit te neemen op alle zaaken, betreffende de welvaart en behoudenis des Lands: inzonderheit, om zorgh te draaghen, dat de voorrechten en vryheeden geenen afbrek quaamen te lyden. Deeze gemaghtighden beelden de Staaten des Lands uit: niet dat zy zelve in hunne persoonen, oft uit hunn' eighe maght, de Staaten zyn, maar alleenlyk uit kracht van het bevel, ontfangen van hunne Ga naar margenoot* zeinders. Ende valt niet te vermoeden, dat yemandt zich uit staatzught, te deezen laste zoude indringen. Want (behalven dat de aardt deezes volx eenen afkeer van zulx heeft, en geen staat zughtighe menschen vermagh) de vryheit der keure belet het. Wien kond het ook lusten, in deeze teeghenspoedt, in dit deerlyk verloop der dingen van den Lande, naa de Regeering te trachten? in welke, werwaarts men de ooghen wendt, niet, dan kommer, niet, dan droeffenis, te speuren is: uit welke geen voordeel altoos, maar niet, dan haat, niet, dan afgunst, te verwachten staat van onze weederpartye; die zelfs d'aanzienlykste en veele getrouwe persoonen dikwyls met valsch aangeeven gemompt hebben, en arghewaan, teeghens de beste dienaars van den Staat, verwekt. Ten inzighte deezer zwaarigheeden, heeft men, jaa, het aanneemen deezer lasten, inter mvnera necessaria, dat is, onder de noodtlyke oft onweigherlyke bedieningen, moeten stellen: en de geenen die yet van 't beleidt onzer landtzaaken weeten, kunnen getuighen van de weederwerselingen gevallen in dit stuk, en van den drang gebruikt om de gekoore persoonen tot aanveirding der bevoole lasten te brengen. Ook zyn de gemaghtighden verplicht oprecht verslagh van alles, t' hunner weederkoomste, aan hunne Ga naar margenoot* maghtgeevers te doen. Dit is de grondtslagh der regeeringe van Hollandt met Westvrieslandt, en van Zeelandt: en hierop heeft vyf, zes, zeevenhondert jaaren, en van den oudsten tydt af, die in onze gedenkschriften gevonden wordt, de staat der zelve Landen gerust. Dit is ook 't geene, dat ze (naast Gods hulp) volstandigh in kloekmoedigheit en eendraght dier maate gehouden heeft, dat, geduurende dit ooverhachlyk oorlogh teeghens zoo maghtigh een vyandt, nooit lidt, anders dan met het uiterste geweldt, van de zelve Landen werd afgescheurt, nooit oproer van burgherye, nooit muitery van soldaaten, in Hollandt oft Zeelandt, vernoomen. En wy zouden hier af (naast Gods almachtighe handt) geen' andre oorzaak weeten aan te wyzen, dan dat, volghends deezen voet, in alles rypelyk, oprechtelyk, vrymoedelyk, en met oopene deuren is gehandelt. Op dat ook deeze manier van handelen te meer plaats greepe, en een yeghelyk, doorziende't beleidt der gemeine zaaken, de lasten, die anders ondraghlyk schynen, te willighlyker in onscheidelyke eenigheit droeghe; is aan veele kleene steeden, die men van ouds niet plagh ter daghvaarte te roepen, jaa aan alle die 't begeert hebben, vry zitten en stemmen in de vergaadring der Staaten gegunt; en aan de Eedelen en steeden toegelaaten geweest, daar te verschynen met zulk getal van leeden der Vroedschappen, als hun goedt dochte; uitgezondert zulke persoonen als uitgeslooten worden by de voor- | |
[pagina 1217]
| |
rechten Ga naar margenoot+der Landen. Indien nu, aan yemandt onder de Eedelen, oft onder der steeden gemaghtighden, konde opgezeit worden met eenigh bewys, dat hy anders (waaraf wy niet weeten) dan oprechtelyk, en dan zyn onthiet gedroegh, hadde gehandelt; die zoude zich daaraf, voor zyne machtgeevers moeten zuiveren, oft gerechtlyke straf lyden. En de geenen, die zich pynen zulke snoodtheeden te oopenbaaren, achten wy voor getrouwe beminners des vaaderlands. Maar de geenen, die, smaalende en schimpende op de Staaten, hun bedryf lasteren, bedrieghen zich grootelyx, zoo zy waanen te doen te hebben met de Eedelen, en met de gemaghtighden der steeden, in hun bezonder; indien zy niet teffens bewyzen, dat yemandt der zelve yet heeft gedaan zonder onthiet, ofte dit oovertreeden. En, hoewel men veelen persoonen, die zich hierin verloopen uit slechtigheit en onkunde, zulx ten zwaarste niet afneemt; zoo gaat het nochtans zeeker dat de geenen, die 't zelve doen met volkoome weetenschap, zyn vyanden van den Staat en de gemeene welvaart deezer Landen, en dat zy daarmeede niet anders kunnen meenen, dan den grondslagh van den huize te ondergraaven, op dat het koome te storten, en beide, Vorst en volk, met zynen val t'ooverstelpen. Want, wat is de maght eenes Vorsten, zonder goedt verstandt met zyn' onderzaaten? Wat verstandt zal hy met hun houden, wat onderstandt van hun genieten, indien hy zigh tot partyschap teeghens de Staaten, die de gemeente uitbeelden, oft, om eighentlyker te spreeken, teeghens zyn volk, laat opruyen? Ten andre, hoe konde de staat van den Lande bestaan, indien de gemeente zoo verre gebraght wierde, dat zy zich ginge verzetten teeghens de Staaten, naamelyk, teeghens de Eedelen, de Majestraaten en Vroedschappen der steeden, die, om haar voor te staan, dikwyls in hun bezonder den ondank der Vorsten en Landtvooghden moeten draaghen? Hieruit, nu, kunnen alle reedelyke menschen klaarlyk begrypen, dat de staat des Lands geen' feller, schaadelyker, doodtlyker vyanden hebben moghte, dan de geenen, die zich zouden kanten teeghens de Staaten in 't gemein. Hieruit ook valt lichtlyk te bevroeden, dat de geenen, die verklaaren de Hooghe Ooverheit der Landen by de Staaten te weezen, met deezen naame niet meenen eenighe gemaghtighden in 't bezonder, maar hunne maghtgeevers zelf; te weeten de Eedelen ende steeden, die zy, uit krachte van 't ontfangen bevel, uitbeelden. Dit is aldus by verscheide Vorsten en Mooghenheeden verstaan geweest; aldus by d'Engelsche Majesteit, handelende met d'Algemeine Staaten; aldus by zyne Doorluchtigheit, ontfangende van hun haaren maghtingbrief ter Algemeine Landtvooghdye; ende magh by niemandt ter werelt in twyfel getrokken worden. Ook gelooven wy niet, dat yemandt op dit pas meent, met hechte reedenen het teeghendeel staande te kunnen houden; oft daaruit moeste volghen, dat de zelfste maght, die de Eedelen, samt de Majestraaten en Vroedschappen der steeden, in voorleede tyden, en in 't handelen met haare Majesteit, en in 't opdraaghen der Landtvooghdye aan zyn' Doorluchtigheit hadden om de Hooghe Heerschappy te pleeghen, hun althans niet toequaame: oft dat zoodaanighe maght alstoen ook by hen niet geweest is: welk besluit niet alleen de bondigheit der verdingen, gemaakt met haare Majesteit, en den lastbrief, en de regeering zyner 'Doorluchtigheit, maar teffens de wettigheit van alle weere, gedaan by de Staaten sint vyftien jaaren herwaarts, in 't onzeeker zoude stellen. En hierop toe te leggen is eighentlyk het werk van vyanden der Landen. Uit al't voorzeide blykt klaarlyk, hoe noodtlyk het gezagh der Staaten in kracht dient gehouden, als het grondwerk, waarop de standt der Landen steunt; 't welk, zonder ondergank des Algemeinen Heils, niet gekrenkt kan worden: dat ook het recht om d'opperheerschappy te voeren, by de Staaten is, en niet minder dan 't geen de Vorsten eertyds hebben gehadt. Het antwoordt der zelve Staaten, op Leicesters vertoogh, oover- | |
[pagina 1218]
| |
geleevert Ga naar margenoot+aan d'Algemeine, tot Dordrecht ten zeevenden daaghe in Herfstmaant, en omgezonden by zyn schryven van den neeghenden, droegh (dewyl hem Dordrecht, Hoorn, en eenighe andre leeden, elk bezonder geantwoordt hadden) niet den naam der Staaten, maar der Ridderschappe, Eedelen, en meeste steeden van Hollandt en Westvrieslandt, in 't Ga naar margenoot+voorhooft; en luidde aldus naar den zin. Doorluchtighe, Hooghgeboore Vorst, genaadighe Heere, 't vertoogh gedaan van uwe Doorluchtigheit aan d'Algemeine Staaten op den zeevenden van Herfstmaant lestleeden, behoorde wel, als betreffende den staat der Landen in 't gemein, van weeghe der zelve in 't gemein beantwoordt te worden. Doch, aangezien dat uw' Doorluchtigheit antwoordt begeert, ende dit alsnoch van d'Algemeine Staaten niet kan gegeeven worden, doordien dat de gemaghtighden van eenighe gewesten daartoe van hunne maghtgeevers niet zyn gelast; zoo hebben de Ridderschap, Eedelen, en de meeste steeden van Hollandt en Westvrieslandt, om zich jeeghens haare Majesteit, uwe Doorluchtigheit en de gemeente, te quyten naar eisch huns opgeleiden ampts, en om de begeerte uwer Doorluchtigheit te voldoen, noodigh gevonden tot antwoordt te doen dienen 't geen zy hier gaan ontfouwen. Als die van Hollandt en Zeelandt, in 't jaar vyftienhondert tweeëntzeeventigh, uit welwettelyke reedenen (gelyk uw' Doorluchtigheit weet) ter behoedenis der Landen, en inzonderheit om den waaren Christelyken Godsdienst, mitsgaaders hunne voorrechten en vryheeden te handthaaven, zich ten oorloghe teeghens de Spanjards, onder 't gebiedt van den heere Prinse van Oranje Hooghloflyker gedachtenisse, begeeven hadden; zoo naamen zyn' Vorstelyke Doorluchtigheit en de Staaten, duchtende, zonder steun van naabuurighe Mooghentheeden teeghens zoo maghtigh een vyandt niet te kunnen bestaan, ter Kooninklyke Majesteit van Engelandt, op welke, als beschermster van den waaren Christelyken Godsdienst, zy zich, booven alle andre Mooghentheeden, verlieten en vertrouden, hunne eerste toevlught; en deeden, door gezanten, zoo in't jaar vyftienhondert drieëntzeeventigh, als ook in 't begin des jaars vyftienhondert zesentzeeventigh, ootmoedigh aanzoek, om de genaadighe gunst en hulp van haare Majesteit. Daarnaa is met den Hartoghe van Anjou, van weeghe der Algemeine Staaten, gehandelt; en, sint zyn ooverlyden, de Kooning van Vrankryk vergeefs verzocht de Hoogheit der Landen t' aanveirden. Eintlyk hebben de Algemeine Staaten, op goede hoope, gegeeven zoo door den Ambassadeur Davidson, als anderszins, gezanten aan haare Majesteit geschikt, haar de Hooghe Ooverheit aangebooden, en genaadighen bystandt verworven, neevens andere dingen, begreepen in 't verding, met haare Majesteit gemaakt. Waarvoor de Staaten van Hollandt haare Majesteit ten hooghste bedanken, en zich aan de zelve verplicht kennen: te meer dewyl 't haar gelieft heeft uw' Doorluchtigheit herwaarts oover te zeinden, om haare onderdaanen, t'hunner hulpe gestuurt, wel te regeeren, de kryszaaken te vorderen, den Staaten goeden raadt te geeven, en voorts met zulk een last voor uw' Doorluchtigheit als by't verding te zien is. De zelve Staaten bedanken uw' Doorluchtigheit meede, en houden zich aan haar verbonden, om dat haar gelieft heeft, ten beste van de Landen, niet alleenlyk den voorzeiden last van haare Majesteit, maar, daarenbooven, ter aanstendinge van d'Algemeine Staaten, den staat en 't bewindt der Landtvooghdye en krysheerschappye, van de vereenighde Neederlanden t'aanveirden. Ook is, van der Hollandtschen Staaten zyde, aan't achtervolghen van alle punten desvoorzeiden verdraghs, nooit mangel geweest: en de Eedelen en steeden van dit gewest hebben niet gelaaten, uwer Doorluchtigheit in't onfangen der zelve, zoo in't gemein als in't bezonder, in't voldoen Ga naar margenoot* des bescheids van de opdraght der regeeringe, in't opbrengen der ingewillighde schattingen, en anderszins, | |
[pagina 1219]
| |
Ga naar margenoot+alle eer, ontzich, en dankbaarheit, naar't gebruik deezer Landen, te bewyzen. Ook is uw Doorluchtigheit, voor't nut, den Landen in den lestleeden jaare gedaan, meermaals van hun in 't bezonder ten hooghste bedankt. Wel hebben zy, met de gemaghtighden van Zeelandt en Vrieslandt, uwer Doorluchtigheit, hier te Lande, by verscheide vertooghschriften, met behoorlyke eerbiedenis, veele zaaken voorgedraaghen, die teeghens der Landen gerechtigheeden, teeghens 't voorzeide verdragh, teeghens Ga naar margenoot* 't bescheidt van de opdraght der regeeringe, geschiedt waaren, en zoo de Landtschappen in 't gemein raakten, als Hollandt en andre hunne gebuuren en bondtgenooten in 't bezonder; en richting daaraf verzocht: maar zy moesten zulx, van ampt en eeds weeghe, tot behoedenis van de welvaart, vrydoommen voorrechten der Landen, doen; ende zochten daarmeê niet anders, dan den dienst van haare Majesteit, en uw' Doorluchtigheit, neevens 't heil van deezen Staat. Om veelerley reedenen, vertoont aan uw Doorluchtigheit, hebben zy het vertrek der zelve uit deeze Landen zeer schaadlyk en bezwaarlyk geacht; en derhalven, zoo met de gemaghtighden van andre gewesten, als alleen, alle middelen aangewendt, om uw Doorluchtigheit daar van af te keeren. En als hun deeze hoope ontviel, bewilghden zy niet anders in 't zelve, dan op vast betrouwen, dat uw Doorluchtigheit zoude, binnen twee oft drie maanden, weederkeeren, en, midlerwyle het beleidt der Algemeine Landtvooghdye, den Raade van Staate, volghends haar besluit, bevoolen weezen, en den bezondren Landtvooghden hun wettelyk gezagh gelaaten worden. Maar, eenighe weeken naa 't vertrek uwer Doorluchtigheit, bevond men, dat, by zeeker schriftlyk bescheidt, zoo wel 't gezagh des Raads van Staate, noopende d'Algemeine regeering, als van de bezondre Landtvooghden, zulx gezwikt en gezwakt was, dat, onder ander, 't genoeghzaam ontdekte verraadt van Deeventer niet kon belet worden. Ende dit heeft de Staaten benoodight teeghens gelyke misquaam te voorzien: niet by vermindring van de eere oft het gezagh uwer Doorluchtigheit; maar by herstelling van't gezagh der bezondre Landtvooghden, 't welk, teeghens alle oude gewoonte en Recht der Landen, vermindert was. Naa 't verraadelyk ooverleeveren der stadt Deeventer en schansen voor Zutven, hebben de Staaten, der Landen deerlyke gesteltenis, zamt de oorzaaken der zelve, aan haare Majesteit, en uw' Doorluchtigheit, oovergeschreeven, niet uit eenighen quaaden grondt, en om de achting, naam, oft geloof uwer Doorluchtigheit, te verkorten; maar uit angstighe droefenis, en om de zwaarigheeden te vertoonen, waarin de Landen gevallen waaren, door dien 't uwer Doorluchtigheit gelieft had veele zaaken, die de zelve op 't hooghste betroffen, niet naar berichtschrift oft by goeddunken des Raads van Staate, te doen; en om diergelyk onheil voortaan te mooghen ontgaan. Dat men niet dacht uwe Doorluchtigheit, daarmeê, by de gemeente t'onteeren, blykt uit het heelen der brieven, van welke alleenlyk aan de gemaghtighden ter ver gaadringe van d'Algemeine Staaten, afschrift gegeeven is, en 't zelve niet gemeen gemaakt van hun, dan in goede bescheidenheit, en met hunne Maghtgeevers: zoo dat het volk zeer weenigh daaraf wift, eer dat het afschrift oovergezonden uit Engelandt tot Uitrecht, en aan eenighe dienaars uwer Doorluchtigheit, onder de gemeente gestrooit werd, neevens zeekere verzierde brieven van den tienden in Lentemaant; om te doen verklaaren, dat de voorzeide gemaghtighden, tot het afveirdighen der zelve brieven, op het gemelde voorgevallen verraadt, geenen last hadden gehadt. En het dubbelt van 't voorzeide schryven is aan haare Majesteit gezonden op hoope, dat zy, bericht van de gesteltenis der Landen, des te beeter en korter afscheidt aan hunne gezanten zoude geeven. Maar de Staaten, verwittight van 't onbenoeghen haarer Majesteit en uwer Doorluchtigheit oover't voor- | |
[pagina 1220]
| |
zeide Ga naar margenoot+schryven, verklaarden, niet uw' Doorluchtigheit daarby, maar haare misleiders oovergehaalt te hebben: en baaden voorts haare Majesteit en uw' Doorluchtigheit, het geene, dat in 't zelve te hard moghte gevonden worden, aan 't ampt, den eedt, en 't gebruik der Neederlandtsche Staaten, die gewoon zyn hunnen Vorsten en Landtvooghden alle zaaken rondelyk en vryelyk te vertoonen, toe te geeven; en bezonderlyk aan de versleeghenis hunner harten op dat pas. De voornoemde Staaten bedanken uw' Doorluchtigheit, dat zy, met een heldelyke kloekmoedigheit, zonder zich te keeren aan de teeghenspoedt, uitgestaan by de Landen in den tydt haarer regeeringe, en 't geen men daarop gevolght ziet, niet alleenlyk gebleeven is by haar voomeemen, van by haare Majesteit te spreeken voor deezen Staat, en weederom herwaarts oover te koomen; maar dat zy ook, vergeetende alle voorgaande onlusten, haare Majesteit verzocht heeft de zelve in 't goede op te neemen, en deeze Landen meer en meer met haare gunst en bystandt te queeken. Desgelyx bedanken zy uw' Doorluchtigheit voor de groote moeite en arbeidt, gedaan van haar om de stadt Sluis t' ontzetten. Aangaande de beloften, die de welgeboore Graaf van Hoohenlo uwer Doorluchtigheit moghte gedaan hebben van zeeker getal krysvolx toe te zeinden, en d'andere reedenen van mishaaghen uwer Doorluchtigheit aan zyn doen; daaraf weeten de Staaten, alzoo 't hun werk niet is, niet grondelyk te spreeken; doch meinen, dat zyn Genaade zulx verstaande, uwer Doorluchtigheit daarop goedt onderricht en vernoeghen zal geeven. Van 't geen aan penningen, waapenen, voor 't nieuwe oorloghsvolk, lyftoght, krystuigh, en andre kosten tot vordring van 't ontzet der stadt Sluis, by de Staaten is opgebraght, heeft de Schatmeester de beste kennis. De voornoemde Staaten, niettemin, houden voor zeeker, dat van de goede vlyt der naastgeleeghe gewesten, als Hollandt en Zeelandt, volkoomelyk zal blyken; ende dat de kosten van dien al zeer verre booven de hondert en vyftigh duizendt gulden loopen; hoewel de soldaaty, gebruikt tot het voorzeide ontzet, ten laste van haare Majesteit stond: zonder dat zy kunnen zeggen by wat mangel de stadt is opgegeeven, oft d' ontleeghering mislukt. Daarenbooven; d'Algemeine Staaten hebben op den drieëntwintighsten in Hooymaant, belooft de hondert en vyftigh duizendt gulden, vermelt by uw' Doorluchtigheit te verschaffen, niet terstondt, maar binnen een maandt daarnaa: voor 't uitgaan der welke, naamlyk op den vyfden in Oestmaant de voorzeide stadt by den vyandt veroovert werd. Dat uw' Doorluchtigheit op aanstending der Algemeine Staaten, zeeker plakkaat heeft doen afkundighen, teeghens de geenen, die, met oproer en tweespalt des volx, pooghen den staat deezer Landen in 't war te stellen, weezende meest vreemdelinghen, door gelyk bedryf der welke, men hun eighen vaaderlandt in's vyands geweldt ziet gevallen, 't zelve houden de Staaten voor zeer wel, en zoo ter eere en achtinge haarer Majesteit en uwer Doorluchtigheit te willen bevorderen, dat haare plakkaaten en keuren, daarop gemaakt, teeghens alle muiters, en steurers der gemeine ruste, mooghen te werke geleidt worden. Want, in al den tydt des oorloghs, gevoelden de Landen zich nooit meer besmet met zoodaanighe quaalen, dan op deezen: gelyk, onder ander, het ongemak onlanx tot Vlissinge aangerecht, uitwyst. Ende worden de Staaten te meer gepraamt tot dit verzoek, oovermits zy nooit hoorden, dat Landtschappen, Leeden, oft steeden, door 't houden van dien voet behouden zyn, maar wel ten bederve gebraght en verlooren. De Staaten hebben, met groote droefenis, voor 't vertrek uwer Doorluchtigheit uit de Landen, de misverstanden, gereezen (doch buiten hunne kennis) tusschen haar en den Graaf van Hoohenlo, welvernoomen, en zich altyds tot beslechting der zelve willigh en bereidt getoont; achtende tot vordring van den dienst haarer Majesteit en uwer Doorluchtigheit, en inzonderheit tot behoedenis van den Staat deezer | |
[pagina 1221]
| |
Ga naar margenoot+gewesten, ten hooghste noodigh te weezen, dat, by goede gemeenschap van raade tussen uw' Doorluchtigheit en zyn' Genaade, de zaaken van den oorlogh moghten worden beleidt. Het weigheren van de oopene brieven uwer Doorluchtigheit naa te koomen, gelooven zy veroorzaakt te zyn door 't geschil oover het ampt der bezondere Landtvooghden: en verhoopen, dat, niet alleenlyk tussen uw' Doorluchtigheit en de Staaten, zoo Algemeine als bezondre, maar ook tussen uw' Doorluchtigheit en zyn Genaade, goede eenigheit, vrundschap, en onderling verstand, met behoorlyke eerbiedenis, zal worden gesticht en onderhouden. Dat, in 't begin van Oestmaant lestleeden (als men hoopte dat de Hooghduitsche ruiters, knechten, en delvers in 't Landt zouden koomen) d'Algemeine Staaten goedt vonden een heir voor twee maanden te velde te brengen, hebben de Hollandsche ook wel verstaan; en, te dien einde, op bevel uwer Doorluchtigheit, bevordert dat zyn' Genaade van Nieuwenaar, met ontrent duizent paarden, en een goet getal voetvolx, altzaamen by deeze Landen bezoldight, den voorzeiden Hooghduitschen te gemoete tooghen; ende daartoe opgebraght, in baaren gelde, ontrent veertighduizent gulden. Ten zelven einde hebben zy, aan 't krysvolk leggende in Hollandt, Gelderlandt, en Ooveryssel, en aan andre oorloghskosten, seedert dien tydt, al veel meer dan hondertduizent gulden betaalt. 'T is waar, dat uw' Doorluchtigheit in 't eindt van Oestmaant, in den Haaghe, aan de Staaten den Raadsheer Bardes zond, om besluit, zoo noopende 't krysvolk dat men te velde gebruiken zouw, als voorraadt van mond' en van oorlogh, voor de steeden van Arnhem en Berk: dat zy ook, van toerusting des vyands te waater, zyn verwittight geweest. Maar, voor antwoordt op 't eerste, was van hun verklaart, hoe zy, volghends 't bevel uwer Doorluchtigheit, zigh hadden gequeeten in 't betaalen der ruiteren en knechten met Nieuwenaar opgetooghen: ook des anderen krysvolx, dat in Hollandt, Gelderlandt, en Ooveryssel lagh: ende dat zy, belangende de rest, hunne gemaghtighden ter vergaadringe van d'Algemeine Staaten, voorzien zouden met reedelyk besluit, om, neevens de gemaghtighden der andre Landtschappen, uwe Doorluchtigheit goedt genoeghen te geeven. Op het tweede punt hadden zy geantwoordt, dat, by hen, voor den Ooverste Schenk, sint Bloeimaant, ontrent tzeeventighduizent gulden aan lyftoght waaren afgesprooken en betaalt; ook zyne gestrengheit met een goedt deel voorraads van oorlogh geholpen: ontrent zes maanden geleeden, de stadt Arnhem voorzien met graanen voor meer dan twaalfhondert soldaaten en een geheel jaar, ook met andre lyftoght en een goedt deel krysbehoeften, in voorraadt te houden teeghens beleeghering; daarenbooven toegestaan, dat, tot verzeekering der gemelde steeden, inzonderheit der stadt Arnhem, uit Uitrecht, van rogge daarbinnen gezonden by die van Hollandt, veertigh oft vyftigh lasten zouden werden gelicht; ende noch voor twintighduizent gulden aan eetwaaren en gereedschap van oorlogh, tot laste van Hollandt, gekoft, en derwaarts geschikt. Van het jonghste punt hebben de voornoemde Staaten gehandelt met zyn' Doorluchtigheit van Nassau, ende die zulke orde daarop gestelt, dat de vyandt niet geschaapen schynt, te waater, met geweldt veel uit te rechten. Ook belooven zich de Staaten, dat aan de manhaftigheit, betoont van de waater soldaatye in meenigherley krysbedryf, geen mangel heeft te vallen: en zy hoopen, uw' Doorluchtigheit nochmaals daartoe verzocht van hun, zal de middelen, verordent tot onderhoudt van die krysluiden, zoo wel Ga naar margenoot* aanleggen en vorderen, dat op 't zelve onderhoudt mooghe voorzien worden, gelyk, geduurende 't oorlogh, altyds is gedaan. De Hollandtsche Eedelen en steeden, hebben, om veele wightighe reedenen, tot behoudenis van den staat en de gerechtigheeden des Lands, en ten einde dat alles met goedt onderling verstandt wierde bestiert, op de aankoomst uwer Doorluchtigheit met rypen raade en gemein goeddunken, zeeker vertoogh | |
[pagina 1222]
| |
Ga naar margenoot+ingestelt; begeerende by 't zelve, dat men bequaam onderscheidt tussen het ampt van uw' Doorluchtigheit, als van Algemeinen Landtvooghde en krysooverste, en het ampt zoo van de Staaten in 't gemein en in 't bezonder, als van de Vooghden elkes Landschaps, onderhouden zoude; de lasten des oorloghs ten naasteby met het inkoomen der schattingen vergelyken; ende, naa 't richten der zaaken, geschiedt in 't lestleeden jaar, teeghens de Ga naar margenoot* verdingen, ende naa Ga naar margenoot† verschuiven der geenen, die twist tussen uw' Doorluchtigheit en de Staaten zochten te stooken en te voeden, de dingen met goedt vertrouwen beleiden. Dit vertoogh, nut geoordeelt by eenpaarigheit van stemmen, en naa voorgaande bezondre beschryving daarop gedaan, was van de Hollandsche Staaten, hunnen gemaghtighden, die zy ter vergaadringe van d' Algemeine tot Middelburgh zonden, meedegegeeven; met Ga naar margenoot* eighentlyken last, om het te Ga naar margenoot† oopenen aan de Zeeuwsche Staaten en de gemaghtighden der andere Landtschappen; ende daarnaa aan uw' Doorluchtigheit van weeghe der gewesten die 't goedt vonden, oft uiterlyk op den naam der Staaten van Hollandt alleen, oover te leeveren. Dan, dewyl van de zelve gemaghtighden, om zeekre bedenkingen, naagelaaten was 't voorzeide vertoogh oover te geeven; zoo vonden de Eedelen en steeden goedt, eenighen uit hun, tot Dordrecht aan uwe Doorluchtigheit te zeinden, die neevens begroeting oover haare aankoomst in Hollandt verzoeken zouden in mondgemeenschap te mooghen koomen op de punten in 't vertoogh begreepen, dienende tot goedt beleidt van de zaaken des Lands, voor den toekoomenden tydt. Uw' Doorluchtigheit op dit verzoek, begeerde dat haar de punten in geschrift behandight wierden: waaroover de gemaghtighden 't gemelde vertoogh ooverleeverden: oft nu daarby, yet buiten recht ofte reede zy voorgedraaghen oft verzoght, zal blyken uit het zelve en uit de naader vertooningh daarop gemaakt. En uit al 't geene dat voorzeidt is, valt eenen yghelyke licht te speuren, dat uw' Doorluchtigheit met geenerley schyn van billykheit (immers niet teeghens die van Hollandt) kan Ga naar margenoot* optuighen, dat zy 't verlies van eenighe steeden, oft andre ongelukken den Staaten zoude te wyten hebben. Dat de zelve, wanneer men hun eenighe nieuwe en onverdachte lasten verght, oover de bezwaarnis der landen klaaghen, is voorwaar niet te verwondren. Want, de geenen, die aandachtelyk ooverweeghen, dat Hollandt, hoewel nu vyftien jaaren in oorlogh geweest teeghens zoo maghtigh een' vyandt, naa 't draaghen van zoo groote lasten, noch in de twee laaste jaaren seedert den aanvank van de regeeringe uwer Doorluchtigheit alleenlyk tot de loopende lasten van den krygh te Lande, booven die van den krygh te waater, en veel' andre bezondre lasten, als vestighen van grenzsteeden en sterkten, huizinggeldt der soldaaten, turf en keirsen, voor de bezettelingen, en meer andre voordachte en onvoordachte onkosten, zullen omtrent neeghenendertigh tonnen schats hebben opgebraght, kunnen d'onmooghelykheit van zulx te weeghe te brengen zonder groot bezwaar wel bezeffen. Hoe kan men die van Hollandt, oover mangel van hunnen plicht in 't verschaffen der middelen, geduurende de Landtvooghdy uwer Doorluchtigheit, beschuldighen, aangezien zy, in al het oorlogh, nooit zoo veel hebben betaalt, ende nochtans welongelyk meer, dan ooit in Engelandt, door hunne gemaghtighden, verklaart werd dat zy vermoghten te doen? hoewel zy nooit zoo grooten afbrek en schaade, in scheepvaart, koophandel, en anders leeden, als in den voorzeiden tydt. En daarom vinden zy vreemdt en zeer bedenkelyk, dat men hun verght te verklaaren en verzeekeren oft hunne middelen, met den bystant van haare Majesteit, genoeghzaam zyn om 't oorlogh, in maniere als vereischt wort, te achtervolghen. Eer men zoo heerlyk een handbieding van haare Majesteit genoot, eer de helft der althans loopende middelen in sleur was, als de steeden en sterkten zich ongevestight en van alles onverzien, ook eenighe der treflykste in | |
[pagina 1223]
| |
Ga naar margenoot+'s vyands bedwang zaaghen: heeft de heer Prins van Oranjen Hooghloflyker gedachtenis de bescherming der Landen aanveirt, en door Gods hulp, het yslyk geweldt, dat de Spanjart, met verscheide heiren en toerustingen zoo te waater als te land', aanvoerde, weederstaan; zonder zoodaane verklaaring oft verzeekering te vorderen. Veel min behoort men ze nu te vorderen: inzonderheit, dewyl het doen der zelve naa groote vermeetelheit oft wantrouw aan Gods genaade zouw smaaken. Naardien haarder Majesteit ongeleeghen komt der Landen Hooghe Ooverheit oft bescherming aan te neemen, oft hun meer onderstands te doen dan het verding inhoudt, zoo staat immer, in deeze gesteltenis der dingen, niet anders te doen, dan God te hulpe te roepen; op den bystandt haarder Majesteit, en de middelen by de Landen ingewillight, eenen goeden staat van oorlogh te maaken, zoo veel volx te paarde en te voet in dienste te gebruiken, als men reedelyk daaruit betaalen kan; de Heeren en Hoofden onderlinghs, de gewesten, oorden, en gemeinten in eendraght te houden, en hunne welvaart te bevorderen; zoo op de zaaken des kryghs, als andre, goede orde te stellen; den huisman van inleeghering en uitteering der ruiteren en knechten te bevryen; en alzoo van den Allerhooghste een' goede uitkoomst te verwachten. Plakkaaten, oover welke den onderzaaten van haare Majesteit, in Vrankryk eenigh leedt weedervaaren moghte, weeten de Staaten van Hollandt niet by hen oft d'Algemeine gemaakt te weezen. Wel hebben zy meermaals vertoont, hoe zeer zy vreesden, dat het plakkaat, geraamt tot Uitrecht in Grasmaandt des jaars vyftienhondert zesentachtentigh, zonder dat de Staaten op de zwaarigheeden, ooghschynlyk geschaapen daaruit te volghen, moghten gehoort worden, tot groot achterdeel der Landen, en misnoeghen der naabuuren gedyen zouw. Belangende den paishandel, hebben de voornoemde Staaten altyds vertrouwt, en vertrouwen alsnoch haarder Majesteit en uwer Doorluchtigheit, dat de zelve dien geenszins zullen aanvangen zonder bewilghing der Algemeine Staaten daarop beschreeven, volghends 't verding. En daarom hebben zy de verkreeghe kennis van schynbaare voorbereiding tot dat werk met zulke bescheidenheit en maatighing gebruikt, en zoo wyt daaraf geoopenbaart als de deerlyke staat der Landen lyden kon. Zy hebben wel gehoort van den voorstel, gedaan aan haare Majesteit op dit stuk, in Bloeymaant des jaars vyftienhondert zesentachtentigh, uit naame des Kooninx van Deenemark; van 't antwoordt haarer Majesteit, en van 't geen daarop gevolght is. Van de boodtschappen, gedaan door Andries van Loo, is hun meede veel voorgekoomen. Uit monde van den Heere Ambassadeur Bukkenhorst hebben zy de meening haarer Majesteit, noopende deeze stof, ook verstaan. Veel andre kundschappen en waarschuwingen zyn, dienaangaande, hun gegeeven; en zoodaanighe, en van zulke persoonen, dat men ze niet voor onwaarschynlyk houden kon. Echter heeft'er de gemeente in al een' wyle zeer luttel af vernoomen. Maar sint dat uw' Doorluchtigheit door de Raadsheeren Valk en Menyn, den Staaten van Hollandt rondelyk verklaaring deed afeischen, oft zy zaaghen de Landen met eighe middelen neevens de hulp van haare Majesteit te beschermen; en daarby zeggen dat uw' Doorluchtigheit oordeelde de middelen niet toe te kunnen reiken, en, by kortheit der zelve, den Staaten t'ooverweeghen gaf oft hun niet beeter diende vreede te maaken op reedelyke voorwaarden; ende dat, zoo zy zulx raadzaam vonden, haare Majesteit zich niet ongeirne, tot bevordering van dien, ten meesten voordeele der Landen, zouw beleedighen: zoo werd in de geenen, die de verhaalde waarschuwingen lang te vooren, ten behoeve der Landen, ontfangen ende by zich gehouden hadden, zulk een naadenken verwekt, dat zy best vonden, de zehe t' hunner ontlastinge, den Staaten bekent te maaken; gelyk geschiedt is; doch met goede bescheidenheit, en | |
[pagina 1224]
| |
Ga naar margenoot+zonder yet by oft af te doen. En, oovermits de vergaadring bevond dat de voorzeide kundschappen, om de daarin gemelde manier van toegaan, zoo zy onwyslyken gebruikt wierden, lichtlyk tot grooten ondienst van haare Majesteit, uw' Doorluchtigheit en de Landen, moghten strekken, zoo heeft men [...]ber geacht oopening van de zaake te doen aan eenighe Ga naar margenoot* amptgenootschappen van den Lande, en hunnen goeden raadt daarop te verstaan. Ende heeft zich dit toegedraaghen, zonder anders, van haare Majesteit oft uw' Doorluchtigheit, te spreeken, dan met behoorlyk ontzagh en eerbiedenis; ook dier voeghe, dat geen' oorzaak gegeeven werd, oft uit de voorzeide kundschappen te neemen was, om te gelooven dat haare Majesteit oft uw' Doorluchtigheit, buiten goeddunken oft bewilghing der Staaten, van eenigherley vreede zoude meenen te handelen. Immers is, zoo wel uit dien van uw' Doorluchtigheit, en uit de oopening gedaan door den Baroen van Bukkenhorst, als uit de kundtschappen, verstaan dat haare Majesteit, zonder kennis en toestandt der Staaten, niet begeerde te handelen. En daarom zeiden de Staaten van Hollandt op den voorstel van de Raadsheeren Valk en Menyn, dat zy, noopende de vreede, niet konnen antwoorden; maar zich gedroeghen tot het geene op de oopening te doen van de meeninge haarder Majesteit en uwer Doorluchtigheit belangende deeze stof, van d' Algemeine Staaten, by hen ter zaameninge van de zelfste Staaten zoude voor besluit worden ingebraght: 't welk, huns vertrouwens, zoodaanigh had te weezen, als de behoudenis van den waaren Christelyken Godsdienst, ende de voorrechten en vryheeden der Landen vereischte. Hieruit blykt genoegh hoe ongeirne de fraaye beminners des vaaderlands, die uwer Doorluchtigheit zoo vuile valscheeden hebben aangebraght, zich met achterklap zouden behelpen; en hoe hooghlyk de welvaart en eendraght der gewesten hun ten harte gaat, die uw' Doorluchtigheit het geloof van de voorzeide valscheeden weeten in te boezemen, om wantrouwen en misverstandt tussen haare Majesteit en uw' Doorluchtigheit en de Staaten te verwekken: waarin, voorwaar wel nootlyk dient orde gestelt. Tussen de vereenighde gewesten is een verbondt gemaakt, en by alle handelingen bevestight, inhoudende hoe zy zich in 't handthaaven der gemeene zaake, in 't opbrengen van schattingen, en in't handelen, moeten draaghen; naar 't welke de Staaten van Hollandt (dien eenighe woelgeesten, arbeidende om de Landen, in twist, mistrouwen, en oproer te verwarren, den haat der gansche werelt op den hals pooghen te schennen, oovermits zy, volghends hunnen eedt ende plicht, der Landen welvaart, vrydoomen en gerechtigheeden, trachten voor te staan, en de dingen geirne met goede orde, eendraght, en onderling vertrouwen, beleidt zaaghen) zich zeer standtvastelyk, zoo wel in voor- als in teeghenspoedt, hebben gequeeten; gelyk zy hoopen, met Godes hulpe, ook voortaan te doen: zoo dat men hun, nocht verlaating van eenighe der voorzeide gewesten, steeden oft leeden der zelve, nocht afzondring, nocht bederf des Lands, zal kunnen te laste leggen. De Staaten van Hollandt hebben altyds verstaan, ende verstaan alsnoch, 't gezagh, opgedraaghen aan uw' Doorluchtigheit by 't verding gemaakt met haare Majesteit en by 't schriftelyk Ga naar margenoot* bescheidt der Algemeine Staaten, te handthaaven: maar in 't geene men booven het inhoudt des voorzeiden verdings en bescheids Ga naar margenoot† voorwendt, is, van hunnent weeghe, zulke orde en richting begeert, als tot bewaarnis van 's Lands gerechtigheit, bequaam onderscheidt van 't ampt van uw' Doorluchtigheit als Algemeinen Landtvooghdt, ende dat van d'Algemeine en bezondre Staaten, mitsgaaders van de Vooghden der Landtschappen tot onderhouding van onderlinge goede eenigheit, verstandt, en Ga naar margenoot* tzaamenraading, vereischt wordt: alles om reedenen, en volghends 't vertoogh aan uw' Doorluchtigheit oovergeeven met de naader verklaaring daarop ingestelt. Desgelyx zyn de Staaten van Hollandt | |
[pagina 1225]
| |
Ga naar margenoot+te vreede de schatting van tweehondertduizent gulden ter maant, met het geen dat aan de gewoonlyke schattingen voor 't loopende jaar magh koomen t'ontbreeken, ter beschikkinge van uw' Doorluchtigheit en den Raad van Staate te stellen: welverstaan dat d'andre gewesten ook alzoo zullen doen, ende uit het Ga naar margenoot* aandeel van Holland, by ordeningh van uw' Doorluchtigheit, de bezettingen, Ga naar margenoot† wedden, en andre kryskosten vallende in Hollandt, en in de steeden waarvoor zich't zelve heeft moeten verbinden, betaalt worden: alles volghends den staat daar af gemaakt, ofte, by mangel van betaaling, die van Hollandt zelf, uit hun aandeel, mooghen betaalen. 'T is immer meer dan reede, dat men uit de penningen van Hollandt, de lasten aldaar vallende betaale, naar den voet gehouden in andre gewesten, van alle oude tyden af. Desgelyx vereischt de billykheit ten hooghste, dat, uit de zelve penningen betaalt worde 't geen de Staaten van Hollandt, ten dienste van 't Algemein, aan de bezettingen van verscheide steeden in Gelderlandt, Overyssel, en andre buurgewesten, hebben moeten belooven; alzoo, by gebreeke van dien, der Landen geloof niet alleenlyk gekrenkt, maar ook de persoonen en goedren der ingezeetenen van Hollandt daarvoor aangehouden en bekommert zouden worden; waaraf, in den lestleeden jaare, al eenighe beginselen gebleeken zy. Zeeker, de penningen van Hollandt enkelyk ter beschikkinge van uw' Doorluchtigheit en den Raadt van Staaten te stellen, te gehengen dat men de zelve buiten Hollandt trekke, de Hollandsche bezettingen onbetaalt, grenzen van alles onvoorzien laate, hunnen landen en steeden onbetaalde ruiters en knechten opzeinde: de Staaten, geleert door voorgaande ervaarenis, zien het niet te verantwoorden. 'T is kenlyk dat de Staaten der Neederlanden, zoo d'Algemeine als de bezondre, nooit schattingen tot gemeine oft bezondre bescherming, oft anderszins, inwillighden, dan op alzulke besprekken, voorwaarden, en bepaalingen, als zy, naar geleeghenheit des tyds en der zaaken, voor de Landen noodigh vonden. En de Vorsten, zoo wel als d'Algemeine Landtvooghden, plaghten deeze bewilghingen, onder de zelve besprekken, voorwaarden, en bepaalingen, aan te neemen, en de Staaten daarvoor te bedanken. Alzoo kan blyken, dat zy, inwilghende de neeghenjaarighe beede, waarin die van Hollandt niet veel meer in 't jaar betaalden, dan by hen, geduurende de regeering van uw' Doorluchtigheit, ter maant is gedaan, ende noch gedaan wordt, wel goede punten en voorwaarden bespraaken; als, onder andre, dat zy zelve 't bewindt van hunne penningen, hunne gemaghtighden teeghenwoordigh op de monstering, zouden hebben, zy zelve 't krysvolk betaalen, en de Vorst oft zyn' Algemeine Stadthouder zorgh draaghen dat de soldaaty geen' ooverlast deede, en vrye schipvaart, Oost-en Westwaarts gehandthaaft wierde. Deeze inwilghing is nochtans, met de verhaalde besprekken en voorwaarden, dankelyk aangenoomen, en den Staaten, zoo in't gemein als in't bezonder, by Vorstelyke woorden, belooft, al de gemelde en andre voorwaarden te onderhouden Waaruit genoegh verstaan kan worden, dat den geenen, die uwer Doorluchtigheit raaden den Staaten zoo Ga naar margenoot* stipsche wetten te stellen, als de voorzeide verklaaring, noopende het inwilghen hunner schattingen, meede brengt, der Landen welvaart oft behoudenis geenszins ten harte gaat, ofte, ten minste, dat zy van het Recht en gesteltenis der zelve niet wel bericht zyn. De staat van oorlogh gemaakt met den Baroen van Bukkenhorst, ten ooverstaan van de kryshoofden, is, belangende de bezettingen, zoo bezwaarlyk niet, oft de hulp van haare Majesteit en de schattingen van tweehondert duizent gulden ter maant, zullen, tot voldoening van den zelven staat, wel mooghen toereiken. Jaa, indien de vyfduizent knechten en duizent ruiters van haare Majesteit voltalligh gehouden, en meede, volghends den voorzeiden staat, in de grenzplaatsen verdeelt en gebruikt worden, men kan, uit de schattingen van | |
[pagina 1226]
| |
Ga naar margenoot+Hollandt, Zeelandt, Uitrecht, en Vrieslandt, ryklyk niet alleen de twee derdendeelen van de soldye der geraamde bezettingen van voetvolk, en een merklyk getal ruiteren, veirdighlyk betaalen: maar boovendien, in allen gevalle, een goedt deel volx, zoo te paard' als te voete, in 't veldt, oft in, oft ontrent eenighe steeden oft sterkten, die de vyandt by beleeghering komt aantasten, te werke stellen: blyvende niettemin d'andere steeden en sterkten, volghends den gedachten staat, bezet: behoudelyk dat elk vendel trouwlyk gemant, en het bedrogh geweert zy. Ook konde men, willende de Landen op 't zuinighste in meerder zeekerheit bewaaren, noch een goet getal ruiteren en knechten, by verdeeling onder de Landtschappen, oorden, en steeden, op een derdendeel solds, voor etlyke maanden van't jaar, in waartgeldt houden, en by alle geleeghenheit, gebruiken; dewyl de Landen, zoo van veele Hop- en andre Bevelsluiden, als van soldaaten, die te voore gedient hebben, wel voorzien zyn. Belangende de kosten van het toerusten der oorloghscheepen, hebben de Staaten altyds verstaan, en verstaan alsnoch, dat de Ga naar margenoot* gelei-en verlofgelden, neevens de goede buiten te waater vallende, welgebruikt en Ga naar margenoot† raadighlyk gehandelt, ten meesten dienste van den Lande (gelyk in den aanvank des kryghs etlyke jaaren lang gedaan werd) tot betaaling der lasten niet alleenlyk genoegh zullen toereiken, maar ook daaraf wel een' goede som ooverschieten, waarmeede men, voor eenighe bequaame maanden in't jaar, zoo tot ontzetting van beleegherde steeden oft sterkten, als tot afbrek des vyands, by aanvechting, mooghe oorloghen. De quaade betaaling der soldaatye te waater in de twee laatste jaaren, en de achterstel der toerustinge van de oorloghscheepen, zyn veroorzaakt door 't volghen van de meininge der geenen, die waanen heele gewesten, ook zulke die de grootste en vruchtbaarste Landtschappen van gansch Euroopa oopen en t' hunnen beste hebben, uit te hongeren, en alzoo een eindt van 't oorlogh te maaken. Maar, de ydelheit van zoodaanigh gevoelen hebben de laatste drie jaaren uitgeweezen, in welke, by zulke weeghen, de minste plaats noch veroovert werd, maar wel driemaals zoo veel goede steeden verlooren zyn, als de vyandt, in Hollandt en Zeelandt, in vier jaaren, toen men de middelen, verleent van Gode door de natuur der gewesten, gebruikte, met ongelyk meer gewelds, en verlies te waater en te lande, heeft kunnen t'onderbrengen. De Staaten van Hollandt gelooven niet, dat eenighe Landtschappen oft steeden denken de burghervendels, die niet tot gemeine bescherming, by kennis en orde van uw' Doorluchtigheit, zullen gebruikt worden, uit de voorzeide schattingen te doen betaalen: zoo dat ook daar door geen vermindering der zelve schattingen te vallen heeft. Om alle welke reedenen de Ridderschap, Eedelen, en steeden van Holland en Westvrieslandt voornoemt uw' Doorluchtigheit verzoeken, en hartgrondtlyk bidden, dit hun antwoordt op de voorzeide verklaaring genaadelyk en ten beste te verstaan; God almaghtigh te baate te neemen; ende in haar grootmoedigh en heldelyk voorneemen, om de Landen, teeghens de Spanjaarts en hunne aanhangers, onverzoenlyke vyanden van den waaren Christelyken Godsdienst, den welstandt der Landen, en de goede ingezeetenen der zelve, te beschermen, te willen volharden; by de vereenighde gewesten, de heeren Eedelen, en goede steeden, in eendraght te blyven; en vastelyk te vertrouwen, dat, met de hulpe des Allerhooghsten, zoo de bystandt haarer Majesteit met behoorlyke monsteringe, voltalligh en in goede orde gehouden wort; de voorder staat van oorlogh met het inkoomen van tweehondert duizent gulden ter maant vergeleeken; op 't besteeden van de zelve penningen, mitsgaaders 't geen uit Braabant, Gelderlandt, Vlaandre, Ooveryssel, Drente, Twente, Grooningerlandt, en andre oorden onder den vyandt geleeghen, by verding oft anders te bekoomen valt, bequaame orde gestelt en onderhouden, gelyk ook op 't oeffenen der krystucht, en op 't stuk der Ga naar margenoot* gelei-en verlofgelden; de voorzeide | |
[pagina 1227]
| |
Ga naar margenoot+bystandt, schattingen, en middelen, ryklyk zullen toestrekken, om al de vereenighde Landtschappen, tot vordering van de loflyke achtbaarheit haarder Majesteit en uwer Doorluchtigheit en tot schaade en afbrek der gemeine vyanden, te verdaadighen; zonder dat van noode zy eenen onzeekren oft bedrieghlyken pais aan te gaan, oft der Landen zaaken voor vertwyffelt te houden. Van onze zyde hoopen wy het verdragh, gemaakt met haare Majesteit, vastelyk en onverbreekelyk te onderhouden, het voorzeide gezagh uwer Doorluchtigheit te handthaaven; de beloofde inwilghingen en schattingen getrouwlyk te betaalen; en ons in 't bevorderen van alles wat der Landen welstandt, eendraght, en behoudenis vereischt, zulx te quyten, dat wy van harte niet anders begeeren, dan de genaadighe gunst haarer Majesteit, en de goede wil uwer Doorluchtigheit, tot de behoudenis van den Staat en't gemeine beste deezer Landen, met behoorlyke dankbaarheit en bestendigheit te erkennen, ende haar in alles, wat met de behoudenis van den Christelyken Godsdienst, de vrydoomen, en gerechtigheeden der Landen geschieden kan, te believen. Ten laatste bedanken de Staaten voornoemt haare Majesteit zeer hooghlyk, voor dat haar genaadelyk gelieft deeze Landen, en de steeden der zelve, het Ga naar margenoot* inhoudt der ouwde Ga naar margenoot* handelingen en verdingen, gemaakt tusschen de Kooningen van Engelandt en de Vorsten deezer gewesten, ook met eenighe steeden in 't bezonder, te laaten genieten: ende denken, van hunne zyde, in 't gemein en in 't bezonder, zoo veel hen aangaat, op de onderhoudenis van dien meede zulke orde te stellen, dat haare Majesteit, uw' Doorluchtigheit en de Engelsche Landtaardt zullen speuren, dat zy, met eenen goeden yver, niet anders, dan alle goede vrundtschap en naabuurschap, van harte begeeren: biddende uw' Doorluchtigheit dit hun antwoordt aan haare Majesteit zoo gunstelyk te willen voordraaghen, dat het genaadelyk warde aangenoomen. Ten zelfsten daaghe, zestienden in Wynmaandt, deeden de Staaten van Hollandt op der Kerkendienaaren vertoogh van den tweeden, een antwoordt Ga naar margenoot+van den volghenden zin by geschrift stellen. Zy Staaten hadden, sint den aanvank des oorloghs, al hun bedryf daarnaa gericht, dat by handthaaven van den Christelyken gezuiverden Godsdienst, de welstandt der gewesten, neevens de vrydoomen, voorrechten, en loflyke gebruiken der zelve moghte behouden en gevordert worden. Welken voet zy, tot noch toe, met zulke bestendigheit van gemoedt, niet min in teeghen- dan in voorspoedt, hadden gevolght, zonder zich door eenigh geweldt oft aangebooden verdragh daar van te laaten afkeeren, dat zy niet twyffelden, oft d'Almooghende zoude zich daardoor oover de Landen vorder erbarmen, en een' heilzaame uitkoomst verleenen. Hierom hadden zy, voor Pinxter lestleeden, eenighe Bedieners des Godlyken woords doen onderrichten, op dat de zelve, en hunne meedebroeders, dies verzeekert, te beeter moghten gerust zyn in 't getrouwlyk waarneemen hunner ampten, en 't bearbeiden van eendraght en stilte onder de gemeente. En hun was van harte lief, dat, door yghelyken beminner van 't gemeine beste, inzonderheit door de Bedieners des Heilighen woords, hun aangeweezen wierde 't geen tot den welstandt der Landen noodigh bleek. Met groote reede bedroefd' het (gelyk ook hen Staaten ten hooghste) alle vroome Christenen en rechtgeneighden ten vaaderlande, dat, in de lestverleede vier jaaren, de loop hunnes voordeels op den vyandt des Lands en der Christelyke kerken, gestuit was, en de goede zaak jammerlyken afbrek geleeden had. Maar, booven de gemeine oorzaak, naamelyk de zonden, wisten zy Staaten geen' andre daar af te bedenken, dan den brandt der tweedraght, gestookt tussen de heeren en gewesten van 't rechtzinnighe geloof, doorzommighe zoo groote persoonaadjen als andre. Deeze hadden in de naabuurighe oorden, onder schyn van vuurighen yver tot den hervormden Godsdienst, zich eerst ter regeeringe ingewikkelt, thans etlyke van de voorneemlykste | |
[pagina 1228]
| |
Ga naar margenoot+Bedieners des Godlyken woords aan hunne zyde gekreeghen, en, eenen ruimen tydt, zonder ophouden, zoo oopentlyk als onder de handt, gearbeidt, om den heer Prins van Oranje, Hooghloffelyker gedachtenisse, wiens doen en lyden met goedt en bloedt, voor den welstandt der Landen, niet te waardeeren was, en de Staaten van Hollandt en Zeelandt, onaangezien de dappere, getrouwe, en geduurighe vlyt, by hen, zoo veele jaaren lang, ten zelven einde, beweezen, in haat, opspraak, en naadenken der goede gemeinte te brengen. Deeze, naa dat hun dit gelukt was, hadden hun voorneemen ontdekt, en te werke gestelt; naamelyk de Landen en steeden, die onder hun stonden, aan den vyandt oovergeleevert, van den gezuiverden Godsdienst, hunne vrydoomen, voorrechten, loflyke gewoonten beroost, en in ontallyke zwaarigheeden bezwachtelt; voorts, in 't oopenbaar, in 't heimelyk, getracht de Hollandsche en Zeeuwsche steeden, zoo door brieven aan verscheidene der zelve gezonden, als door andre weeghen, in gelyk onheilte plonzen, oft tweespalt en scheuring onder haar te maaken. Veelen van hun, die deel aan de regeering gehadt hadden, gelyk ook eenighe Bedieners des Heilighen woords, de verraadery en huicheling der welke te klaarlyk bleek, waaren welby den vyandt gebleeven, verzaakende 't rechtzinnigh geloof. Echter nochtans stond ten hooghste te beduchten, dat veel anderen, niet zoo oopentlyk op gelyken handel bevonden, zich, als vonken van 't voorzeide vuur der tweedraght, door Hollandt, Zeelandt, en d' andre Vereenighde gewesten, verspreidt hadden, en, inkruipende zoo ter kerkelyken als wereldtlyken bewinde onder het dexel van den Godsdienst, de landen geirne in gelyken staat zouden brenghen, als hun eighen vaader landt door hen gebraght was: maar dat zy, ziende zich de Hollandsche, Zeeuwsche, en Vriesche Staaten, met de oovergebleeven' heeren van den huize Nassau en hunne toegedaanen, in den weeghe, by allerley middel die gansche stam, neevens de Eedelen en Majestraaten van Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt, en andre persoonen van welbeproefde trouwe, pooghden zwart, haatlyk, verdechtigt, by de gemeente, en al de werelt te maaken, der Landen welvaart en vermooghen, met voorstaan van nieuwe en ongewoone formen van regeeringe, met zaayen en queeken van misverstanden en oneenigheeden, te gronde te helpen. Hiertoe verstonden de Staaten dat gedraast en gerennen, geschreeven en gezonden werdt, nacht en dagh; en dat menveele eenvoudighe menschen schandelyk misleidde, die zich des (indien zy bytyds niet van het doolpadt aftraaden) te spaade beklaaghen zouden als aan de zaak geen redden meer weezen wilde: gelyk hiervan, in andre Landtschappen en steeden, zoo versche exemplen voor yeders ooghen stonden, dat het meer dan wonder scheen, dat veele luiden, en zonderling eenighe Bedieners des Godlyken woords, zich niet beeter daaraan spieghelden. De Staaten vertrouden vastelyk, dat haare Majesteit van Engelandt, een' Vorstin begaaft van Gode met zoo groote wysheit, goedertierenheit, en andre Kooninklyke deughden, het loflyk verding, tussen haar en de Vereenighde Neederlanden opgerecht, nemmermeer hadde te laaten vervallen, oft zich van de gewesten te scheiden, uit zaake dat zy Staaten 't geene, waarom het oorlogh aangevangen, zoo veel duizent menschen aan hunnen doodt gekoomen, zoo veele Landen en steeden verwoest en bedorven waaren, en tot behoedenis van 't welke de hulp haar der Majesteit verzocht en belooft bleek, begeerden te verdaadighen: maar, dat zy, wel bericht van de standtvastigheit der Staaten, veel eer haar' hulp vermeerderen, en Godt Almaghtigh 't gemoedt van haare Majesteit van andre Christelyke Mooghenheeden, te meer, tot handthaaving en uitvoering hunner rechtvaardighe zaake, verwekken zouw. Te deezen einde hadden zy Staaten hun besluit, dienende tot antwoordt op d'oovergeleeverde schriften zyner 'Doorluchtigheit, zulx ingestelt, dat zy, met vryen gewisse, voor God en de gansche werrelt verklaaren moghten, 't zelve | |
[pagina 1229]
| |
Ga naar margenoot+niet dan tot vordering van 't heil der Landen, en inzonderheit van Gods gloorie, de behoudenis van den Christelyken Godsdiest; der Landen voorrechten, vrydoomen, en loflyke gewoonten, te strekken: welke zy, volghends hun opgeleide ampt, by eede verbonden waaren voor te staan, en aan hunne naakoomelingen oover te zetten. Dus doende verstonden zy haarder Majesteit en zyner Doorluchtigheit de meeste eere en den besten dienst te doen, zonder zich te kunnen inbeelden dat haare Majesteit yet daarteeghens van hun zal begeeren, naardien haar gelieft had, tot handthaaving van dien, in de hulpe te bewillighen. Immers stond niet te gelooven, dat de meening haarder Majesteit gedroeghe, dat zyner Doorluchtigheit in deeze Landen, eenigh gezagh, strydende teeghens de vryheeden, voorrechten, en loflyke gebruiken der zelve wierde ingeruimt; aangezien het opdraaghen van 't gezagh, in 't eerst aan zyn' Doorluchtigheit toegevoeght, (hoewel het rechtzinnighlyk ende niet Joodscher wyze, verstaan, met de welvaart, vrydoomen, voorrechten, en loflyke gebruiken wel bestaan kon) zoo quaalyk van haar genoomen was, dat zy, door eenen bezondren gezant, de weederroeping van dien had doen vorderen, en zich niet zonder zwaarigheit naulyx daarvan laaten afwenden. Maar grootlyx viel te beduchten, dat de geenen, die hooghst van 't gezagh zyner Doorluchtigheit spraaken, oft het uitvoeren van gelyk voorneemen als men in Vlaandre, door 't maaken eenes afkeers van den Heere Prinse van Oranje en de Hollandtsche Staaten, volbraght zagh, ofte, ten minste hun eighen gezagh, burz en baat zochten te vorderen, ende, door hunne handt en naar hun welbehaaghen, met onorde wilden gedaan hebben 't geen met goedt onderling verstandt, door d'Algemeine en bezondre Staaten, door de Vooghden der gewesten, Ooversten, en andre Amptluiden, met orde behoorde te geschieden. De gemelde Staaten, dan, wilden den voorzeiden Dienaaren, en allen andren hunnen meedebroederen, nochmaals welrondelyk verklaaren, dat zy, met Gods hulpe, hoopen onveranderlyk te volharden in 't handthaaven van den welstandt der Landen en voorneemlyk van den Hervormden Godsdienst, de vryheeden, voorrechten, en loflyke gebruiken der zelve, waarvoor zy in 't oorlogh getreeden waaren; zouden't verding, met haare Majesteit gemaakt, achtervolghen; 't gezagh, wettelyk zyner Doorluchtigheit toebehoorende, in kracht houden; en, by alle middelen, arbeiden, om door eendraght, en goedt onderling verstandt, zoo met zyne Doorluchtigheit als met andre Heeren, elke naar hunne achting en ampt, inzonderheit ook met d'andre gewesten, steeden en leeden der zelve, de Landen te helpen bewaaren. Eintlyk begeerden zy, en Ga naar margenoot* leiden, amptshalven, den voorzeiden en allen andren Dienaaren des Heilighen woords Ga naar margenoot* op, dat de zelve al hun doen, tot eendraght, stichting, en opbouwing der Christelyke kerke zouden richten, zich spieghelen aan den val der kerken van Vlaandre, en wachten voor den gang die aldaar was genoomen geweest; voorts God den Heer bidden voor alle Hooghe en laaghe Ooverheeden, dat zy zich tot gelyken gang niet lieten brengen, maar, in goede eenigheit, elke haar opgeleide ampt, tot vordring van den welstandt der Landen moghten uitvoeren. Dit bescheidt deeden de gemelde Staaten in druk brengen, en zonden 't aan de Wethouders aller steeden van Hollandt en Westvrieslandt oover, met last om de Predikanten voor hen t' ontbieden, hun 't zelve ter handt te stellen, en te beveelen, dat zy de gemeenten tot stilte en eendraght zouden vermaanen, zich met leeren en preeken bemoeien, de Staaten en Majestraaten met de regeeringe laaten Ga naar margenoot+begaan. Doch dit aanzeggen baarde geen goedt bloedt in de geestelyken, die waanden hun vertoogh wel eerbiedelyk ingestelt te hebben, en dat men hun daarop al te raauwelyk bejeeghende. Ten zelfsten daaghe beantwoordden de voornoemde Staaten het schryven der stadt Uitrecht van den eenentwintighsten in Herfstmaant naa den ouden styl, niet by zending van | |
[pagina 1230]
| |
Ga naar margenoot+eenige leeden der regeeringe, maar by enkelen boode, met letteren van Ga naar margenoot+deezen verstande. Het luiden van den brief, niet ingestelt naar hunne verdiensten, nocht naar de gewoonte van de zeinders des zelven, meldde den dichter genoegh; dien zy Staaten wisten vol zuchts, t'Uitrecht vreemdt, en, teeghens de vryheeden en voorrechten deezer Landen gekant te weezen: waaroover zy billyk hadden des antwoordens kunnen leedigh staan. Doch, om d'onreedelyke hartstoghten van zommighe bezondre persoonen, begeerden zy hunne geneeghenheit tot naabuuren en bondtgenooten geenszins te verminderen, maar veel eer te vermeerderen, tot Ga naar margenoot* verbystering van zoodaanighe partydighe menschen. Dies gaaven zy hun 't ooverdenken, hoe zy Hollandsche Staaten in't jaar vyftienhondert tweeëntzeeventigh, om den welstandt deezer gewesten, den waaren gezuiver den Godsdienst, mitsgaaders de voorrechten en vrydoomen deezer Landen te handthaaven, teeghens de Spanjaards en hunne aanhangers in oorlogh getreeden waaren; en zich, onberoemelyk, tot uitvoering van hun loflyk besluit, zoo in weeder-als in voorspoedt; teeghens het groot geweldt der gemeine vyanden, te waater en te lande op 't vroomste gequeeten hadden; uitstaande, neevens eenighe steeden en oorden in Zeelandt alleenlyk, by Gods hulpe, ontrent vyf jaaren lang, den ganschen last des kryghs, met zulk een' steevigheit van moede, dat zy twyfelden oft men erghens ter werelt van diergelyke wiste te spreeken. Waaromme niet te verwondren was, dat zy, hebbende den Almaghtighe zoo blykelyk zien de handt houden aan't volvoeren van hun besluit, onveranderlyk daarby begeerden te blyven, zonder daaraf om eenighe reedenen te kunnen wyken, en veel min ter luste van luiden, die andre naabuurighe steeden en gewesten, door onmaatighe regeering, verwarrenissen, geschillen, en oneenigheeden, in eenen korten tydt, hadden aan den vyandt helpen brengen: en zich scheenen te bedroeven, dat zy deeze gewesten ende hen Wethouders van Uitrecht niet in gelyke ellende konden plonzen, als men hun vaaderlandt verzonken zagh. Zy twyffelden niet, oft den ouden, vroomen, en oprechten beminneren van deezen Staate, die noch hunne plaats in de regeeringe der stadt Uitrecht bekleedden, stonde wel voor, hoe zy Staaten, naa den aanvang des kryghs, hunne eerste toevlught ter Kooninginne van Engelandt hadden genoomen, en haare Majesteit om hulp aangeroepen; thans by die van Uitrecht en andre gewesten uitgewrocht, dat de zelfste Majesteit tot aanveirding van de Hooghe Ooverheit oft van eeuwighe bescherming deezer Landen verzocht werd: dat eintlyk, naa weigherend antwoordt, zoo op het aanbodt als op de beede gevallen, een verding op de hulpe, toegestaan door haare Majesteit by form van leeninge, aan deeze Landen gemaakt was: ende daarop gevolght het inruimen der plaatsen van Hollandt en Zeelandt aan haare Majesteit, tot borghschap voor het herburzen haarder penningen, zonder yet dan enkele brieven van die van Uitrecht, tot verzeekering van schaadeloosheit der twee gemelde Landtschappen, t'ontfangen. Hieruit, en uit de vlyt by hen aangewendt om d'Algemeine Landtvooghdye aan zyn' Doorluchtigheit te doen opdraaghen, gelyk ook uit de zwaare schattingen by hen ingewillight en opgebraght, bleek genoegh, dat zy, stellende al hunnen toeverlaat, naast God, op haare Majesteit en zyne Doorluchtigheit, haar, niet met woorden oft praat, maar in der daadt hadden betrouwt, en door de zelve een' gelukkighe uitkoomst van 't oorlogh verwacht. Ook hadden zy niet naagelaaten, 't gezagh, dat zyner Doorluchtigheit, zoo uit kracht des voorzeiden verdings, als des bescheids van opdraght der Landtvooghdye, toequam, te handthaaven, en de beloofde gehoorzaamheit te bewyzen; zulx men hen, van eenighe oovertreeding in dit stuk met waarheit niet beschuldighen kon. Zy vonden zich wel bericht, hoe door eenighe vreemdelinghen, hebbende in de stadt, steeden, en Landen van Uitrecht, nocht maaghen | |
[pagina 1231]
| |
Ga naar margenoot+nocht middelen te verliezen, aldaar, in den lestleeden jaare, veel onbehoorlyke handelingen, die tot invoer van een gezagh strekten, dat met de welvaart der Landen niet bestaan kon, waaren te weeghe gebraght; en de aanstichters van dat werk, daar door, ten voortreflyksten ampten ingedrongen. Maar, van zulk onwettigh gezagh wisten zy Staaten niet te spreeken: ende was by hen nooit daarop geraadslaaght, veel min, by hunnen last, yemandt versprooken tot goedtvinden van ander gezagh, dan de stant des Lands lyden moght, en tot handthaaving van 't welke zy zich altyds willigh getoont hadden. 'T gaf hun zeer vreemdt, dat in den brief der stadt Uitrecht, by zoo heevighe Ga naar margenoot* uitroepen, gearbeidt werd om hen Staaten tot het opbrengen der schattingen te beweeghen; naardien zy, met meerder reede, die van Uitrecht vermaanen moghten, tot voldoening der beloften, die zy by de Naader Vereening zoo pleghtelyk aangegaan binnen Uitrecht, gedaan hadden, en vernieuwt in 't opdraaghen der Landtvooghdye aan zyn' Doorluchtigheit; te weeten, dat zy zich, in 't stuk der gemeene middelen, dien van Hollandt zouden gelyk maaken. Waaraan, niet zonder groot naadeel der ingezeetenen, en schattingen van Hollandt, tot dien tydt toe, gebrek was gevallen, ende, nocht door 't gezagh zyner Doorluchtigheit, nocht door erinnering der beloofde gehoorzaamheit, waarvan de brief zoo hoogh sprak, te richten geweest. Zy wilden geirne weeten, oft men ooit hoorde dat van eenigh gewest zoo kleen als Hollandt, zoo veele jaaren lang, zoo veel, voor zyne naabuuren en bondtgenooten, gedaan was, als Hollandt voor de zyne gedaan had, en alsnoch deed. Die zich verstonden op 't onderhouden van krysvolk, met reedelyke betaaling, in goede tucht, zouden moeten bekennen, dat, gelyk uit de schattingen van Hollandt, booven de noodtlyke bezettingen der steeden en sterkten in dien geweste, en booven de lasten van't oorlogh te waater, acht oft neeghenduizent knechten, en tien oft twaalfhondert ruiters, in d'andere Vereenighde Landtschappen en 't hunner hulpe, meenigh jaar, onderhouden waaren, alzoo ook noch rykelyk onderhouden konnen worden. Deeze kosten hadden zy Staaten zoo lang een tydt gedraaghen, en bleeven die draaghen, tot bystandt hunner naabuuren en bondtgenooten, zonder andre vergelding daarvoor te verwachten oft te begeeren, dan de behoudenis van den welstandt der Vereenighde Landtschappen in 't gemein. Maar teeghens hunne verdiensten, moesten zy daaghelyx, voor vergelding, veel opspraax en lasters hooren, als of zy pooghden hunne naabuuren t'ooverheeren. En zy Wethouders van Uitrecht wisten wat reedenen meermaals daaraf in hunne vergaadring gevoert waaren. Niemandt nochtans kon hun Staaten met waarheit naageeven, dat zy geduurende 't oorlogh, hunne grenzen, in 't stuk van Rechtspraak oft van schatting, eenen enkelen voet hadden uitgerekt; daar, ten teeghendeele, dien van Hollandt veele gerechtigheeden, door die van Uitrecht en andre buurgewesten, zich dienende van d'ongeleeghenheit des kryghs, onttooghen waaren. Dat zy den goeden yver der Wethouderen van Uitrecht ten gemeenen beste, zouden willen verdonkeren, moesten de zelve niet gelooven: maar wel, dat zy Staaten, het geweldigh heerschen en de bruske regeering aldaar, by eenighe Brabanders en Vlaamingen en door hun toedoen gedreeven, en geschaapen hoe langer hoe onmaatigher te worden, tot naadeel niet alleen van de aanzienlyksten en voortreflyksten der stadt en des Lands van Uitrecht, maar van de geheele burgherye, jaa van den geheelen Staat der Vereenighde gewesten, oover jaar en daghbeklaaght hadden. En zy zorghden, dat de veranderingen, nieuwigheeden, en andre vreemde handelingen, die daar aangestelt waaren en voorgestelt werden, het eindt van 's Hartoghenbosch, Gent, oft Brug zouden neemen: 't welk zy God baaden genaadelyk te verhoeden. Het docht hun Staaten noodeloos, hier te melden om wat oorzaak, in den lestlee- | |
[pagina 1232]
| |
den Ga naar margenoot+jaare, verscheide vroome luiden van allerley soorte, zoo onordelyk uit de stadt Uitrecht gejaaght, en met verbeurtmaaken en plondren hunner goedren gedreight waaren; door wat wegh andren de ampten der zelve verkreeghen hadden; en het eighentlyk ooghmerk van al dit werk. Maar 't mangeld' hun aan geen' goede reedenen, om te gelooven dat de geenen, die zich daaraf zoo heel zuiver wilden doen houden, bedekte aanstichters en beleiders van dien waaren geweest. En dat de zelve, als gebooren in een gewest daar die van Uitrecht het minste ampt niet zouden mooghen bedienen, geen' Ga naar margenoot* hoedaanigheit hadden, om, binnen de stadt oft het Landt van Uitrecht, de achtbaarste ampten te bekleeden, was, zoo aan zyne Doorluchtigheit als aan d' Algemeine Staaten, meermaals vertoont. Wyders moghten zy Staaten hun met waarheit verklaaren, dat zy, ook zonder hunne vermaaningen, niet laaten zouden in 't behartighen van den geheelen welstandt der Vereenighde Neederlanden te volharden, ende al hun bedryf zulx hoopten te stieren, (gelyk zy tot dien dagh toe gedaan hadden) dat nocht haare Majesteit, nocht zyne Doorluchtigheit, nocht iemandt hunner bondtgenooten moghte koomen met reede daaraan eenigh mishaaghen te neemen. Want zy zochten daarmeede niet anders, dan den gemeinen welstandt der Landen te vorderen, by handthaaving van den waaren Christelyken Godsdienst, de voorrechten, vryheeden, en loflyke gewoonten, om de behoudenis der welke, zy Staaten en die van Uitrecht de waapenen aanveirt en zoo veel gedaan en geleeden, ook met haare Majesteit en zyn' Doorluchtigheit gehandelt hadden: zonder dat hun doen tot eenighen pais met den Spanjardt oft Parma strekte. Maar zy hadden, al oover eenen geruimen tydt, groote oorzaakgehad, om te vreezen, dat eenighen van de regeeringe t'Uitrecht daarop toeleiden. En, dewyl deeze hunne vreez vast grooter en grooter werd, wilden zy hen regeerders van Uitrecht als hunne goede vrienden en bondtgenooten, wel hartgrondelyk gebeeden hebben, te gelooven, dat zy niet lichtveirdelyk, maar door veele hoogwightighe reedenen, daartoe bewooghen waaren; en verzochten hen met ernstighe aandaght daarop te letten. Eintlyk verzeekerden zy hun, dat zy, de stadt, steeden, en landen van Uitrecht, en d'ingezeetenen der zelve (onaangezien 't geen, binnen hunne vesten, door eenighe vreemdelingen, tot naadeel van hun Staaten, gebrouwen was) begeerden te houden voor hunne goede vrienden, naabuuren, en bondtgenooten; ende hen in alle geleeghentheeden, volghends de Vereening, by te staan, met de middelen hun van Gode verleent, enkelyk om den welstandt der Landen, den waaren Christelyken Godsdienst, de vrydoomen, voorrechten, en loflyke gewoonten te handthaaven, met vast betrouwen, dat d' Almaghtighe, die haare zaak zoo wonderlyk had begost en beleidt, de zelve niet verlaaten, maar met een heilzaame Ga naar margenoot+uitkoomste zouw zeeghenen. Zoo de Burghermeester Prounink de voorgaande bejeegheningen, en het ontzeg van zitting ter vergaaderinge van d'Algemeine Staaten, oevel genoomen had, deeze brief deed hem brullen van verbolghenis; en desgelyx zyn' metverwanten, vindende zich niet alleenlyk voor vreemdelinghen uitgeluidt, maar voor een deel moeizieke menshen gescholden, jaa genoeghzaam voor trouweloos en 's vyands vrienden aangezien. Zy stellen zich ter weere met schryven en wryven; ontwerpen een Naader Bericht op het antwoordt van Hollandt, met een vrundtlyk vermaan aan de Majestraaten en goede gemeenten der Vereenighde Neederlanden; geeven deeze stukken, neevens hunnen brief en het voorzeide antwoordt, op den naame der Majestraat van Uitrecht, in druk uit, en zeinden ze, by eenen brief, den Hooghen Raade en den Hoove van Hollandt toe. Dit Naader Bericht, beslaande etlyke blaaden papiers, was belendt met verscheide byteekeningen, die men ten voorneemlyken werke wel hadde kunnen inweeven. Misschien dat de | |
[pagina 1233]
| |
Ga naar margenoot+insteller de eer, die hy waande met dit schrift te behaalen, met yemandt anders, die daar ook wat toe doen wilde, niet goedt vond te deilen; oft dat hy ('t welk my, om dat alles schynt eenes zelven mans styl te weezen, gelooflyxt dunkt) de leezers alzoo tot meerder aandacht zouw verwekken. Maar deeze pennekrygh, gevoert tussen partyen om aanhang te winnen, heeft nu zoo lange, en met dikwils verhaalen der zelfste slaaghen geduurt, dat vorder vermaan van dien, eenen yeghelyke verveelen moet. Echter kan ik, om jaa den schyn eener te groote eenzydigheit te schuwen, niet leedigh staan van te minste de merklykste punten der twee voorzeide schriften te melden. Het Naader Bericht dan dreide op deezen zin. Ga naar margenoot+Die van Hollandt behoorden de naamen van d'Uitrechtsche Wethouders, die by hen verdechtight waaren, bekent te maaken. Zy Wethouders hadden altzaamen het maaken van alle pais met Spanje oft Parma, buiten bewilghing hunner Bondtgenooten, pleghtelyk verzwooren: ende konnen daarom niet laaten zich grootlyx aan te trekken, dat men eenighen van hun vermoedde met meineedigheit zwanger te gaan. Hollandt zeeker, had veel voor 't gemeine beste, en voor zyn eighen gedaan: maar d'andere gewesten zich niet weinigher, van aanbegin gequeeten, toen zy den Spanjaardt vyandt verklaarden, en zich by die van Hollandt voeghden; jaa lang te vooren, toen zy den Heere Prinse van Oranje, met geldt, verstendenis, en andre middelen onderstandt deeden. Uit de zelve gewesten, en inzonderheit uit de geene, de inboorlingen der welke nu voor vreemdelingen werden uitgekreeten, waaren de achtbaarste Ooversten en Hopluiden hergekoomen, die de Hollandsche zaaken, tot den staat waarin zy zich althans vonden, hadden helpen brengen. En het stonde wel te wenschen, dat men, blinddoekende de Bontgenooten, nooit iet heimelyx met den Hartooghe van Anjou, en andren, gehandelt hadde, waaruit, als het hun bewust werd, zwaar mistrouwen gereezen was. Voor 't onderhouden van neeghenduizent mann' te voet, twaalfhondert te paarde, buiten hunne grenzen, quam dien van Hollandt dank toe. Daarentussen hadden d'andre gewesten, naar gelang hunnes minder vermooghens, immers zoo veel gedaan; en, boovendien, ongelooflyk bederf hunner landen en luiden geleeden, gelyk zy noch waaren lydende: 't welk, hunnes achtens veel meer bedroegh dan al de Hollandsche schattingen, waarmeed' het zoo ruim niet omkoomen zouw; indien d'andre bondtgenooten, zittende met de scheenen voor 't vuur, den brandt des oorloghs, van Hollandt, niet afkeerden. Echter nochtans hadden zy Wethouders van Uitrecht de vergelyking der gemeine middelen van hun gestroopt en neeringloos Landschap, met die van een welvaarend gewest, daar de koophandel bloeide, gestelt aan zyn' Doorluchtigheit als hunne wettighe Ooverheit, ende dien het, uit krachte van 't verding met Engelandt gemaakt, toestond zoodaane geschillen te beslechten. Eevenwel had men, ziende met deeze middelen 't Spaansch geweldt niet te weederstaan, der Landen onvermooghen in 't jaar vyftienhondert vyfentachtentigh, aan de Kooningin bekent, en haare Majesteit om hulpe aangeroepen; vertoonende, met een, hoe de gemeine achtbaarheit des gebieds terwyl ieder gewest de zyne in 't bezonder zocht, verlooren ging; verzoekende, dat haarder Majesteit geliefde eenighen Heer van aanzien herwaarts te zeinden, om het bewindt der dingen t' aanveirden, en dit verloop te richten. De geenen, die, oover twee jaaren, van zulke zwakheit geklaaght hadden, en seedert, nietteeghenstaande de hulp haarer Majesteit en d'achtbaarheit zyner Doorluchtigheit, zoo groot een afbrek geleeden; wilden zy doch nu van hunne middelen roemen? wat zoud'er dan te roemen vallen, wen men zich van haare Majesteit en zyn' Doorluchtigheit verlaaten vonde? Een Landtschap zoo geknaaght, geteest en geternt, in 't ingewant, van twist, partydigheit, en krakkeelzucht, alwaar het schoon van buiten niet aangevochten, | |
[pagina 1234]
| |
Ga naar margenoot+ende noch zoo volk- en schatryk, kon, zonder een Opperhooft dat alles in toom hielde, niet bestaan. Wat zouden de Vereenighde gewesten, dan, zoo arm van Krysooversten, luiden, en geldt; indien zy noch daarenbooven, zich zelve van de Engelsche hulpe verstaaken? Daar zoude, gewislyk, niet anders ooverschieten, dan willends en weetends verlooren te gaan, ofte den Spaanschen pais, voor het plechtanker, t'aanveirden. Te waanen dat God deezen volke, wen het zyn genaade, hun betoont met beweeghing van 't hart der Kooninginne tot zoo staatlyk een' bystandt, moedtwillighlyk verwaarloost hadde; en, teeghens zyn gebodt, door geschil tussen Landschap en Landschap, jaa tussen stadt en stadt eenes zelven, verdeelt waare; op wonderlyke wyze zyn' almaghtighe handt zoude bieden; wie kon het voor meer, dan enkele ydelheit, houden? Zich ook dietsch te maaken, dat haare Majesteit, om 't vertrek zyner Doorluchtigheit, de Landen niet begeeven zoude; de zaak, voorwaar, was te wichtigh, om het daarmeê, op den kranken grondslagh van losse inbeelding, te laaten aankoomen. Zy had zoo treflyk eenen Vorst, als een pandt haarer hartlyke geneeghenis tot de Landen, herwaarts gestuurt, en den gezanten die haar daartoe verzochten, rondelyk verklaart, dat zy, indien men hem niet eerbiedelyker bejeeghende dan d' Aartshartogh Mathias, de Hartogh van Anjou, en de Prins van Oranje, waaren bejeeghent geweest, hem en all' haare hulptroepen teffens herroepen zoude. Men quelde zich met ydel kibbelen oover Hooghste gezagh en voorrechten. Wie stond'er naa oft zocht ze te verkorten? Meinde men dat haare Majesteit, die de opperheerschappy der Landen had geweighert t'aanveirden, nu om de zelve begaan waare, oft hunne voorrechten liever gekrenkt dan gesterkt zaaghe? Maar, hier lagh de knoop, dat men het deughdelyk herbrengen der voorrechten beweeze, en degeene, die den burgherlyken standt raakten, met geen kryszaaken vermengde. Want, deeze met gezwight bevel te beleiden waare om alles te verbrodden. Een kryshooft verplight al zyne orde te doen uitvoeren door zulke persoonaadjen, als men hem voorstelde; naamelyk te waater door Prins Maurits als Ammiraal, te lande door de Vooghden van yder gewest, wat gebiedt doch behield het? Dan oft de Hooghe Ooverheit den Staaten toequam oft niet, daar werd vergeefs om gepleit; naadien dat meest al de eighenschappen van oppermaght aan zyn' Doorluchtigheit met het bewind des oorloghs waaren opgedraaghen; en de rest, volghends 't Engelsch verding, aan de goede geliefte van haare Majesteit bleef; zonder verlof der welke de Staaten, daarin, zoo lang zy haare hulp genooten, niet vermoghten yetwes te doen. Hierenbooven had men haare Majesteit gebeeden zyn' Doorluchtigheit herwaarts te zenden, om, door de achtbaarheit van deeze, de vervallen achtbaarheit der Staaten weeder op te rechten; 't welk, zonder eenen grooter dan die van de Staaten, niet te doen was. Ook hadden de Staaten zelf onderdaanigheit en gehoorzaamheit aan zyn' Doorluchtigheit gezwooren: 't welk, teeghens voeren van opperheerschappy, reeghelrecht streed. Bedacht men niet, dat het allernoodighste, tot verzeekering van den Staat, was de krysregeering; en dat de burgherlyke dingen daarnaar, zoo lang als 't oorlogh duurde, moesten geschikt worden? De natuur, immers, leerde, dat de byloopende zaaken den aardt hunner hooftzaaken volghden, die ze in weezen hield. Waartoe dan gestaan op hoogh gezagh in 't burgherlyke, daar, zonder de krysbeleiding, alles te gronde moest gaan? 't behoorde wel zoo, dat een veldtheer, 't geen hy gebood, door de achtbaarste bevelsluiden, onder hem staande, deede uitwerken. Maar hem voor te schryven wie hy daartoe te beezighen hadde, was ongezien, ongehoort, ende kon niet, dan ten algemeinen bederve, gedyen. Geen Vorst ter werelt, dien 't, op zulke wyze, mooghelyk vallen oft lusten zouw te gebieden. Want de zelfste bevelsluiden moesten, van den Opperveldtheer, hunnen lastbrief ontfangen, en aan hem by | |
[pagina 1235]
| |
Ga naar margenoot+eede verbonden zyn. Waarteeghens vernoomen werd, dat men de oopene brieven zyner Doorluchtigheit, die by de bezondre Landtvooghden niet beäangenaamt en bevestight waaren, weigherde, andre in hunne plaatsgaf, en den soldaaten verbood andren eedt te doen dan zy kortelinghs aan Prins Maurits en de Staaten van Hollandt gedaan hadden. De Neederlanders, voorwaar vonden zich met schoone vrydoomen en voorrechten voorzien, om welke, en t'zaamen den Christelyken Godsdienst, te behouden, zoo zwaar een oorlogh bekostight werd. Maar, wie doch wist een voorrecht te toonen, uit kracht van 't welke men, hebbende yemandt tot Algemein Landtvooghdt en Krysooverste gekooren, hem 't volkoomen gebiedt oover alle Amptluiden van oorloghe opgedraaghen, en die opdraght met eede bevestight, vermoghte het zelfste gebiedt daarnaa te krimpen? Te vooren had het den Staaten vry gestaan, den noodthelper zynen eisch in te wilghen oft af te staan: maar, naa 't aanneemen en bezweeren der voorwaarden, die te willen verandren, vermindren, oft uitlegging daarop maaken teeghens 't verstandt van den noodthelper; 't waare aangegaan eeven, als oft men voortaan nocht God in heemel, nocht Ooverheit op aarde meer kende. Zy reegeerders van Uitrecht zouden althans niet zeggen, dat, in kryszaaken, terwyl 't zwaart uit de scheede was, geene voorrechten golden; dat men, vechtende daarvoor, zich met de zelve tot hinder der bescherminge niet behelpen moest; dat, dikmaals, onder 't wanken der waapenen, de noodt opschorsing der algemeine burgerwetten, veel meer dan der bezondre vrydoomen vereischte; dat de voorouders dezelve door haare vroomheit in den krygh gewonnen hadden, om ze in tydt van vreede te genieten; dat, eintlyk, rechten vergunt tot voordeel der Landtzaaten, t'hunnen achterdeele niet behoorden te strekken, veel min tot dexel van yemandts bezondre zucht te dienen: op dat de gewesten, gelyk zy zich, uit den eedt en gehoorzaamheit des Kooninx van Spanje, ontslaaghen vonden door 't quetsen der voorrechten; door 't misbruik der zelve niet weeder onder zyn' yzere roede gebraght wierden, en aan zyn' genaadelooze wraakgierigheit oovergeleevert. Men riep vast, de voorrechten, de voorrechten: maar, wilde God, dat het Hooghste voorrecht, naamelyk de welstandt zoo der kerkelyke als der burgherlyke zaaken zulx betracht wierde, dat de Landen schier oft morghen, de waare voorrechten, in rust en vreede, genieten moghten. Want, teeghenwoordelyk op onbekende voorrechten te staan, was niet anders dan twist tussen Landen en luiden te stooken, Vorsten en Mooghentheeden afkeerigh te maaken, de trouw der verdingen te quetsen, eintlyk haare Majesteit tot pais met Spanje te porren. Het stond, voorwaar, te beklaagen, dat men onlanx tot Delft zeekre vereenighing van Hollandt en Uitrecht onder een Stadthouderschap had doen drukken, die, eertyds, by Kaizar Karel, teeghens wil en dank der Staaten van Uitrecht, gemaakt was, en nooit van hun erkent oft aangenoomen. Men liet zich zoo zeer van zyne hartstoghten en zinlykheeden verblinden, dat men niet merkte, dat, indien deeze vereenighing stadt greepe, geen' Hooghe Ooverheit by de zelve Staaten konde bevonden worden. Want indien de opperste maght den Staaten van yeder gewest toequaame, zoo moest oft deeze vereenighing niet gelden, oft die van Hollandt, in plaatse van Kaizar Kaarel, het hooghste gebiedt, zoo wel oover 't Landt van Uitrecht, als oover hun eighen hebben. Veele luiden, zeeker, laakten het uitzeggen van eenighe persoonen, zonder voorgegangen vonnis, oft hunne verweering te hooren. Maar die van Uitrecht hadden dit geleert van de Hollandsche steeden, naagevolght in deezen, van de geenen, die zich nu meest oover gelyke fortuine beklaaghden. Ook was de uitzeg hergekoomen van hoogher bevel dan dat van de stadt Uitrecht, alwaar zy regeerders niemandt in de teeghenwoordighe Vroedschap kenden, die zich met dat werk gemoeit had: hoewel zy, om meer dan genoeghzaame reedenen, zommighen der voorgemelde per- | |
[pagina 1236]
| |
soonen Ga naar margenoot+op dat pas aldaar niet zouden kunnen dulden. En, belangende dit punt, gedroeghen zy zich voorts tot hunnen bezondren Landtvooght. Wyders, men had het zeer gelaaden op eenighen, die, als vreemdelingen, tot bediening der voorneemlykste ampten van de stadt en het Landschap niet bequaam zouden zyn. 'T liet zich wel zeggen, dat de voorrechten van Uitrecht alle Brabanders en Vlaamingen daar uit de regeeringe slooten: maar niemandt, die 't bewees. Hun Wethouderen ten teeghendeele, bleek zoo klaar als de zon, dat men daar, by besluit des ganschen Landschaps, en volghends zeer oude gewoonte, niet alleenlyk Brabanders en Vlaamingen gebruikt, jaa verzocht had, maar ook persoonen onder uitheemsche Vorsten gebooren, naamelyk in 't Landt van Kleef, Sticht van Munster, en Westfaale; niet alleenlyk ten tyde van Kaizar Kaarel en Kooning Philips, maar ook seedert den pays van Gent, ende sint het ontslaan der Landtzaaten uit den eedt van dien Kooning. Jaa de zelfste luiden, die nu pooghden hen Wethouders hiermeê haatlyk te maaken, hadden 't zelfste gepleeght. Dit hadden zy, by hunnen voorgegangen brief, dien van Hollandt genoegh aangeweezen; maar daarop geen antwoordt altoos gekreeghen, dan 't uitvaaren teeghens de geenen die 't hun geliefde vreemdelingen te noemen, om d'Uitrechtse gemeente teeghen haare wettighe Majestraat op te maaken. Deeze, nochtans, waaren den Staaten van Hollandt geen' vreemdelingen geweest toen zy met hun en met die van Uitrecht een zelfste verbondt aangingen; nocht toen zy hun goedt en bloedt met die van Hollandt opzetden; nocht toen zy, ten verzoeke der zelve, in grooter en wichtigher bedieningen gebruikt werden. Teeghens Gods woordt, teeghens natuur, trouw, verbondt, eer, en eedt, scholden wy voor vreemdelingen onze geloofsverwanten, die onder eenen zelfsten Heere, een' zelfste wet, in een zelfste Landschap, leefden, een' zelfste taal spraaken, ende, nocht in aardt, nocht in opvoeding, van ons verscheelden. Dewyl de Majestraat met hun te vreede, de stadt en d'Ooverigheit des Lands met hun gedient was: wat had zich wyders yemandt dies te bemoeien? oft waartoe had men de Vereening bezwooren, als men vergaate, dat het eerste punt der zelve eenen yeghelyken bondtgenoote verbood zich der regeeringe van de naabuuren t'onderwinden, zonder daartoe door hunne regeerders verzocht te zyn.? Wilde men dan die van Uitrecht in zulk een slaaverny brengen, dat zy zich, van persoonen, hun dienstigh bevonden, niet zouden mooghen dienen, wen zy ze t'hunnen dienste bewilghen konden? was dit hunne vrydoomen voorgestaan, hen tot zulke halseighens te maaken? Men beholp zich wel met Walsche en Hooghduitsche plaatsvooghden ongegoeit hier te Lande: waarom dan niet, in geringer ampten, met bondtgenooten en zoo beproefde vrienden? 'T meeste deel der gemaghtighde Raadsluiden, in Zeelandt, de Schatmeester, de Voorspraak van 't gewest, de Baljuwen, bestonden uit Brabanders en Vlaamingen; de Voorspraak van Hollandt, en, met hem, ontrent vyf Loontrekkende Raadsluiden der vyf voortreflykste steeden, waaren buiten Hollandt gebooren. Maar, men leefde nu eenen tydt waarin het vry stond een voorrecht te maaken, 't geen niet der gemeinte, maar den eene oft den andre, in 't bezonder, te passe quam. Men wilde alle handelingen, aangevangen teeghens haare Majesteit en zyn' Doorluchtigheit, met handthaaven, quansuis, der voorrechten verdaadighen. Geen ding, zeeker, zoo kittelend in de ooren der gemeente, en dat ze lichtlyker aan 't hollen konde helpen, dan onder haar uit te strooien dat haare voorrechten gekrenkt werden: en haar zulx in te drukken, onder den naam en de achtbaarheit der Staaten van Hollandt: hoewel teeghens de klaare waarheit. Want de voorgewende voorrechten waaren niet alleenlyk nerghens te vinden: maar het teeghendeel werd, by 't besluit des Landschaps, en by 't geduurigh gebruik, voor de gansche werelt, beweezen. Yeder, dan, kon lichtlyk bezeffen, wat men met dit bedryf voor hadde. Zy Wet- | |
[pagina 1237]
| |
houders Ga naar margenoot+van Uitrecht vernaamen ook gansch geen antwoordt op het punt van de maght, aan zyn' Doorluchtigheit t' haarer aankoomste, toegevoeght: nocht op de reedenen, waarmeê die van Hollandt zelf d'Uitrechtsche gemaghtighden, tot bevesting zyner Doorluchtigheit in de zelve maght, gebraght hadden. Dit, nochtans was, naast het stuk van de voorrechten, het anderde en wightighste, waarmeê zy Regeerders gehoopt hadden, de zaak, minlyker wyze, en by goede berichting, te slyten. Maar hun oprecht, vruntlyk, en Christelyk voorneemen was hun ('t welke zy Gode en allen menschen klaaghden) teeghens d'eighe beloften der Hollandsche Staaten, met bitterheit vergolden. En zy riepen, zwyghende noch van de gerechtigheit hunner zaake, het oordeel van al de geenen aan, die van Gode met reedelyk vernuft en bescheidenheit begaaft waaren, om te vonnissen oft hun brief zulk een antwoordt hadde kunnen verdienen. Maar zy lieten 't als den verstandighen genoegh, jaa meer dan te veel, gezeit, hierby berusten; biddende weederom die van Hollandt, met hun, alle mistrouwen, krakkeel, en vinnigheit te verwerpen, om de liefde van Jesus Christus, wiens lidtmaaten zy waaren; om de wil zyner gemeinte, voor welke zy moesten verantwoorden; om den welstandt des vaaderlands, waarvoor zy zich by eede verplicht vonden te zorghen. Dus doende, zoude men elkandre, met zoo goede reedenen, vrundschap, en billykheit, te gemoete gaan, dat, buiten twyfel, zyn' Doorluchtigheit vernoeght wierde, haare Majesteit beweeght den paishandel af te snyden, en God almaghtigh de gemeine zaak genaadelyk te zeeghenen. Anders doende, zoude men, huns gevoelens, naa 't verlies van de jonste zyner Doorluchtigheit, de jonst van haare Majesteit niet behouden. Waarop dan Gods rechtvaardighe straf, oover d'ondankbaare verwerping zyner heerlyke middelen, gewislyk volghen wilde. De vruntlyke vermaaning, gericht aan de Staaten, Majestraaten en goede gemeinten der Neederlanden, deeden de voorzeide regeerders van Uitrecht, tot een besluit, achter aan de gemelde brieven Ga naar margenoot+drukken. Het inhoudt quam hierop uit. Door de oovermaatighe vryheit van schryven verwortelde 't Landt, meer en meer, in twist en partydigheit. Dies hadden zy beslooten, dit schrift, voor 't laatste, aan 't licht te geeven: niet zoo zeer om zich t'ontschuldighen, en d'oprechtigheit hunner gemoeden te verklaaren, hoewel het den Landen grootelyx diende daarvan verzeekert te zyn; als om de beminners der Algemeine welvaart, grondtlyk te berichten van den oorsprong en de geleeghenheit der althans zweevende misverstanden, gesprooten uit het dwersdryven der geenen, die, onder schyn van de vrydoomen en voorrechten te handthaaven, behouden wilden 't geen zy, by 't Engelsche verding en by den lastbrief zyner Doorluchtigheit, voor zoo lang als men de hulp der Kooninginne genoote, hadden oovergegeeven, en nootlyk moeten oovergeeven, zouden zy geholpen worden, en van de hulpe haarder Majesteit goede vruchten zien. De ervaarenis, onderwyster der dwaazen, leerde, de Landen, met hun deerlyke schaade en schande, dat hun de verleende bystant weinigh gebaat had, uit zaake dat de maght en 't gezagh, in 't eerst aan zyn' Doorluchtigheit toegevoeght, korts daaraan was in twyfel getrokken. Waarnaa men ook al het bedryf zyner Doorluchtigheit misbruikt en bedilt had; en oover de minste gebreeken des Engelschen Landtaardts op 't luidste geroepen; eeven oft zy nocht menschen waaren, nocht eenighen misslagh, zelfs in een vreemdt gewest, door onkunde van de spraak, begaan konden, en oft in de Neêrlanders niet ontallyk meer ondeughden gevonden wierden. Nochtans moest men bekennen, dat, was ooit godvreezend, goeddaadigh, minlyk, oprecht, vroom, vlytigh, grootmoedigh Vorst, oft Landtvooghdt in deeze gewesten geweest, zyn Doorluchtigheit voor zulk eenen (omme meer niet te zeggen) te achten stond. Dat men zich met de gestaltenisse der Landtvooghden onder Kaizar Kaarel, en met het | |
[pagina 1238]
| |
Ga naar margenoot+gezagh, aangenoomen in etlyke oorden, sint de Gentsche bevreedighing, wilde behelpen, jammerde en verdroot hun ten hooghste; niet alleenlyk, om dat hun docht, noopende dit stuk, anders by het verbondt met Engelandt, en by den lastbrief zyner 'Doorluchtigheit besprooken te weezen, en dat zyn' Doorluchtigheit door de haare, de vervallen' achtbaarheit der Staaten weeder hadde op te rechten; maar, vooneemlyk, om dat, jaa 't allerminste verkorten der voorrechten, van de zyde zyner Doorluchtigheit niet te bevreezen viel. Want zy stond hier te Lande niet, gelyk de Landtvooghden onder Kaizar Kaarel gestaan hadden, onder eenen Ooverheer, tot wiens voordeel zy zulx zoude willen oft kunnen doen. 'T welk, nochtans, het eenighe was, waaruit het Ga naar margenoot* misdunken, dat ge meinlyk tussen Vorsten, en bevoorrechtighde volken smeulde, quam te ryzen; en waaroover de Staaten, als toezieners hun beroep hadden. Ook was zyn' Doorluchtigheit geenszins begaan om de heerschappy der Landen, oft voor zich zelve, oft voor iemandt anders. Ende, zoo ooit godvruchtigh Vorst op aarde geweest was, dien men behoorde geloof te geeven, zy hielden zich verzeekert, niet alleenlyk uit de woorden van deezen, maar veel meer uit de oprechtigheit zynes Vorstelyken gemoeds, dat hy, in al zyn bedryf, op den welstandt en verlossing der Landen ooghde; gelyk hy daar af voor God, haare Majesteit en alle vroome onpartydighen zoude willen verantwoorden. Waartoe dan zoo veel stanks en moeites om de voorrechten gemaakt, met gevaar van de zelve neevens 't heele Landt te verliezen? Een loflyk werk, zeeker, den Hartoghe van Parma, door dit inheemsch dwersdryven, schoon spel te geeven, omme met dien van Guise, in Vrankryk, tot uitrooying van den gezuiverden Godsdienst aan te spannen; ook alles uit te vinden, en te weeghe te brengen wat, tot hinder van de zeevaart deezer Landen, te bedenken en te doen waare. Zoud'er ook niet wat dappers uitgerecht zyn, als men 't door dusdaane gangen zoo wyde gebraght hadde, dat allen uitheemschen Vorsten de walgh staake van zich met de zaaken der Landen te bemoeyen? De eenighe zorgh der Uitrechtsche Majestraat was van aanbegin geweest, dat haare Majesteit, verkoudt (om niet te zeggen verbittert) door de onheusheeden haar weedervaaren, den Heere Graave van Leicester te rug zoude ontbieden; voorts de handt aftrekken van deezen Staat; oft uit erbarming oover d'onnoozele gemeente, den draghlyksten pais, dien zy konde, pooghen met den Spanjardt te maaken. Maar al hunne getrouwe vermaaningen, gedaan om zulx te verhoeden, had men in de quaadste vouw, waarschuwingen in den windt, geslaaghen. Nu zagh men 't nochtans daartoe gekoomen. Want haare Majesteit, geterght door zoo meenigherley weederwaardigheeden, had niet alleenlyk zyn' Doorluchtigheit herroepen, maar ook begeert, dat men op 't stuk van den vreedehandel besluit zoude neemen. ln welke geleeghenheit zy Wethouders niet anders konnen oft vermoghten, dan de gansche gemeinte en haare regeerders, aan te moedighen tot voldoening, te geeven aan haare Majesteit en zyne Doorluchtigheit, oover 't Engelsche verdragh, en den bezwooren lastbrief; en ten minste, d'ondankbaarheit, met geen' trouwbreuk te voltooyen. Te deezen einde hadden zy den zelven lastbrief en eenighe punten des gemelden verdraghs by dit schrist gevoeght, op dat elk weeten moghte waaraan de eer en behoudenis, oft de schand' en 't bederf der Landen hinge, ende niemandt zich beklaaghen, dat hy door onkunde van zaaken quaame verlooren te gaan. Hiermeede nu gaaven zy eenen yghelyke te oordeelen, van wat gevoelen zulke luiden waaren, van welke zy, uit geen' andre oorzaak ten felste gehaat, en ten bitterste naagetracht werden, dan om dat zy, in 't Engelsch verding, in den lastbrief zyner Doorluchtigheit, in hun ge- | |
[pagina 1239]
| |
geeven Ga naar margenoot+woordt, geloof, en eedt, nocht verandering, nocht Ga naar margenoot* inkrimping, nocht uitlegging gedooghen konnen. Jaa de zelfste luiden zouden geirne den eenvoudighen dietsch maaken, dat eenighen van hun Regeerders naa den Spaanschen paishandel haakten, om de Landen in gelyken staat als Brabandt en Vlaandre te brengen: hoewel zy niet ter werelt aanvingen, dat tot des vyands voordeel oft welbehaaghen, gedyen moghte. Wierd' hy met eetwaaren, krysbehoefte, oft andre middelen, jaa die ook tot uitrusting zyner scheepen dienden, voorzien; het was hun hartlyk leedt, ende nooit by hen toegelaaten. Ging 'er partyschap om de besnoeying van 't gezagh zyner Doorluchtigheit in zwang, 't welk d'allerhooghste wensch, en meeste vreughd des vyands was; zy Regeerders spaarden nocht arbeidt nocht moeite, nocht beede nocht beede, om zulx te helpen richten, ende hadden nooit het zeltste gezagh in twyffel getrokken, nooit daarteeghens gestribbelt. Indien ondankbaarheit de Kooningin in 't helpen der Landen verflaaude, waartoe de Hartogh van Parma, strax naa 't sluiten des verbonds met haar, zyne listen had te werke geleit; niemandt beschreide zulx meer dan zy Wethouders, die men daaraan, zoo zy hoopten, in 't minste niet schuldigh zouw vinden, immers, zoo aan hunne vlyt, in deezen gebrek moghte geweest zyn, ooverboodigh om het te beeteren. Dat zyn' Doorluchtigheit nu vertrok; (een ding van langer handt gebrouwen door den vyandt) zoo zeer als andren daarnaa tochtende geweest, en althans daarin verblydt waaren, zoo zeer hadden zy Regeerders zich gepynt het te weeren, en bedroefd' hen zoo jammerlyk een verloop der zaaken. In al welke, en meer andre stukken, waaraan de vyandt zyn lust zagh, de Hartogh van Parma zich hunner in 't minste niet te bedanken had; dewyl niet zoude bevonden worden, yet, by hen, naar zynen zin, wensch oft wil gedaan te zyn. Wat meinden zulke luiden, dat zy Regeerders hunne voorrechten niet zoo geirne behouden zouden als d'andre gewesten? Om in bezit der zelve te blyven, was het dat zy zich nooit teeghens 't gezagh zyner Doorluchtigheit verzet hadden. Zy spieghelden zich aan de dapperste volken en Ga naar margenoot* regeeringen, die ooit op aarde geweest waaren. De Romainen, in eenen staat, onderbouwt van andre maght, kryskunde, en gehoorzaamheit, waarby men die van de Vereenighde Landtschappen, in geenerley wyze, gelyken kon, waaren nochtans gewoon geweest, als zy zich ten uiterste van hunne vyanden gedrukt vonden, hunne jongste toevlught tot het middel van een onpleghtigh gebiedt te neemen, kiezende, uit de voortreflykste oorloghshoofden, eenen Ga naar margenoot*Hooghgezaghhebber, wiens bevel ieder, Burghermeesters, Raadsluiden, gemeinte, hoewel hun de hooghe Ooverheit toequam, zoo lang als zyn bewindt duurde, zonder eenigh weederspreeken, zonder eenigh beroep op vrydoomen oft voorrechten, stips moesten volghen. By welk middel alleen, van volkoomen onderdaanigheit, wanneer nocht geldt, nocht geweldt, nocht beleidt van gewoonlyke Krysooversten helpen moght, zy hunne noodt verwonnen hadden. De Neederlandtsche bondtgenooten, daarenteeghens, eeven oft het hun lustte zich weederom ter genaadelooze genaade van den verzaakten Spanjardt te stellen; nu zy in d'allergrootste zwaarigheit staaken, behoeftigh, niet alleenlyk van geldt en soldaatye, maar veel meer van ontzagh en gehoorzaamheit; nu Landt teeghens Landt, stadt teeghens stadt, burgher teeghens burgher, in twist en partydigheit blaakte; en geen wegh ter werelt, om zich te redden, oopen stond, uitgezondert de gehoorzaamheit, belooft by eede aan den Algemeinen Landtvooghdt; zoo deeden zy anders niet, dan 't vernuft spitsen op uitvinding van scherpzinnighe duidenissen, om het gezagh zyner Doorluchtigheit te benippelen. Indien nu dit vermaan, gevoeght met onge- | |
[pagina 1240]
| |
veinst Ga naar margenoot+aanbieden van alles, wat zy Wethouders van Uitrecht, tot richting der verloope zaaken, jaa met lyf en leeven, vermooghen zouden, de vruchten voortbraghte, die tot behoudenis des vaaderlands vereischt werden; zoo wilden zy den Almaghtighen, de Staaten en regeerders der gewesten en steeden, met ootmoedt en blydschap, hooghlyk bedanken. Waare ook alles vergeefs, zoo moesten zy 't werk Gode en den tydt beveelen, verwachtende voorts in stilte, met goede voorzight, zonder zich eenighzins van hunne getrouwe bondtgenooten te scheiden, 't geen den oppersten Heere gelieven zoude hun toe te zeinden. Daarentussen zoude 't gemoedt hun deeze oopenbaare waarheit niet verzwyghen, dat het aan hen niet ontbrak; maar dat zy, met verzoeken, aanbieden, vermaanen, ontdekken, optuighen, en smeeken, alles gedaan hadden, wat hun eenighzins doenlyk en betaamelyk geweest was. De Hollandsche Staaten, onaangezien dat, by dit geschrift, met in top getooghen zeile, teeghens hen werdt uitgevaaren, lieten het onbeantwoordt; en zich genoegh zyn, dat het slot onderhoudt der Vereeninge beloofde; dat zy 't gebrouw der buitenboorlingen, die t'Uitrecht aan 't roer zaaten, ontdekt hadden; en Leicesters voorneemen, van dagh tot dagh, bet quam te blyken. Maar de Burghermeester Prounink liet het by voorzeide niet. De gemaghtighden van Dordrecht toonden, op den zeeventienden in Wynmaandt, ter vergaadringe binnen Haarlem, een verzoekschrist, 't welk hy, aan eenen Goovert Haavens van's Hartooghenbos, die in hunne stadt woonde, behandight had; met aanverghing dat de zelve het eenighen poorteren wilde voorleggen, en hen zoeken tot onderschryven van dien, te bekouten. Het hield aan den Landtvooghdt, uit naam der burgherye van Dordrecht; en voorneemelyk Ga naar margenoot+dit in. Ter zaameninge van Hollandt verscheenen eenighe persoonen, die uitgeslaaghen hadden, dat men haaren Majesteit en den Engelschen, als toeleggende op leevering der Vereenighde gewesten aan den Spanjardt door eenen pais, niet betrouwen moght. De burghers van Dordrecht erbooden zich, tot bystandt aan zyn' Doorluchtigheit te doen met goedt en bloedt, omme met maght uit te werken dat haar gezagh oover de Landen golde. In andre steeden faald' het niet aan gelyke geneeghenheit. Eenighen droeghen zich teeghenwoordelyk als opperheeren des Lands, en wilden de gemeine zaak op eenen nieuwen voet beleiden; om hun vaaderlandt, zoo zy begaan moghten, met twee de vuilste schandtvlekken, ondankbaarheit en meineedigheit, te onteeren. Welke heimelyke verraaders, geschaapen waaren, by mangel van 't voorzeide gezagh, hun opzet ten einde te dryven. Wyders, dit schrift was door Haavens, in teeghenwoordigheit van eenen Laurens Thomaszoon schilder, aan den Predikant Korput vertoont, die 't oovergeeven van dien aan Leicester, immers voor dien tydt, ontraaden had. En men bevond niet het zelve by eenighen burgher meer gezien te zyn. Dan Haavens, niet vroedt genoegh om een papier van zulk belang in duister te houden, oft zich daaraf behendelyk te dienen, had het inhoudt wel doen dubbelen door den schryver van de Hopluiden Paulus en Marcelis Bax, en 't oorspronklyke weeder aan Prounink geleevert; maar zich quaalyk gehoedt voor het oogh en de schalkheit van Hoohenloos geheimschryver. Want Ga naar margenoot+deez, des afschrifts gewaar geworden, onder eenighe andre stukken hem vertoont t'zyner begeerte door Haavens, had het dien afgetrompt, met gelaat van het te willen dubbelen, en ten zelfsten daaghe weeder brengen; maar het (zoo men vermoedde) zynen Heere den Graave gebraght, en de Graaf alles in 't licht. Ten zelfsten daaghe, als die van Dordrecht, alwaar nochtans een groot deel der regeeringe den Engelsman droegh, | |
[pagina 1241]
| |
Ga naar margenoot+dit te kennen gaaven; werden de zelve Staaten, door de Leidsche gemaghtighden, Ga naar margenoot+van een heel ander muitwerk verwittight, 't welk, binnen hunne vesten gebroedt, als het, bynaa volzwollen, op 't uitbersten stond, wat geslenkt was, en, terwyl'er de aanstichters op suften, zynen melder gevonden had. Om den oorsprong, 't bekuipen en 't verstuiven van dit stuk te verstaan, dient geweeten; dat etlyke duizenden van Brabanders en Vlaamingen, gevlooden om den Godsdienst, tot Leide, by de Majestraat, vrundtlyk ontfangen waaren, en met geen minder minlykheit, dan d'ingeboore burghers, gequeekt, Dit volk, echter, doorgaands onrustigh, moeireedt, en heethoofdigher dan de Hollanders; noch gedreeven, boovendien, door eenen yver van 't geloof, die wonder werkt wen hy oover de zyde des haats, der staatzucht, der wreedtheit, helt; maakte zich geirne dietsch, dat de Staaten, inzonderheit de Heeren van Leide, daar men zeeker den kerkraadt bet breidelde dan elders, Leicesters gezagh zochten te zwighten, omme meesters van 't spel te blyven, en de kerk zelf, tot verwildering van den Godsdienst, onder zweep te houden: ende neemt, te deezer oorzaake, een' afkeer van zyn Ooverigheit. Op zoo een boght der gemoeden pasten terstondt eenighe bewintgraaghe geesten, meest al buitenboorlingen, de slimte hunner gezintheeden; en, ziende niet dan by nootweeder de haaven hunner hartstoghten te bezeilen, kaavelen 't gety bequaam; hakkende 't anker der gehoorzaamheit af, en roepen alle winden te hulp, die dienstigh scheenen om de golven op holler en holler gang, en de weederwillighen van morren tot muiten, te brengen. Wie de draayer der lyne geweest zy, waaraan zoo veelen getooghen hebben; wie 't grootste woordt eerst uitstaamelde; Ga naar margenoot+vind ik niet eighentlyk: maar, onder de voorbaarighste belhaamels, Adolf van Meetkerke, eertydts Raadshooftman van Vlaandre, die, gezet door den Landtvooghdt, in den Raadt van Staate, en daaruit door de Staaten, zyn eighen en Leicesters leedt gelykelyk ging wreeken; Adrianus Saravia, Voorleezer der Godgeleertheit in de Hooghe schoole; Christiaan van den Wouwere, Bediener des Heilighen woords; Jacob Volmar, Ouderling der kerke; Jacob Schot, out Scheepen der stadt; Hobbe Flooriszoon; Henrik van Zoest; Gerrit Janszoon du Byn; Jan Kabbeljau; en Willem van der Weeghe. Om zich onderling, en voorts andren aan te hitsen, haalt men alles, Ga naar margenoot+wat tot verwekking van haat, nydt, anxt, gramschap, strekte, van stuk tot stuk, op, en zet het met styve kaaken uit. Om d'algemeine vergaadring van de kerken der Vereenighde gewesten te verhindren hadden, de regeerders van Leide den kerkraade aldaar verbooden, iemandt op de bezondre zaamening te zenden, die tot Rotterdam beroepen was, ende nootlyk voorgaan moest. En op vertoogh, dat dit teeghens 't bevel van den Landtvooghdt streed, had Jan Janszoon van Baarsdorp, toen voorzittend Burghermeester, geantwoort, dat men in dat stuk met hem niet te doen had: en de Heeren van Leide niemandt tot beroeping van zulke byeenkoomsten gerechtight kenden, dan alleenlyk de Staaten plechtelyk ter daghvaart verscheenen. Wylen de Prins van Oranje, nochtans, had zulke algemeine kerkenzaameningen tweemaals beroepen: jaa de bezondre, zoo voor als naa, waaren t'elken jaare gehouden geweest, zonder dat zich de Staaten ooit daarmeede bemoeiden. Kaspar Koolhaas en Petrus Hakkius, onzuivre Leeraars, en vyanden der Christelyke tuchtoeffeninge, had de zelve Majestraat ter bedieninge des Woords ingedrongen; gehouden en gehuurt om de kerk in roere te stellen: en hun verbooden, den voet der andre kerken, te volghen, die zy zich vermaaten op den Leidschen te bren- | |
[pagina 1242]
| |
gen; Ga naar margenoot+snorkende dat Leide 't wit hadde te weezen, waarnaa 't gansche Landt zoude schieten. Hakkius had wel, in vollen kerkenraade, darren uitslaan, dat de Heeren van Leide, naa den weederstandt gedaan aan Spanjart en Fransois, genoegh wegh met den Engelsman wisten.
|
|