Alle de gedrukte werken 1611-1738. Deel 4 en 5. Nederlandsche Historien
(1972)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1009]
| |
P.C. Hoofts Nederlandsche Historien
| |
[pagina 1010]
| |
Ga naar margenoot+yetwes aan te vangen, vergaaderde, onder anderen schyn, uit de naaste bezettinghen, zeevenhondert ruiters, met ontrent half zoo veel knechten, by Weezel: en braght ze, in den naanacht voor den tienden van Bloeymaant, onder Nuis. 'T was 'er jaarmarkt, en derhalven vol van vreemde gasten: waar onder hy veele soldaaten, in burghers- en kraamers kleederen, had doen binnen slippen. Deeze, hoorende twee mosketscheuten, spatten, op die leuze, t'hunnen herberghen uit; steeken 't vuur in zeeker huis, loopen, met reedschap, genoomen uit een' smitswinkel, naa twee poorten; en vallen aan 't breeken: gelyk ook die van buiten. Teffens heffen daar al de trompetten en trommen aan, en beklimt men de veste aan de Rynzyde, daar d'ouwde muur neêrgeworpen Ga naar margenoot+was, de nieuwe niet volbouwt. Voorts raakten de deuren aan stukken, en zoo 't voet- als 't paardevolk ter stadt in, en tot op de markt, eer de burghers, die geweighert hadden bezetting van den regeerenden Keurvorst in te neemen, de kettingen, daar gemaakt aan alle straathoeken in 't begin des oorloghs, konnen spannen, oft zich by een voeghen. Dies bleeven'er, booven dertien oft veertien niet doodt. Maar wien 't faalde 't ontkoomen met zich oover de wallen te werpen, werd gevangen en op ransoen gestelt: de stadt geplondert met bedryf van grooten moedwil en vuile dartelheit: en de roof was te ryker, mits 't getyde der jaarmarkt. De Graaf liet daar orde tot sterking der vesten, en den dapperen Hopman Harman Frederik Kloet, tot Ooverste eener bezettinge van ontrent duizent mann', die 't den ganschen Stichte van Kolen, meer dan een jaar lang, met stroopen en brandschatten zeer zuur maakten. Wy hebben voor deezen vermelt, om wat oorzaaken Marten Schenk van Niddeghem, verlaatende der Staaten zyde, tot de Spaansche was oovergegaan. Dees, ziende, zoo hem docht, zyn' diensten, en de schaaden daar in geleeden, luttel erkent en vergolden; want hy had tweemaals, gevangen zynde by de Staatschen, grof ransoen moeten opbrengen, zonder dat men hem daar toe veel te baate quam; oft zorghende 't pleit te verliezen, dat een zyner maaghen, om 't Huis te Blyenbeek, teeghens hem voor zeekere rechters, gemaghtight van Parma, voerde; trad, met Nieuwenaar, in heimelyke handeling, oover wisselen van party. Zynde Ga naar margenoot+'t werk genoeghzaam ryp, quam hy, verzelschapt met vyf paarden, een uur naa middernacht voor den twintighsten van Bloeymaant, binnen Gelder; en maakte den koop klaar, met heere Johan Hoorenkens en den voornoemden Graave, van weeghe des Keurvorsten Truxes en der Algemeine Staaten. De voorwaarden hielden, dat hy zyn Slot Blyenbeek, en zeekre schans daar ontrent, hadde oover te leeveren; om voorzien te worden met een Veldmaarschalkschap, oft ander krysampt naa de soort zyns persoons; en dat hem d'Algemeine Staaten behoorlyk wedde zouden toevoeghen: Dit begrootte daarnaa de Raadt der Regeeringe aan de oostzyde van de Maaz, op twaalfhondert en vyftigh guldens ter maant. Waar op hy den last van Steêhouder des Graaven aanveirdde. Zyn' burg te Blyenbeek, en inkoomsten aldaar, geschat op vierduizent gulden jaarlyks, zoude men hem vergoeden, met eenigh Huis en inkoomsten van gelyke waarde, in Hollandt oft Zeelandt. Doch dit stelde men uit tot bequaamer geleeghenheit, en hem immiddels te vreeden met vierduizent gulden jaarlyx te haalen van den Algemeinen Ontfanger der Landtschappen. Hy, hebbende 't verdragh geslooten, keerde weeder Ga naar margenoot+by nacht, naa Blyenbeek; maakte des en der gedachte schanse de Staaten maghtigh; ende nam noch, voor 't uitgaan der zelfste maant, het Slot Ooverasselt in, by de stadt Graave. In 't midde van Zoomermaant, braght Taxis, op onthiet van Verdugo, zeshondert ruiters en dui- | |
[pagina 1011]
| |
zent Ga naar margenoot+knechten, die tussen veertigh waaghens gingen; alle uitgeleeze krysluiden, op de Veeluw: en getooghen, op den eenentwintighsten, verby Arnhem, naa 't Sticht van Uitrecht, leegherde zich tot Wouwenbergh. De Graaf van Nieuwenaar, de Heer van Villers, en Marten Schenk, maakten zich teeghens hem op, met vast eeven veel paarden, en zeevenhondert man te voet. Zy huisden zich tot Ameronge, op twee mylen naa aan den vyandt: van waar Villers den Staaten van Uitrecht aanschreef, hoe hy verkundschapt was, dat Taxis meinde, zich meester van Vreeswyk, doorgaands genaamt de Vaart, en daar een schans, te maaken. 'S andren daaghs, drieëntwintighsten der maant, verscheen Taxis by Ameronge, met al zyn ruiters: uitgezeidt twee kornetten sterk hondert en vyftigh mann', volghende met zyn' voetvolk, dat noch een uur gaans achter was. De Staatschen, dien 't aan geen tydt om het dorp te bewallen ontbrooken had, en als noch raadzaamst was zich binnen te houden, rukken, misschien verwittight van de gedeeltheit zyner kraften, hem flux te Ga naar margenoot+gemoet. Nocht deeze, nocht die party, voorzagh zich met eenighe troep van toeverlaat: maar men viel aan met alle vaanen teffens. Zy sloopten elke de schaaren der andre, raakten alzoo beide in verbystering, en rotsten gemengelt schermutselinx oover de heide. Het voetvolk, hebbende geen weederwerk, stond leedigh, en keek het aan. Men pooghde niet eens te herzaamen, om op nieuws, met klem, te treffen: en de zeeghe neegh noch nerghenswaarts: als de rest der soldaatye van Taxis begon 't hooft booven de heuvelen te steeken. Daar storten de hondert vyftigh frissche en welgesloote paarden, aangevoert door Oswaldt en Harman, jonge Graaven van den Berghe op 't Staatsche rosvolk; 't welk mat, en reeds verstrooyt, terstondt wegh stoof, en 't veldt ruimde. Toen werdt Ga naar margenoot+het der knechten beurt. Deeze, inzonderheit een klit van driehondert mann', onder Schenk, stellen zich stoutelyk ter weere: en, merkende de kleene kans tot ontloopen, dachten, ten minste niet ongewrooke uit het leeven te scheiden: maar zynde verlaaten van hunne, en omringt van 's Koonings ruiters, werden haast ooverrompelt, en meest alle gevelt oft gevangen. Nieuwenaar ontrund' het, met zyn' dertienen, en raakte binnen Aamersvoort. Schenk berghde zich tot Wyk. Villers, van den paarde geworpen, met een' wonde in 't hooft, viel in handen des vyandts; die, voorwendende dat hy eertydts in 't ooverleeveren van 't steedeken Bouchain, ter quaader trouwe gehandelt had, hem dreighde aan den lyve te straffen, ende niet dan traaghlyk, voor hoogh ransoen, en by verwisseling van andren, ontslaakte. Onder de verslaaghenen, welker getal onzeeker was, vonden de Graaven van den Berghe eenen, zeer gelykende Roelof van Lennep, die, onder de Staaten, en meede oover 't afzetten van hunnen vaader Graaf Willem, gezeeten had. Ontsteeken van toorn, zochten ze hunnen moedt te koelen, met houwen en kerven in dit lyk: maar schaamden zich des naamaals, hoorende dat Lennep noch leefde, en loegh. De maare deezer neêrlaaghe baarde maghtighen schrik: hebbende 't meeste deel der kleene grenzsteeden geen bezetting in; Uitrecht slechts eenighe ruiters; de Staaten van Hollandt weinigh krysvolk by der handt, zoo dat zelfs voor eenen inval te dien geweste gezorght werd. Men voorzagh dan, op 't spoedighste, het dorp Vreezwyk, met hondert Ga naar margenoot+vyftigh knechten, gehaalt van Amsterdam; en begon het met grooten yver te beschansen; roerende Schenk zelfs de schup, om den soldaat willigh te maaken, die den ganschen nacht oover wracht. Die van Uitrecht zonden hondert en tachtentigh mann' derwaarts; te weeten uit elk rot hunner burgherye eenen, die yder de vrye kost en tien stuivers 's daaghs genooten. Men oopende de sluizen aan de Vaart, en liet het laaghe landt | |
[pagina 1012]
| |
Ga naar margenoot+onder loopen: leide etlyke ruiters tot Jutfaas, en brak'er de brug af. Tot Naarde waaren hondert en vyftigh, tot Weesop vyftigh, Zwol hondert Amsterdamsche soldaaten. De vluchtelingen werden ter yl verzaamelt, en naa d'omleggende steeden, Aamersvoort, Wyk, Rheenen, geschikt. De Kooningschen, kennende, zoo 't scheen, zich te zwak tot dieper intoght, oft aantasting van vastigheeden, en genoegende met het platte landt te brandtschatten, toefden twee daaghen t'Ameronge, begroeven hunne dooden, plonderden de Staatsche; en, laatende die op het veldt, naamen hunnen wegh naa 't dorp Houten, een' myl van Uitrecht. Zy staaken noch dien aavondt den brandt in twee wooningen aan de brug van Jutfaas. Het Vrouwenklooster by de Bilt, ten einde der steenstraat, leiden die van Uitrecht zelf aan koolen, op dat 'er Taxis niet nestelde. Ga naar margenoot+Die scheidde, op den naastlesten der maant, uit Houten; rustte des nachts tot Nieuwkerk: van waar hy, ten volghenden daaghe, weeder naa Zutven keerde, gelaaden met buit, en hebbende daarenbooven al de dorpen van 't Sticht onder verding gebraght. Dit was de vrucht der zeeghe, indien wy Bor gelooven: want Eeverhart van Reid wil, dat de huisluiden al te vooren op brandtschatting zaaten; en dit gevecht, buiten nooddwang en hoope van voordeel, uit puure groenigheit van glooryzucht geschiedt zy. In deeze daaghen werdt Graaf Willem van Nassau tot een' aanslagh op Grooninge geport, door eenen Roelof Keetel, eertyds, zoo 't schynt, daar uit gebannen geweest. Want, dat hy, hoewel andren hem een' ballingh noemen, daar toen vryelyk verkeerde, blykt uit het Ga naar margenoot+naavolghende. Hy gaf aan, hoe een kleen getal koene borsten ter sluik daar in te zenden, lichtelyk zeekre poort, daar slappe wacht was, zoude kunnen vermeesteren, en eenen hoop volx, die daar op passen moest, door laaten. Zyn Genaade, ooverweeghende 't stuk met den voorsteller en twee anderen, speurde 't zelve zeer splinterigh, en vertoonde dat het haaperen zouw. Maar Keetel, ooverheet in zynen toeleg, maakte alle schorrigheit glad, en erbood eighen hals te waaghen: men zoud' hem slechs hulpers byzetten. Hebbende dit doorgedrongen, begeeft hy zich in de stadt; en neevens hem, onder koopmans gewaadt en verschilderde trooni, Onno van Eusum, een zeer stout jongelingh, en meede, als een Ommelander, gebeeten van haat op de Grooningers; ook Kryn de Blaauwe, naabootsende eenen waagenaar, en Roelof van Schouwenburgh, een Lyflander; voorts noch twaalf anderen, dien men diedsch maakte, dat het met alles maar aangezien was op 't betrappen van zeekeren ryken koopman, gewoon buiten de poorte te wandelen, van wiens ransoen zy meede genieten zouden. Teeghens den bestemden tydt, past de Graaf, met vyftienhondert mann' in de Drenthe te weezen. Ende, naardien hem geen' andre baan oopen stond, dan, binnen scheuts, verby de schans Noorich, bezet met zeeventigh knechten, tot een voorwacht van Grooninge; zoo stelt hy 's nachts een laagh toe, en gebiedt den soldaaten, verhoolen te blyven tot 's morghens te neeghen oft tien uuren; als dan de koeyen wegh te dryven: op dat de steedelingen, hoorende, naa 't geschrey oover 't rooven der beesten, weeder van vyandt (want hy dacht ten zelven middaaghe, de gansche troep verby te mennen) zich voorstaan lieten, dat het al 't zelve werk waare. Maar een boer, gaande by geval oover 't veldt, werd der laaghe gewaar, en maakte ze kundigh op Nienoordt. Dies trekt Hopman Henrik van Delde, met eenigh volk daar af, om de laaghelinghen t'oovervallen, bejeeghent juist den grooten hoop; zulx hy, ter nauwe noodt zich binnen Noorich berghde. De Graaf, strax, omvangt de vesting met hondert mann'; zoo dat'er niemandt uit moght, om die van Grooninge te verwittighen. Thans, mer- | |
[pagina 1013]
| |
kende Ga naar margenoot+dat etlyke soldaaten onder 't blokhuis, liepen schermutsen, zeindt hy, om de zelve af te haalen, eenen serjant, die, de meening quaalyk vattende, al 't volk, dat rondom den wal stond, te rug braght. Waar oover Henrik van Delde, ziende zyn oopen, flux te paarde naa Grooninge joegh. Dies hield Graaf Willem, die 't aanschouwde, den aanslagh Ga naar margenoot+voor bedorven; en liet de benden rusten, om weeder te keeren. Aan den avondt, quaamen, met schryven dat de Grooningers op hunne hoede waaren, twee soldaaten, afgestuurt door Keetel, uit der stadt. Deeze, moetende door 's vyands vesting te Ponterbrugge, raakten onbelet voort, met veinzen dat ze van de zelfste party waaren, en op kundschap uitgingen. Dan de Bevelsman, alzoo zy recht toe traaden naa de Staatschen, waar voor hy hen gewaarschuwt had, deed ze achterhaalen, en, met den gevonden brief, naa Grooninge brengen. Die de poort zouden verkracht hebben, scheidden, als de zaak ruchtbaar werd, uit de stadt; en rieden Keetel, die hen een stuk weeghs geleidde, hun voorts gezelschap te houden. 'T welk de reukelooze mensch afsloegh, zich verlaatende op de goede kennis, die hy binnen had, en waanende dat niemandt yet arghs op hem vermoedde. Onder 't schryven, den twee soldaaten afgenoomen, stond geen naam: ook had het hun Keetel zelf niet behandight: zoo dat in 't gros, wel klaarlyk bleek van 't bestek, maar niet altoos van diens beleider oft omstandigheeden. En deeze waaren met geen' paley uit de gevangens te trekken, die zelve niet beeter wisten, dan dat men hun had meê getroont om eenen koopman op te grypen. Waar oover zy, oft schoon Verdugo, van ongedult, het pynighen deed hervatten en scherpen, by die belydenis bleeven. Eintlyk sprak de Burghermeester Joachim Ubbena Keetel alleen aan, en ontfouwd' hem dat hy veelen in 't oogh was. Keetel, nochtans, paaid' hem, dat pas, met praaten: en raakte, onder handttasting op enkle beloften van zich te zullen zuiveren, zyns ontslaaghen. Maar, hebbende, daar het ten minste nu tydt was om op te waaken, Ga naar margenoot+zich te slaapen geleidt, werd hy 's nachts uit den bedde gelicht: voorts gefoltert, tot beken gebraght, onthooft, en gevierendeelt. De twee briefbrengers, die Verdugo gedacht had met de strop te doen straffen, schold hy met geesselen quyt, op voorbeede der burgheren. Graaf Willem, 't zy hem jammerde om hals en haave te laaten koomen, menschen zoo mildt daar meê, dat zy ze, ter gunste van zyn party, willighlyk in 't uiterste gevaar stelden; oft oordeelde, tot uitvoeren eens aanslaghs by meedewerking van ingezeetenen, dubbel geluk te behoeven; behalven dat dikwyls dubbelheit in hunnen handel vernoomen wort; wilde sint nooit op verstandt met binnenluiden bouwen: maar beholp zich, wen de geleeghenheit Ga naar margenoot+lokte, met andre vonden van kryslist. Wyders, naa 't keeren der kanse op den Kouwesteinschen dyk, vertrok de Graaf van Hoohenlo terstondt uit Antwerpen; raakte behouden binnen Berghen op Zoom, en voorts in de vloote by Lillo. Op zyn vertrek vermaand' hy de regeerders, met zeer milde beloften, tot volharding. Zoo deeden ook, by schryven van den neeghenentwintighsten in Zoomermaant, de Hollandtsche Staaten, verzoekende, dat hun geliefde, den voornoemden Graave, by een brief in syfer, te laaten weeten, hoe lang zy meinden de gemeente, in moed, geduldt, en trouwe, noch te mooghen onderhouden. Ga naar margenoot+Maar, korts daarnaa, verlooren zy de Boereschans, en daar meê de laatste hoope van yets te verrichten tot krenking der brugge: zynde dit blokhuis het naaste daar aan, en geen ander welgeleeghen om vuurwerken af te stuuren; gelyk men toen weeder voorhad. Meeteren schynt aan te wyzen dat het instorte, onderkabbelt van 't waater: naa 't zeggen van Bor, werd het oovergegeeven van zeekre Schotten, die hun geweer, in 't vlieden | |
[pagina 1014]
| |
Ga naar margenoot+van den Kouwesteinschen dyk, verworpen hadden; en verklaart, als men hun, ten aanstaan van den Kornel Balfour eenighe roers toeschikte, zich daar af niet te kunnen dienen. In de mismoedigheit, hier door veroorzaakt, Ga naar margenoot+quaamen de geenen, dien de zorgh oover de lyftoght bevoolen was, der Majestraat aangeeven, hoe 't daar meê zoo soober stond, dat men, wierd'er niet in voorzien, zeer haast tot bystre wanorde vervallen zouw, mits de meenighte van inwoonders en zonderling van armen, Ga naar margenoot+die 't Gasthuis voeden moest. Dit braght de standtvastigheit van de Wethouders aan 't waggelen, en raading tot handel met den vyandt voort. Aldegonde, hier op, stelde zich niet anders aan, dan oft' men zyn' ooren Ga naar margenoot+met zulk uitslaan bezoedelt hadde, en verfoeid' het ten hooghste, zeggende liever alles oover zich te zullen laaten gaan, dan daar in te bewillighen. Maar men dreef hem en zynen aanhangeren toe, dat zy zich, aan 't verderf van bet dan tachtentigh duizent menschen, gingen schuldigh maaken, en 't zelve nemmer, voor Godt oft de werelt, zouden kunnen Ga naar margenoot+verantwoorden: ende dat hy, uit krachte van zynen eedt, gehouden was, de meeste stemmen, niet enkelyk zyn hooft, te volghen. Immers zoo groote moeite had hy met de gilden. Deeze begosten nu ongewoonlyke vergadringen te houden, die hy, passende daar in te verschynen, twee-oft driemaals, met onderwyzen, met dreighen, met belooven Ga naar margenoot+van tydtlyk genoegh teeghens d'ingebeelde noodt te voorzien, belette, yets ooverhaastighs te besluiten. Echter vervorderden ze zich, eer lang, der Majestraat, by verzoekschrift, aan te kundighen, dat men hun oopening van middelen tot behoudenis der stadt hadde te doen, oft op onderhandeling te denken. Waar oover d'ouwde paisverzoekers de ooren weeder opstaaken, spreekende ten tanden uit, en rottende t'zaamen, Ga naar margenoot+zonder eenigh ontzigh. Men besloot nochtans op den laatsten van Bloeymaant, ten ernstighen aanstaan van Aldegonde, eerst, van plaats tot plaats aan alle oorden, scherpelyk naa te speuren, wat'er van broodt, oft stoffe om het te bakken, noch moghte ooverschieten: maar vernam dat'er veel meer koorens ontbrak, dan reedelyker wyze verteert kon zyn sint Ga naar margenoot+de eerste onderzoeking, slechts twee maanden te voore gedaan: en vieroft vyventachtigh duizent monden niet broods genoegh, voor vyf weeken, zouden hebben, zoo elk een pont 's daaghs toegeleidt wierde. Doch in de brouweryen (oft schoon yder had moeten zweeren niet van zulx te zullen verhoolen houden) achterhaalde men naaderhandt noch eenigh meel en mout. Ten zelven daaghe werd ook verstaan, te doen bezoeken door eenighe bezondre persoonen, op dat de stadt nocht wyte nocht weigering droeghe, oft de Landtvooghdt zouw naa een algemein verdragh, met toelaating van den gezuiverden Godsdienst, willen luisteren. En Aldegonde, om den volke 't oogh te vullen, bewillighde niet alleen daar in, maar erbood zich ook, uit eighen naame aan Parma te schryven: gelyk hy deed, naa gesprek daar af met zeekre gemaghtighde der regeeringe, en de Kornellen, zonder meer. In den brief, vol ootmoedigh smeekens, verklaard' hy, Nooit van gevoelen geweest te zyn, dat den onderzaaten vry stond, zich, om geloofszaaken, teeghens zyn' Ooverheit te waapenen. Ga naar margenoot+'T welk hem naamaals quaalyk afgenoomen werd: hoewel 'er bygevoeght was, Dat, naa 't aanveirden des geschils door de Staaten en Landtvooghden, tot bescherming ter t'onrecht verdrukte gemeente, hy, zich vindende wettelyk beroepen, 't stuk ten hooghste behartight had. Voorts bad hy, Dat hem vergunt wierde, met de Hollanders en Zeeuwen te handelen, in kloeke hoope, van de Bondtgenooten, oft immers het meeste deel der zelve, tot weederkeeren onder de gehoorzaamheit des Koonings en zyner Hoogheit, te beweeghen, indien hun billyke voorwaarden gebeuren moghten, en eeni- | |
[pagina 1015]
| |
ghe Ga naar margenoot+vryheit van Godsdienst, alwaar' het slechts tot dat men quaame een' vergaaderinge der algemeine oft der Neederlandsche kerken te houden. Door welke genaade zyn' Hoogheit meenighte van harten zouw verooveren. Een des vyands tromslaagher, in stadt gekoomen om andre boodschap, Ga naar margenoot+nam aan, deezen brief zynen Veldtheere te behandighen. Doch, 't zy hy dat naaliet, gelyk Aldegonde naamaals bericht werd, oft dat Farneeze zich niet gewaardighde dien te beantwoorden, daar quam geen bescheidt Ga naar margenoot+op. Dies deed men eenen andren instellen, aan den Raadshooftman Richardot, door eenen Jan van Damme. Die meldde enkelyk, dat hy heimelyk met den Heere van Sant Aldegonde gesprooken had, en hem genoeghzaam Ga naar margenoot+tot verdragh geneegen vond, wilde men goede voorwaarden geeven. Van den Godsdienst, oft bewillighing der Bondtgenooten, geen vermaan. Hierop kreegh men haast een heusch antwoordt. Veelen meenden, men behoorde dit den Breeden Raade bekent te maaken. Dan Aldegonde verzette zich daar teeghens, uit vreeze dat de gemeente, zoo haar dies bleeke, in 't werk, 't welk hy zocht te verwylen, t'ongeduldelyk voortslaan zouw. En hy verklaarde geirne zelf te willen naa 't leegher gaan, om te onderstaan, oft'er kans tot bekooming van vryen Godsdienst, en een algemein verdragh, waare; en daarnaa, zoo men 't goedt vonde, zich by d'Algemeine Staaten vervoeghen, om hun oopening van alles te doen. Zyn trekken naa Hollandt werd niet dienstigh geoordeelt: naa Borght, oft Beevere, wel. Maar als nu zyn vrye reizbrief gekoomen was, viel'er yetwes voor, dat de Leeden der stadt beweeghde, eerst gemaghtighden aan Graaf Maurits en den Raadt van Staate, samt de Staaten van Hollandt en Zeelandt, te zeinden, om hun de teeghen woordighe geleeghentheeden ende noodt bet in te scherpen, en te vereischen naa de middelen, Ga naar margenoot+waarmeede men meinde 't ontzet te kunnen uitwerken. Hier toe werden gebruikt, onder eedt van weederom te keeren, Daniel vander Molen en Jaques l'Hermite, als gelast door de Hooftmannen en Wykmeesters; Pieter van Panhuizen en Bonaventura de Moolenaar, van weeghe der Ambaghten. En zy hadden tot verrichting hunner boodschap te hulpe te neemen de Heeren van Osmaal, Junius en Alostanus, die in Hollandt oft Zeelandt waaren, en den Scheepen Jakob Suerius, onlanx derwaarts geschikt, genoegh ten zelven einde; oft eenen der zelve, die zich Ga naar margenoot+by der handt vonde. Geduurende hun afweezen, zaaghen, naa verscheide ooverleggingen, de regeerders voor best aan, de meenighte der onnutte monden van wyven en kindren, ten minste alle beedelaars, leedighgangers, en verdachtighde luiden, te doen vertrekken; ende, op dat het hen aan geen' maght daar toe ontbraake, tien oft twaalf vendels, elk van hondert en vyftigh knechten, uit de burghery op half wedde, aan te neemen. 'T welk teffens dienen zouw, zoo tot onderhoudt oft verlichtenis van veele arme poorters, die hunne kost quaalyk wisten te winnen; als tot verzeekering der stadt teeghens de paiswillers: behalven dat'er wel meer soldaaten van noode waaren, om de schansen voorzien te houden, waar in d'andre steedelingen voortaan weigherden te waaken. De betaaling deezer benden hoopte men, by de beminners van den Staat, te bekoomen. Maar deeze, hebbende, reeds, zommighe zes, andre twaalf, zommighe zestien duizent gulden te leene verschaft, begosten des moede te worden; zoo dat het aan geldt mangelde om 't vierde vendel te werven. Ook bestonden de gilden, zich, in de vergaadring der Majestraat, daar teeghens te stellen. De Hopluiden drongen wel op 't uitzetten van een groot getal, zelfs der vermooghenste burgheren, die hun, zoo zy zeiden, in 't oogh waaren: maar zy wilden, zonder zich dies te bemoeyen, dat de Majestraat zulx deede: en deeze was niet gemaghtight yemandt | |
[pagina 1016]
| |
Ga naar margenoot+de stadt te verbieden dan naa behoorlyke kennis van zaaken. Men trachtte nochtans drie oft vierduizent van 't snoodste gespuis, daar onder een deel, die, onlangs te voore, uit het Landt van Luik, en andre bedenklyke oorden, gekoomen waaren, voor eerst te verdryven: doch kon der meer niet loozen dan vyf oft zeshondert, die noch, 's daaghs naa de uitleiding ter eene, ter andre poorte weeder in quaamen, by ooghluiking der gilden, houdende daar de wacht. Ook gebeurd' het, dat zeeker Burgherhopman, genaamt Eeduart van Gistel, die tot noch toe, zoo hy zelf roemde, geveinst had den Staate en Hervormden Godsdienste aan te hangen, Ga naar margenoot+om toegang ter vergaaderingen te verkryghen, en achter 't geheim te raaken, zich vervorderde, gekoomen uit den Raadt, wyd en breed uit te strooyen, dat de Kornellen en Hopluiden meinden al de Roomsgezinden op eenen nacht te verdelghen. 'T welk ten volle gelooft by hen, zoo groot een' ontsteltenis baarde, dat zich veele buitenlandsche inwooners in de waapenen begaaven, en en hielden, etlyke daaghen en nachten. Zommighen van de Gilden, en andren van de Augsburghsche belydenis, voeghden'er zich by. Eevenwel dit onweeder werd gestilt; en Gistel in hechtenis gestelt, daar hy bleef tot dat de stadt ooverging. Hierentussen liet Hoohenlo niet te beproeven, naa de zwakheit zyns vermooghens, oft erghens den vyandt eenighe af brek te doen waare. Op den elfden in Zoomermaant, besprong hy uit Lief kenshoek, met zulk een' styfzinnigheit, de naastgeleeghe schans, verdaadight door Hopman Wisleeven, dat hem twee paarden onder 't lyf werden geveldt, eer hy verstaan kon tot aftrekken: 't welk zonder achterlaaten van eenighe dooden Ga naar margenoot+niet toeging. In 't laast der zelve maant, vermeesterde de Landtvooghdt Burgherhout, en al de sterke huizen, bezet gehouden van de Antwerpenaars ontrent hunne vesten. Dies was 't nu in zyn' maght, al 't gewas van graan, kool, moeskruidt, te verderven: en schier niemandt zoo stout, dat hy 't hooft uit de poort darde steeken. 'T welk, gelyk het in d'andre steedelinghen groote versleeghenis maakte, den quaadwillighen niet scheen te mishaaghen. Want, als de Kornel Balthazar Moucheron het weinigh koorens, dat noch op 't veldt stond, t'eener nacht Ga naar margenoot+zouw gaan inhaalen, weigherden de waakers oevelmoedelyk de poorte te oopenen, en dreighden hem aan stukken te kappen. Wel is waar dat gepooght werd dit te verschoonen, met voorwenden dat men van d'orde, hem gegeeven, niet geweeten had. Maar deeze beroerte, neêrgeleidt door Aldegonde, verrees ten volghenden daaghe: koomende een hoop burgheren t'zynen huize om pais roepen. En als hy ze eenighzins bezaadight had, hoord hy van andre onrust by de Roodepoorte, daar alles in 't geweer stond, en de wachthuizen ingenoomen waaren. Derwaarts loopende, werd hy gestuit door den Hopman van de Paardemarkt. Die, Ga naar margenoot+met het rappier in de vuist, dreef hem bitterlyk toe, Dat hy met den Prinse van Parma t'ooverkoomen had, oft het mangel van dien met den lyve te boeten: en vraaghde, oft zoo meenigh duizent goede burgheren, om zyner en zyner aanhangeren hardnekkigheit, 's vyands hooghste verbolghenheit zouden moeten uitstaan, oft van honger vergaan. Aldegonde, naa veele woorden en weêrwoorden, braght het zoo verre, dat zich yder naa huis begaf, en de waapenen afleide. Maar 't leed booven een uur niet aan, oft ze raakten weêr op de been. Doch eer zy der wachthuizen konden meesters worden, deed hy ze spreiden; niet zonder groot gevaar zyns leevens. Korts daarnaa onderwonden zy zich, t'eener andere plaatse, t'zaamen te rotten. En, hoewel hun dit meede belet werd, zy ontworstelden, den Markgraave, eenen van de voorbaarighste muitmaakers, dien hy, by goedtdunken der Wethouderen, gevat had: en men moest het gedoo- | |
[pagina 1017]
| |
ghen. Ga naar margenoot+Toen begaf alle hoope de geenen, die gewaant hadden de stadt met Ga naar margenoot+geweldt te houden, teeghens dank van het graau. Men besloot dan, dat Aldegonde, Duffle, Schoonhooven, en Hessels, zich hadden by den Landtvooghd te vervoeghen, om te proeven, oft hy tot een algemein verdragh met de vereenighde Landschappen zoude willen verstaan. Op den neeghenden van Hooimaant, teeghens den aavondt, naamen deeze, meêvoerende hunne spyze, als tot teeken, dat daar aan geen mangel was, hunnen wegh naa 't leegher: werden eerlyk ontfangen; 's andren daaghs 's morgens gelykelyk gehoort van Farneeze; voorts by hem ten eeten gehouden. Naa de maaltydt sprak Aldegonde, dien dit zeedert tot zwaaren laster gedeegh, langer dan een uur met hem alleen in zyn kaamer. Ga naar margenoot+Op den twaalfden gaf hun Parma dit antwoord, O Heeren, ons verwondert, dat ghy de herwaartsreize aanveirdt hebt, op zoo smal eene maght. Zeeker, het schynt hier aan, dat men meer zoekt de zaak te sleepen, en onze meening t'ondertasten, dan in ernstighe handeling te treeden. Wy slaan nochtans d'algemeine niet af; en 't zal ons aangenaam zyn, zoo die van Antwerpen willen arbeiden, om d'andre gewesten te beweeghen tot verzoening met hunnen Kooning, van wien zy zich alle reedelyk genoeghen belooven moghten. Maar dat moeste het daadingen der stadt niet vertraaghen. Wy verzeekren ons ook, dat die van Antwerpen, op geene nieuwigheit in 't stuk van den Godsdienst, zullen aanhouden: maar zich werpen in de armen van zyne Majesteit. Als de gezanten, hier meê te rug gekeert, Ga naar margenoot+dit dien van de regeeringe voordroeghen, viel'er verscheide gevoelen: meinende noch zommighen, dat men veel eer behoorde de jongste noodt Ga naar margenoot+af te wachten, dan, zonder de bondtgenooten, te handelen, en op zoo kleene hoope tot goede voorwaarden. Onder 't flodderen der beraadingen, quam, uit Hollandt, de Griffier der Raadt van Staate, Levyn Kaaluart, aangeevende, uit den naame der Algemeine Staaten, dat zy, zoo men hun verzeekerde de stadt noch dry maanden te houden, zich sterk Ga naar margenoot+maakten, haar daarentussen t' ontzetten, met drieduizent ruiters, en achtduizent knechten; welke men, booven de geene, die jeeghenwoordelyk in dienst waaren, binnen twee maanden zouw gereedt hebben. Het verslagh des Heeren vander Moolen, en zyner metgezanten, t'hunnen weederkoomste, meldde 't zelfste. En Kaaluart voeghd' 'er by, dat men, midlerwyle, geen' geleeghenheit te waater verzuimen zouw. Op gelyken zin schreeven de Staaten van Hollandt. Dan, een vierendeel jaars te teeren op zoo maagher een voorraadt van eetwaaren, scheen te hard een gelagh: behalven dat men aan de spoedigheit eener zoo maghtighe toerusting twyfelde; daar neevens, aan den uitgang; en aan 't bedwingen der muitzuchtighe gemeente. Dit vertoonden de regeerders aan den Griffier, en dat daarom de stadt, niet dan met waaghen van 't gansche geweldt der Staaten, op eene vloote, te helpen was. Waar op hy, bezeffende d'aangeweeze zwaarigheeden, ende dat, tot het ontzet te waater, niet alleen veel gelux van gety, windt, en weeder, behoorde: maar ook de vyandt zich nu sterk genoegh van oorloghsscheepen vond, Ga naar margenoot+om, alwaar' 'er de brug niet, het doorbreeken te beletten; eindelyk bekende dat zy reeden hadden tot voortgaan met de aangeheeven' handeling eer de slagh onvermydelyk wierde, die hem dreighde te dempen. Hier toe geviel het, dat Emanuel van Lalain, Markgraaf van Renty, gezonden van den Landtvooghdt, neevens de Heeren van der Motte en Werp, met eenen hoop volx, zoo te paard' als te voet, en eenigh geschut, de schansen van Waalhem, Nekkerspoel, en andre, ontrent Mechele, eensdeels vechtenderhandt, eensdeels by verdragh, inkreegh: 't welk die stadt, hebbende lang te voore groot gebrek van lyftoght geleeden, | |
[pagina 1018]
| |
Ga naar margenoot+in zulke benauwtheit braght, dat Kaarel van Levyn, Heer van Famars, leggende daar binnen, met twaalf vendelen knechten, zich tot uittoght liet bewillighen, mits ontfangende een' maant solds van de burghery, en voorts met den vyandt daadingde. De Wethouders, aanwyzende dat zy den Kooning niet afgevallen, maar met geweldt ooverrompelt waaren, en seedert onder dwang der bezettinge geweest, verworven deeze voorwaarden. De goede burghers, te weeten die in 't Roomsche geloof wilden leeven, begeerde men in alle billykheit te handelen. D'onroomsgezinden, zoo poorters als inwoonders, zouden mooghen vertrekken, neevens de bezettelingen; oft vyftien daaghen spaader, zoo zy geneight waaren, zich naa onpartydighe landen te begeeven; en zeeven maanden tydts genieten tot verkooping hunner goederen. Op den neeghentienden van Hooymaant, scheidde Famars uit de stadt; ende toogh de Baroen van Pravenne daar in, met Kooningsche bezetting. Die van Antwerpen, hier door te meer beangstight, Ga naar margenoot+ontfingen wel somtyds aanmoedighe brieven: daar onder eenen van d'Engelsche Kooningin, en eenen van der Staaten gezanten, die, nu daar te Lande gekoomen, oorlof tot lichting van een deel krysvolx verkreeghen hadden. Maar de troost scheen te krank, oft te verre van honk: en de gemeente, in plaats van te luisteren naa zoodaanigh schryven, stoof op, als z' 'er af hoorde, en rotte, van alle kanten, aan het stadthuis te zaamen, met een dul roepen, Pais, pais willen we. Want ik zouw noode gelooven, dat Aldegonde (hoewel 't hem werd naagegeeven) de brieven achterhield, uit haat, gevat op de Engelschen, om dat hem eens Ga naar margenoot+van de Kooningin verweeten was, dat hy, en niemandt anders, den Prins van Oranje, hooghloflyker gedachtenisse, zoo toghtigh naa vrundschap met Vrankryk gemaakt had. Hoe 't zyn moghte; men daald' 'er tot een Ga naar margenoot+besluit van op zich zelven te handelen; ende beval die boodschap aan eenentwintigh persoonen. Deeze waaren Philips van Marnix, Heer van den Bergh van Sant Aldegonde, Burghermeester: Willem van Meroode, Heer van Duffele; Jan van Schoonhoove, Ridder; Meester Andries Hessels; Meester Matthias van Lanoy; Scheepenen: Louis Meegank; Cornelis Pruinen; Philips de Landtmeeter; ouwd Scheepenen: Adriaan Bardoul, Hooftman van de poorterye: Jan de Weirdt; Gillis Sautyn; Wykmeesters: Henrik van Uffele, ouwd Wykmeester: Aart Boudewyns, Deeken van de Bereiders: Willem van Schooten, ouwd Deeken van de Meirse: Jan Godyn, ouwd Kornel: Harman van Doedenburgh, Deeken van de jonge voetboogh: Henrik van Erp, Deeken van de ouwde handboogh: Jan Raademaaker; Jan Garyn; Dirk van os; Burgherhopluiden. Tot de wanhoop der Heeren, en onlydzaamheit des volx, deed, dat men, in acht oft tien daaghen noordwesten winds, niet een schip zich zagh reppen om yets teeghens de brugh te bestaan. Eevenwel de vereenighde gewesten, zonderling die van Hollandt en Zeelandt, faalden nooit aan hunnen plicht, met naalaaten van yets, dat (hunnes oordeels) tot uitwerking van 't oopenen der stroome vereischt werd. Maar Ga naar margenoot+zy zouden zich des, zonder aanblik van gewenschte uitkoomst, niet geirne onderwonden hebben: en besteedden daaromme meer tyds aan het toerusten, dan den beleegherden, in hun verlangen, docht billyk te weezen. Op den twaalfden van Oestmaant eindtlyk, schreef Graaf Maurits, en de Raadt van Staate, hun aan, dat men, binnen twaalf daaghen, zoo God er de handt aan hielde, de stadt verlossen zouw, 't waar de windt diende oft niet. De Graaf van Hoohenlo, gemaghtighden zyner genaade van Nassau, des Raads van Staate, der Staaten van Hollandt en Zeelandt; hy Ga naar margenoot+om den aanslagh by te leeven; zy om orde te schaffen, en de Ammiraalen en Hopluiden, door smaak geeven van buit, belofte van vergelding, | |
[pagina 1019]
| |
Ga naar margenoot+voorstel van eere, tot weldoen te verwekken; vervoeghden zich naa de vloot. Daar krield' het van krys- en bootsluiden; woeld' het van lossen en laaden der aanboortgebraghte behoeften; daar maakte men nu de scheepen klaar, en veelerley vuurwerk veerdigh: als'er schryven van Aldegonde, van den vyftienden der maant, uit Beevere, quam, dat het Ga naar margenoot+verdragh met den Landtvooghdt in staat van sluiten stond. En, zeeker, de gemaghtighden der oorloghshoofden, zich vindende zoo in de stadt als op de sterkten, voltooghen 's andren daaghs het hunne, onder 't volghende besprek. Ga naar margenoot+Alle Ooversten, Kornellen, Hopluiden, soldaaten, zoo te land' als te waater, zoo te voet' als te paarde, zouden mooghen vertrekken, met hunne wyven, kindren, dienaars, goederen, waapenen, ontfouwe vendelen; maar stille trommen, trompetten, en pypen, doove lonten. Ga naar margenoot+Men zoud' hen veilighlyk geleiden; de ruiters tot aan Berghen op Zoom, d' anderen tot Lillo; mits dat zy verzeekering gaaven voor 't weederkeeren der scheepen en waaghenen, hun daar toe te leenen. Ga naar margenoot+Niemandt te onderzoeken of te moeien, ter zaake van, nu aan deeze, dan aan die party gedient te hebben, oft anderszins. Ga naar margenoot+Alle gevangens weederzydelings los te laaten, zonder andre betaaling, dan hunner kosten: uitgezeidt de geenen, die reeds verding van hun ransoen gemaakt hadden; en de Heer van Teligny, dien zyn' Hoogheit niet ontslaan kon zonder orde van de Kooning. Ga naar margenoot+De zieke oft gequetste soldaaten zouden tydt hebben om hunne geneezing af te wachten, en dan meede te verreizen. Ga naar margenoot+Wie de waapenen wilde neederleggen, om t'huis onder 's Kooninx gehoorzaamheit te leeven; dien zoude zulx vry, ende nemmermeer yets te verantwoorden staan van voorleedene zaaken. Ga naar margenoot+Op den zeeventienden volghde 't verding der stadt. Dat begreep deeze punten. Ga naar margenoot+Aangezien dat die van Antwerpen zich weederom onder de gehoorzaamheit van den Kooning, hunnen wettighen Heere, begeeven, afstaande van alle bondtgenootschappen en verplichtingen, aangegaan by hen, t'zynen achterdeele; zoo neemt zyn' Hoogheit, in den naame zyner Majesteit, hen ook weederom aan, om gehandelt te worden als goede onderdaanen: ende verklaart haare meening te weezen, dat men d'ouwde verbintenissen, gemaakt, zoo met den Heilighen Ryke, als met andre Vorsten, Landen, en steeden, op het stuk van den koophandel, oft eenigh ander, zal naakoomen van punt tot punt, jaa vernieuwen (zoo 't noodigh blykt) ten meesten oorbaar der stadt. Ga naar margenoot+Alle voorleeden misdryf zy vergeeven en vergeeten: en de geenen, die zich by eenighe ordeningen, besluitsels, oft vonnissen verkort vinden, zullen daar af geen' beetering mooghen eischen, dan van bezondre luiden, die hen, buiten maght van d'Ooverigheit ontfangen, beschaadight hebben. Ga naar margenoot+Geenerley persoonen, gebruikt in bewindt van gemeene zaaken, zullen aangesprooken worden, oover besluitsels, ordeningen, teekeningen, oft vonnissen, voortgekoomen uit hunne amptgenootschappen, oft behoeven te verantwoorden van schulden oft verbintenissen by de zelve gemaakt; dan voor zoo veel, als zy daar af in 't bezonder mooghen hebben genooten. Ga naar margenoot+Dewyl by ervaarenis blykt de schaadelykheit der genaade, beweezen aan zommighen, die, gegaan van steede tot steede, aldaar nieuwe ontsteltenissen verwekt, en haar weederkeeren tot gehoorzaamheit belet hebben; zoo stond zyn' Hoogheit daar op, dat alle luiden, die, uitgezeidt oft gebannen uit andere plaatsen deezer Landen, oft begreepen onder de verdingen, gemaakt met de steeden, daar zy zich vonden ten tyde van 't oovergaan der zelve, zyn gekoomen bin- | |
[pagina 1020]
| |
nen Ga naar margenoot+Antwerpen, zouden 't Landt ruimen: niettemin, op ernstlyk verzoek van die van Antwerpen, en op hoope dat de voorgemelde zich voortaan in stilligheit draaghen zullen, vergunt zy hun, in stadt te mooghen met der woone blyven, oft vertrekken met hunne roerende goederen, naa hun goeddunken, onder last van zich voortaan des oorloghs niet te onderwinden, nochte anders yetwes te doen teeghens den dienst des Kooninx, de welvaart en rust deezer Landen; nochte in eenighe maniere, de verzoening van andre steeden oft gewesten met zyne Majesteit te verhinderen; op peene van verstek van alle genaaden. Ga naar margenoot+Elke burgher, zoo wel die zich buiten als binnen der stadt vindt, jaa yder inwooner, daar geweest voor de verzoening der Walsche gewesten, treede, van den dagh deezes verdings af, in vol bezit en gebruik van alle zyne goederen, in wat plaatse die ook leggen onder de gehoorzaamheit zyner Majesteit, samt van de hooftsom zyner rentebrieven, bezet oft onbezet: niet teeghenstaande alle aanslaaningen, verbeurtmaakingen, verkoopingen oft vervreemdingen, ende zonder te behoeven eenighe handlichting, oft andre voorziening, dan dit jeeghenwoordigh verdragh: op gelyze wyze zal 't gaan met de schulden, noch uitstaande, ende waar meê zyne Majesteit haaren zin niet gedaan heeft: doch de geenen, die van der handt zyn, zoo zy de weldaadt deezes verdings genieten willen, moeten, binnen drie maanden naa de verkunding van dien, vertrekken uit vyandtlyke landen: ook begrypt men in dit punt alle buiten- ende dorplieden, geweeken in de stadt om hunne persoonen en goederen te verzeekeren. Ga naar margenoot+Dewyl zyn' Majesteit deeze zoo vermaarde stadt, bestaande by den koophandel, geenszins begeert t'ontvolken; zoo vergunt men allen borgheren en ingezeetenen, daar te blyven woonen, den tydt van een heele vier jaaren, zonder te worden onderzocht oft gemoeit in 't stuk hunnes gewisses, oft gedwongen tot nieuwen eedt ter zaake van den Godsdienst; mits dat zy zich stil houden, en geen' arghernis geeven; daarentussen zullen zy mooghen ooverleggen, oft zy voortaan in den Heilighen Roomschen Godsdienst hebben te leeven; ende zoo hun zulx niet aanstaat, vryelyk uit den Lande vertrekken: in welken gevalle men hun zal toelaaten hunne goedren te vervoeren, verkoopen, vervreemden naar hun welbehaaghen; oft de zelve te doen regeeren by zulke luiden, als zy daar toe begeeren te stellen: ende, zoo zy buiten oft binnen 's Lands koomen te sterven, zonder uitersten wil, zullen de voorzeide goederen vervallen aan hunne naaste erfgenaamen, in rechte oft byzydighe lyni. Ga naar margenoot+Daarenteeghens zal de Kooning weederom keeren tot zyne heergoederen, rechten en gerechtigheeden: gelyk ook zullen tot hunne goederen, gerechtigheeden, en uitstaande schulden, alle Prelaaten, Genootschappen, Kapittelen, Gods- ende Gasthuizen, Geestelyke plaatsen, ende in 't gemein alle persoonen zoo geestlyke als weirlyke, beampte als onbeampte, hebbende gevolght de zyde van zyne Majesteit, oft zich begeeven in andre onpartydighe landen: ende zullen zy de voorzeide goederen ooveral mooghen aanveirden, volkoomelyk en vreedelyk genieten gelyk te voore, al waaren ze schoon verkoft oft vervreemdt; uitgenoomen het geene, dat geoorbaart is tot sterking van steeden, tot straaten, markten, oft andre gemeine gebruiken; waar op gemaghtighden zullen gestelt worden, om den eighenaaren de waarde te doen vergelden, oft anders daar in te verordenen 't geen behoorlyk zy. Ga naar margenoot+Belangende de huizen en timmer aadjen, gezet binnen der stadt op geestelyke erven, in welk stuk die van Antwerpen eenighe zwaarigheit hebben voorgewendt; zyn Hoogheit, alzoo men dit niet veirdighlyk kan af handelen, zonder kennis van zaaken, stelt de beslechting van dien uit, tot dat zy t' Antwerpen koome, ende zal alsdan eenighe persoonen maghtighen, om, naa bezightighing | |
[pagina 1021]
| |
Ga naar margenoot+der geleeghenheit, partyen, die 't aangaat, te hooren, en voorts daar inne te doen, 't geene blykt recht en billyk te weezen. Ga naar margenoot+De geenen, die uitgedrukt staan in 't zeevende punt hier booven, zullen ook genieten hunne achterstallighe inschulden, 't zy dat zy die te eischen hebben van 't lichaam der stadt, oft van de Brabantsche Staaten, in den oordt van Antwerpen: maar, belangende de vruchten en inkoomsten van de onroerende goederen, ook achterstallen van renten op bezondre persoonen; daar af zal geen' uitkeering mooghen geëischt worden, indien zy by last en gezagh der Staaten oft Majestraaten erghens besteedt zyn; ten waare, dat yemandt in 't bezonder daar meede zyn voordeel gedaan hadde: ende, noopende de roerende goederen; die zal men weederzydelings mooghen eischen en aangrypen, ooveral, daar zy in weezen gevonden worden; doch by gewoonlyke maniere van rechte, en zonder pleeghen van daatlykheit. Ga naar margenoot+Geene Ga naar margenootaSchatmeesters, Ontfangers, Amptluiden, oft andren, gehadt hebbende eenighe handeling oft bewindt van de penningen der beeden, Ga naar margenoot* tollen, Ga naar margenootbheergoederen, oft andere, die aangeslaaghen en bedient zyn geweest van weeghe der Staaten oft Majestraaten, zullen bekommert oft gequelt worden, oover de sommen van gelde, die zy bewyzen kunnen, uitgetelt oft betaalt te hebben, by last oft ordening der voorschreeve Staaten, hunner gemaghtighden, oft der Majestraaten; nochte zullen hunne reekeningen onderworpen zyn aan eenighe naader ooverziening oft onderzoek, ten waare ter zaake van dooling oft bedrogh daar inne begaan; in welken gevalle 't beslechten der geschillen zal staan aan de geenen, dien het toebehoort, naar gewoonlyke wyze. Ga naar margenoot+Alle begoste pleitingen, vonnissen, brieven van genaade, rechte, en andre, gegeeven en verleent by de geenen die gehouden hebben den Raadt in Brabant, by de Majestraat, en andre Amptgenootschappen van Rechte, gemaghtight geweest om te oordeelen in gelyke zaaken, tussen luiden aldaar jeeghenwoordigh geweest, en hunne rechtspraak Ga naar margenootctoegestaan hebbende, zullen van waarde zyn, om verwarring te schuwen: welverstaan, dat de geenen, die zich verkort achten, zich zullen mooghen voorzien, by weeghe van Ga naar margenootdherziening, beroeping, oft hervorming, volghends de gewoonten en voorrechten van Brabant, mits dat de behoorlyke tydt om te beroepen, hervormen, oft herzien, niet verstreeken zy: maar, aangaande de vonnissen, gegeeven by Ga naar margenootegebrek van verschyning, oft Ga naar margenootfweederspoorigheit, aan d'een oft d'andre zyde, teeghens de afweezenden; de gedoemde zullen gehoort en herstelt worden in 't geheel van hunne Ga naar margenootgeischen en Ga naar margenoothantwoorden, ten minste onder weldaadt van Ga naar margenootiherheffing. Ga naar margenoot+Alle ontervingen, giften, Ga naar margenootkbeschikkingen, gaaven tussen de leevenden oft ter zaake van de doodt, die geschiedt zyn uit haat van verschillende Godsdienst, oft ter zaake van de beroerten, ende geduurende de zelve, zullen aan beide zyden, gehouden worden voor vernietight en van geener waarde: ende alle erfenissen, vervallen binnen den zelven tydt, zonder verklaaring van uitersten wille, zullen koomen op de naaste en wettighe erfgenaamen. Ga naar margenoot+Aangezien dat de koopluiden, burghers, en andre ingezeetenen, begreepen in dit verdragh, zouden schaade mooghen lyden, indien die van Hollandt, Zeelandt, en andre gewesten en steeden, blyvende in oorlogh teeghens zyne Majesteit, wilde verbeurt maaken de goederen, scheepen, koopwaaren, penningen, Ga naar margenootlgerechtigheeden, uitstaande schulden en achterstellen, toekoomende dien van Antwerpen, en andren hier booven gemeldt, zoo belooft zyn' Hoogheit, dat zy, koomende met hun te handelen, bezorghen zal, dat zulx geschiede zonder achterdeel der voorzeide steedelingen, ende op voorwaarde, dat hun voldaan ende betaalt zal worden al' t'geene men hun wettelyk zal schuldigh zyn, ende dat hunne voorschreeve goederen en koopwaren hun weederom zullen ter handt gestelt worden | |
[pagina 1022]
| |
Ga naar margenoot+Belangende 't stuk der munte; zyn Hoogheit zal, ter geleeghener tydt, by Ga naar margenoot+goeddunken der Staaten van Brabandt, naa 't hooren ook van 't gevoelen der Majestraat en voorneemlykste koopluiden, daar op neemen eenen voet tot het minste naadeel des Lands, en meeste voordeel der onderdaanen: daarentussen zullen alle soorten van goude en zilvere penningen, jeeghenwoordelyk gangbaar, loop hebben in de voorzeide stadt, zonder te mooghen verhooght worden. Ga naar margenoot+Om den koophandel weeder in zyn' kracht te stellen, zullen alle bruggen, haavenen, en weeghen, geoopent en geveilight worden; mits dat men de rechten en tollen, toebehoorende zyner Majesteit, en den vassaalen, betaale. Ga naar margenoot+Hoewel zyn' Hoogheit grootelyx zoude wenschen: dat alle Ga naar margenootatollen, inzettingen, en bezwaarnissen, opgestelt in den tydt deezer oorloghe, moghten afgeschaft worden, om de goede gemeente wat t'ontlasten, en aan verhaal van aadem te helpen; zy is nochtans te vreede, dat men, tot betaaling van de schulden, Ga naar margenootbbondtschriften, Ga naar margenootcaanwyzingen, renten, en Ga naar margenootdvoordeelgelden, de zelve tollen, inzettingen en lasten, in sleur houde; doch onder voorwaarde, dat de betaaling niet geschiede aan vyanden, oft de geenen, die oorlogh zullen voeren teeghens zyne Majesteit, Landen oft steeden van haare gehoorzaamheit. Ga naar margenoot+Alle voorrechten, zoo gemeene als bezondre, wettelyk by hen genooten voor deeze beroerten, zullen hun van punt tot punt, onderhouden en achtervolght worden, tot rustelyk en vreedelyk gebruik der zelve, gelyk te voore. Ga naar margenoot+Wie van de voorzeide burghers oft inwoonders, 't zy dat zy in eedt en dienst der stadt zyn oft niet, naa 't sluiten van dit verdragh, willen vertrekken, om hunne woonplaats te verandren, oft om andre inzighten, die zullen 't zelve, t'allen tyde als 't hun goed dunkt, vryelyk mooghen doen, te waater oft te lande, met hunne vrouwen, kinderen, huisgezinnen, en alle roerende goederen, zonder dat hun daar in eenigh letzel zal gedaan worden den, oft noodigh zy derhalven Ga naar margenootevryereizbrief te hebben: ende zullen de geenen die zich begeeven in eenighe Landen oft steeden, onpartydigh zynde, oft staande onder 't gebiedt des Koonings, mooghen onbekommert reizen, weederom keeren, hunnen handel dryven, in de voorzeide Landen van zyne Majesteit, ende doen met hunne goederen, roerende en onroerende, naa hun behaaghen, oft de zelve laaten regeeren, ontfangen, en bedienen, door zoodaanighe luiden als zy daartoe willen stellen; ook derwaarts weederkeeren, en daar hunne woonplaats herneemen, zonder daar toe andre voorziening te verwerven, dan dit jeeghenwoordigh verdragh. Ga naar margenoot+De zelve vryheit geeft men ook aan de schippers der vooorzeide stadt, indien daar eenighe zyn, die met hunne eighe scheepen willen vertrekken; ten waare dat zyn' Hoogheit zich begeerde van hunne scheepen te dienen; in welken gevalle zy die zalmooghen aanveirden, mits betaalende den prys, volghends gerechtighe waardeering daar af te doen. Ga naar margenoot+De geenen, die willen reizen naa noch onverzoende Landen oft steeden, om daar orde te stellen op hunne zaaken, zullen mooghen weederkeeren binnen zes maanden naa den dagh van dit jeeghenwoordigh verding, om te koomen woonen in de Landtschappen oft steeden onderdaanigh aan zyne Majesteit, oft op andre onpartydighe plaatsen; alwaar zy zullen genieten de voorzeide vryheit van gaan en keeren, handelen en koopmanschappen, en alle vorder uitwerking van dit verdragh, gelyk de boovengenoemde, zonder ander verlof oft vryereizbrief. Ga naar margenoot+Wyders, op vertoogh van die van Antwerpen, hoe zy daaghelyx bekommert en aangehouden konden worden, ter zaake van de schulden en lasten der stadt, staat zyn' Hoogheit toe, dat men hunne persoonen oft goederen niet zal bekommeren oft aanhouden, om de voorzeide schulden en lasten, voor den tydt van een | |
[pagina 1023]
| |
Ga naar margenoot+geheel jaar, op dat daarentussen middelen, t'hunner verlichting en redderinge, mooghen geraamt worden. Dewyl de reede ganschelyk vereischt, dat de gebrooke en afgeworpe kerken Ga naar margenoot+herbouwt warden, om deeze eeuwighe schandtvlek niet in 't oogh der gansche werelt te laaten staan; zoo zullen de Majestraat, Raadt, ende Leeden der stadt, onderling handelen, om eenen gevoeghlyken voet te raamen, dien men hier in te houden hebbe, ter minste bezwaarnis der stadt. Ga naar margenoot+De geenen, die willen vertrekken langs de stroom, zullen, t'hunner reedelyke kosten, geryft worden, met scheepen, tot vervoering hunner persoonen, huizgezinnen, en roerende goederen; mits dat zy genoeghzaame borghen stellen, voor het weederkeeren van de schippers en scheepen, die hun voeren zullen. Ga naar margenoot+De gevangenen, hebbende geen verding van haar ransoen gemaakt, zullen ter weederzyden ontslaakt worden, mits betaalende hunne kosten; uitgezondert de Heer van Teligny, aan welken zyn' Hoogheit niet en magh roeren: doch zal zy wel zich te werke stellen, en allen goeden dienst tot zyne verlossinge doen, by zyne Majesteit, gelyk kennelyk is dat zy gedaan heeft voor den heere van La Noue, zynen vaader. Ga naar margenoot+Op voorschreeven voorwaarden, zullen die van Antwerpen, veirdighlyk, al het geschut, voorraadt en scheepen van oorlogh, toekoomende der stadt, stellen in handen van zyn' Hoogheit, die voorneemt in stadt te verschynen, en aldaar, tot haare bewaaring, tweeduizent mann' te voet, en twee benden paarden te stellen, welke gehuist zullen worden ten minsten ongeryve van de burghers: beloovende zyn' Hoogheit, dat de zelve stadt, nocht met burgh, nocht met bezetting, zal bezwaart worden, zoo de Hollanders en Zeeuwen zich onder's Koonings gehoorzaamheit vlyen; maar, indien niet, in welken gevalle zy een' grenzstadt blyven zouw, zoo zal zyn' Hoogheit, by raadt en toestandt der Majestraat, en andren, gewoon oover zulke zaaken geroepen te worden, acht neemen op middelen, om haar te verzeekeren teeghens de listen en aanslaaghen des vyands; en, belangende 't krysvolk, zich vindende op den Brabantschen boodem; die van Antwerpen zullen verneemen aan de werken, zoo ras als de geleeghenheit zulx toelaat, dat zyn' Hoogheit haare soldaaten niet houdt om d'onderdaanen t'ooverlasten oft quellen, maar wel om te stryden, en het gerechtighe erfdeel des Koonings weeder te kryghen. Ga naar margenoot+Endtlyk, hoewel zyn' Hoogheit genoeghzaame reede zouw hebben, om een goedt deel der kosten, gedraaghen in 't uitvoeren van deezen aanslagh, te verhaalen op de stadt; zy is echter te vreede, om te betoonen dat haar't bederf der zelve leedt waare, dat zy alleenlyk betaale vierhondert duizent gulden, om daar meede de soldaaten eenighzins te vernoeghen, oover't houden van zoo zwaar en lang een leegher: tot voldoening van welke somme haar reedelyke tydt zal gegunt worden, t'haaren meesten gerieve. Ga naar margenoot+Aangaande den Heer van Sant Aldegonde, naardien hy blyft by de begeerte van de zelfste zyde te volghen; men verstaat, dat hy zal belooven by eede, geene waapenen teeghens den Kooning te draaghen, binnen den tydt van een jaar, naa den dagh deezes verdings. Ga naar margenoot+Alle welke punten geslooten en geteekent zyn, zoo wel by zyn' Hoogheit als by de gemaghtighden van Antwerpen: beloovende zyn' Hoogheit de zelve te doen aanneemen, bevestighen, en goedt kennen, by oopene brieven, onder het eighe handtteeken en groote zeeghel zyner Majesteit, binnen vier maanden van deezen dagh af. Het onderschrift was ditte, ALEXANDER. Op orde van zyn' Hoogheit Verreiken. Philips van Marnix. Jan van Schoonhoove. Matthias van Lanoy. Cor- | |
[pagina 1024]
| |
nelis Ga naar margenoot+Pruinen. Philips de Landtmeeter. Hans de Weirdt. Aart Boudewyns. Jan Godyn. Jan Raademaaker. Harman van Doedenburgh. Jan Garyn. Willem van Meeroode. Andries Hessels. Louys Meegank. Adriaan Bardoul. Gilles Santyn. Willem van Schooten. Balthazar van Moucheron, in-plaats van Louys Malapert. Henrik van Erp. Dirk van Os. Zwaaren Ga naar margenoot+ondank, by zyn party, beging met dit verdragh de Heer van Aldegonde. Hebbende geschreeven aan de gemaghtighde Raadsluiden der. Staaten van Zeelandt, dat zy zyn huisvrouw en kinderen daar eerstdaaghs te verwachten hadden, dat hy ook zelf, met veele andren, gezint hunne toevlucht derwaarts te neemen, meende te volghen; kreegh hy tot antwoordt. Men ried, nocht hem, nocht den zynen, zich daar te vertoonen; ten aanzien van 't quaadt gerucht, dat hem naaging. Indien eenighe vroomen begeerden oover te koomen, zy zouden aangenaam zyn. Hy zond eevenwel zyn gemaalin, met de kinderen: dan vertoefde zelf noch een wyl, en pooghde zich te verschoonen, door brieven, die, in plaats van de smart met eenighe hoope oft troost te bestryken de Spaansche maght en Parmaas deughden ten hooghste verhieven; en, porrende driftelyk tot pais, met weêrsmaakelyk vertoogh van de zwakheit Ga naar margenoot+en wanorde der bondtgenooten, de ongunst bet opstookten. Jaa 't liep 'er zoo hoogh meê, dat hem de vereenighde gewesten verbooden werden: waartoe wel yetwes helpen moght, dat Parma hem, niet de vier jaaren alleen, gelyk andren, tot verkooping zyner onroerende middelen, maar onbepaalt bezit der zelve, vergunt had. Aldegonde, niettemin, hoewel hy al eens beraaden was zyn geluk buiten 's Lands te gaan zoeken; Ga naar margenoot+en een verdaadighschrift, van hem uitgegeeven, niet onweedersprooken bleef, nam naamaals de vrymoedigheit van in Zeelandt te verschynen. Daar werd hy in zyn huis gegyzelt: en de Staaten van 't gewest, als hy gehoor aan hun verzocht, weezen hem aan d'Algemeine: voor de welke hy zyn' ontschuldighing deed. Doch, nocht deeze, nocht de zeer eerlyke getuighenis, die zoo eerlyk een man als de Heer van la Noue van hem gaf, kon zoo veel niet uitwerken, dat men goedtvonde hem seedert in de regeering te gebruiken. Maar de Prins van Parma, hebbende, weinigh daaghen voor 't voltrekken des handels met Antwerpen, Ga naar margenoot+het Gulden Vlies ontfangen, door handen van Graave Pieter Ernst van Mansveldt, eenen der oudste Ridderen van die orde; welke feest in de schanse by Kallo zeer prachtelyk gehouden werd; quam, op den zeevenentwintighsten van Oestmaant, met blaakende staatsi ter stadt in ryden. Ga naar margenoot+Drie vaanen te paarde, twintigh te voet, eensdeels van Waalen, eensdeels van Duitschen, neevens hem, door de poort. De Majestraat ontfink hem met toedraght van treflyke eere, zoo by monde als by geschrift, en in schildery, op aanzienlyke zeeghebooghen. D'uitheemsche geslachten hadden, tot eighe kosten, verscheide timmeraadjen gesticht, en versiert met blazoenen, die op zyn' gloorie sloeghen: pooghende elke landaart, om strydt, hem, door bewys van vuurighe geneeghenheit en grootachting, te behaaghen. Een' geschipbekte zuil, opgerecht van de Genueezen, ter hooghte van twaalf roeden, met haaren voetstal, droegh des verwinners beeldt, gekleedt in krysgewaadt naa d'aalouwde wyze. Een vooghel Phoenix, der Portugeezen werk, zat op een nest, ryklyk gebouwt, in de Hooghstellerstraat, en bereikte bykans ter weederzyden de huizen met zyn' uitgespreide vlerken. De geestelykheit, weeder ingekoomen op den twintighsten, had reeds de hooftkerk gestoffeert van altaaren en allerley pronk van inboedel. Derwaarts nara de Vorst zynen wegh; en voorts als 'er Te Deum laudamus gezongen was, naa de markt, en van daar naa de Burgh, heerlyk toegerust om hem te huizen. Toen bewelkoomd' hem 't grof | |
[pagina 1025]
| |
Ga naar margenoot+geschut, meermaals gelost. Tot verscheide stonden van drie daaghen aan Ga naar margenoot+elkandre, werden al de klokken geluidt. Op den achtsten van Herfstmaant verschiep hy de Majestraat; stelde, tot Burghermeesters, Heeren Eeverhart van der Delft en Adriaan van Heilsweeghe; eenighe ballingen in de Scheepenbank. De diensten, ontfangen van Henrik Tseraarts, Heere van Kouwestein, vergold' hy hem met het Markgraafschap des lands van Ryen, en Schoutampt der stadt. Thans deed hy al haar geschut naa de Burgh voeren, en het afgeworpen deel muurs der zelve weeder opmetsen. Dus ging, by mangel van in 't eerst eetwaaren genoegh op te Ga naar margenoot+doen, en van daarnaa d'opgedaane raadighlyk te rekken, maar booven, al door meenighte van meesters, oft luchtighe luiden die ze speelden, een' stadt verlooren, daar, naa 't zeggen der geenen die 't wel behoorden Ga naar margenoot+te weeten, eer ze beleeghert werd, alleenlyk voor de gemeene middelen van steete, vyftighduizent gulden ter weeke gebooden waaren; beloopende in 't jaar, tot hoogher somme, dan men den Hartoghe van Anjou, by 't verdragh van Bordeaux, tot onderhoudt des oorloghs, belooft had. Maar, 't geen'er de Staaten verlooren, won'er de Spanjaardt niet. Want, hoewel veele menschen, zich stellende tot blyven, 't Roomsche geloof aannaamen oft veinzden; hun getal was kleen, ten aanzien der geenen, die naa Hollandt, Zeelandt, Oostlandt, Duitslandt, Engelandt vertrokken, meêvoerende de neering, handtwerken, en hunnen rykdoom; eensdeels om vryheit van Godsdienst te mooghen genieten, eensdeels om de onvryheit der Schelde en des koophandels aldaar, zoo Ga naar margenoot+lang als de Hollanders en Zeeuwen meesters te waater zouden blyven. Farneeze, anders, faalde niet het verdragh stips t'achtervolghen, en goede orde te houden. Eenen Roomsgezinden burgher, die, weedergekeert Ga naar margenoot+uit zyn ballingschap, eenen andren uit ouwde wrok, met scheldwoorden had oovergehaalt, liet hy in hechtenis stellen, ende niet, dan op sterke voorbeede, en belofte van intooming zyner heevigheit, uitgaan. Zeeker soldaat, die zynen waardt, zonder reede, met vuisten geslaaghen had, bekoft het met den hals. Nu staat ons te vermelden, 't geene dat, noopende 't aanroepen der Engelsche Kooninginne tot hulp der vereenighde gewesten, zich heeft toegedraaghen. Naa dat men met beraaden, sint het midde van Grasmaant tot op den zesten van Zoomermaant, was beezigh geweest, beslooten d'Algemeine Staaten, gezanten heen te schikken, om die Majesteit tot aanveirding van de Hooghe Ooverheit onder billyke voorwaarden, oft van eeuwighe bescherming der landen, oft immers tot verleening van eenigh onderstandt, te Ga naar margenoot+beweeghen. Tot deeze boodschap werden gekooren van Brabands weeghe, Jakob de Gryze, eertyds Hooghbaljuw van Brug, hoewel hy zich, met het belegh van Antwerpen, niet volkoomelyk gelast vond, ende daarom het verdragh, naamaals geraamt, niet onderteekende: van Gelderlands, Rutgert van Harsolt, Burghermeester tot Harderwyk: van Vlaandres, Noël van Caron, Heer van Schoonewal: van Hollands en Westvrieslands, Johan van der Does, Heere van Noortwyk; Joost van Menyn, Ga naar margenoot* Loontrekkend Raadsman der stadt Dordrecht; Johan van Oldenbarneveldt, Loontrekkend Raadsman der stadt Rotterdam; Fransois Maalzon, Loontrekkend Raadsman der stadt Enkhuizen: van Zeelands, Jakob Valk, Raadsman van Staate: van Uitrechts, Paulus Buis, wylen Ga naar margenoot*Voorspraak van Hollandt: van Vrieslands, Jelgher van Teitsma, Raadsman van Staate, Hessel Aysma, Ga naar margenoot* Raadshooftman; en Laas Jongema. Welke Heeren, t'scheep gegaan op den achtienden, ook, gelyk laastmaals de gezanten naa Vrankryk, zwaare teeghenspoedt op de reiz' hadden, wordende tweewerfs gedwongen weederom in te loopen: als oft | |
[pagina 1026]
| |
Ga naar margenoot+d'een' en d'andre bezending geschiedt waare teeghens 't behaaghen des heemels, die de vereenighde Landschappen hoeden wilde van in uitheemsche handen te vallen. De Kooningin, hierentussen, hoewel zy, door vertooning van zonderlinge zucht tot der Landen behoudenis, hun te mildelyk ontmoet was om met goedt aanzien te deizen; deed, kryghende de zaak naader in 't oogh, ook naader ooverleggen, by de luiden van Ga naar margenoot+haaren Raade, wat zy te doen oft te laaten hadde. Hier op ontstonden verscheide meiningen. Eenighen lieten zich dunken, 'T zouw bespottelyke slechtigheit zyn, zoo schoon' een kans te verkyken. De Spanjaardt, Ga naar margenoot+met booven recht den meester te maaken, had de Vereenighde Landen hunn' eighe meesters gemaakt. Zy vermoghten dan eenen Heer naar hunne geliefte te kiezen. En haare Majesteit zouw, in 't aanveirden van 't Hooghgezagh oover hen, de eerste niet weezen. Had niet de Hartogh van Anjou het eens gedaan met der daad? ende noch eens met den wil, de Fransche Kooning, zyn broeder? De Spaansche, buiten twyfel, zouw zich des bitterlyk belghen. Maar wat lagh 'er doch aan? Had hy niet altyds zyn quaadst gedaan, met styven der Yeren in hunne opstendingen, met brouwen onraadt in Engelandt, met draaghen der Schotsche Kooninginne in haar ongelyk? Hem bezat reeds een haat zoo heet, een' staatzucht zoo woest, dat elk van beide genoegh was om vastelyk te doen gelooven, dat hy de Engelsche nemmer verschoonen zouw, dan by mangel van maght. Tot deeze te koomen dat moest men hem beletten. En om 't hem te beletten, geen wisser wegh, dan aan de Engelsche waaterkraften de Hollandsche en Zeeuwsche te hechten, eer hy ze dwonge de zyne te sterken, en hunne haavenen, zoo geleeghen om Engelandt te bespringen, in zyn geweldt kreeghe. Andren zeiden Ga naar margenoot+hier teeghens: Men gaave 't den naam dien men wilde; der Staaten bedryf was kenlyke weederspannigheit. Wen Kooning Philips, gelyk teeghens de waarheit werd voorgewendt, de voorrechten der Neederlanden al verkort hadde, zoo waare hy noch daarom van de Vorstlykheit niet vervallen. En, oft schoon eenighen meenden, dat men daar oover, voor een' wyle, tot dat hy zyn' misdaadt gebeetert hadde, d'onderdaanigheit schorsen moghte; andren oordeelden nochtans, volghends het Goddelyk recht, 't welk voor 't menschelyk ging, dat men, enkelyk om des gewisses wil, gehoorzaamheit aan de Hooge maghten, als ingezet van Gode, bewyzen moest. D'Almooghende had aan haar 't opperste oordeel oover de onderzaaten gestelt; hun de gloori van 't achtervolghen haarder gebooden gelaaten. Om goede had men te wenschen; allerlei Landsheeren te dulden. Die gewesten waaren den Kooning van Spanje, niet door keur des volx, maar door erfenis, opgekoomen. Ook hadden zy, van zyne voorzaaten, hunne vrydoomen verkreeghen, en de zelve verbeurt met Majesteitschendery, begaan in 't aaneemen der waapenen teeghens hem. De verzoekers der bescherminge waaren meestendeels luiden van zeer geringe stof, die zich slechts met den tytel van Staaten vermomden. Best zoude, daarom, de Kooningin zich voortaan niet mengen in de dingen van Neederlandt; maar pooghen haar eighen Ryk te versterken; de vroomen, door haar' aangeboore goedertierenheit, meer en meer te verplichten; de boozen in te toomen; haare schatkaamer te vullen; een treflyke vloot toe te rusten; de grenzen teeghens Schotlandt wel te bezetten; en d'ouwde krystucht haares volx te doen onderhouden. Dan waar Engelandt onwinlyk, veiligh van alle kanten, en een schrik zyner vyanden. Voor yemandt, die tussen te maghtighe gebuuren zat, geen middel zoo getrouw als dit, om hen hunne handen te doen t'huis houden. Want yder wachtte zich wel van de geenen te terghen, dien hy 't, nocht aanrykdoom, nocht aan krachten, nocht aan goede geneeghenheit hunner gemeente, nochte aan wil oft wakkerheit tot weêrwraak, zagh faalen. Daarenteeghens, losse loosheit was het, dat | |
[pagina 1027]
| |
Ga naar margenoot+yemandt, om een oorlogh af te wenden, zyn geldt, zyn' soldaaten, in een' zaake hem niet raakende, voor berooide Vorsten oft volken, onderzaaten van andren, ging spillen, die, indien men hun, in hunne noodt, geschaapen eeuwigh te duuren, niet gestaadelyk 't hooft ophielde, uit armoe voor zich zelve zouden zorghen; oft, indien men ze, by geluk, eindtlyk eens van hunnen last verloste, uit weelde de weldaat in den windt, het oogh op eighe baat slaan, en hunner verlosser met den nek aanzien. Zoo hadden, eertyds de Borgonjers, in 't verbondt teeghens Vrankryk, en zeedert de Onroomsgezinden aldaar, der genooten bystandt met ondankbaarheit vergolden; en de Engelschen, t'hunner schaade, geleert, dat, die de verkleumde slang in den boezem stooft, thans een venynighe beet, van de verwarmde, tot zyn loon kryght. Naa de eerste deezer voorstellingen, gelyk doorgaands naa de geene die moed en hoope van aanwas laaten uitkyken, luisterde 't meeste deel der vergaaderinge met gunstighen yver: naa de tweede, met arghdenkende opmerking, als oft ze naa zucht tot den Spanjaardt gerooken hadden. En de toestemmers werden, niet duisterlyk, voor zyne partylingen, en bloode, vuidighe menschen, gescholden, door de luiden van oorlogh, die hun des bitteren ondank wisten. Hier toe geviel 't, dat men'er tyding kreegh, hoe Philips, in Spanje, niet alleen de Hollandsche Ga naar margenoot+en Zeeuwsche, maar ook de Oostersche, Hooghduitsche, en Engelsche scheepen, bekommerde. Een, toebehoorende, zeekeren Londschen Alderman, 't welk, als de rechter van Biscaye, onder schyn van als vriendt het te koomen bezightighen, het trachtte geweldigherhandt te bemaghtighen, van ontrent vyftigh die hem volghden, twintigh mannen had afgemaakt, eenighen in 't waater doen springen, braght de rest, en den rechter zelf, met zynen lastbrief, oover. Waar door het gevoelen van de aanraaders der paisbreuke te meer aanziens verworf, en tot schoore 's gemeenen volx geneeghenheit, die by voorzightighe Vorsten altyds Ga naar margenoot+van groot gewight is. Ook volghde daar op, dat desgelyx alle scheepen, goederen, en persoonen der Spanjaarden en Neederlanderen, die hunne zyde hielden, in Engelandt beslaaghen werden. Ten laatste quaamen daar, op den zesten van Hooymaant, de Staatsche gezanten. Op den neeghenden gaf hun de Kooningin gehoor: doende Menin het vertoogh, met aanmelden, hoe de Staaten, zorghvuldigh voor de behoudenis van 't waare geloof, tot haar, die te rechten den tytel van diens beschermster voerde, hunne toevlucht naamen, om zoo wel een' eeuwighe slaaverny der ziele als des lichaams t'ontgaan: hoe haare Majesteit, aanveirdende Ga naar margenoot+de vereenighde gewesten, zich in 't volle bezit van de heerschappye der zee, haare onderdaanen in onsteurlyke veiligheit zouw zetten: voorts met woorden weinigh verscheelende van de geene, die Leoninus by den Kooning van Vrankryk gebruikt had. Hy eindighde zyn zeggen met ooverleevering der punten, waar op zy gebeeden werd de Hooghe ooverigheit t'ontfangen. Elizabeth, gelyk haar de tong wonder wel hing, om de invallen van den geest met aardigheit van taale Ga naar margenoot+te uiten, bedankte hen ooverheuschelyk, voor zoo een' perle, als het was aan haar' Kroon, dat men haar allereerst, en voor 't beroepen des Hartoghen van Anjou, booven alle mooghentheeden der werelt verkooren had, om haar tot de vorstlykheit der landen te noodighen. Waar door zy zich verplicht kende de handt aan hen te houden, t'haaren uitersten aadem toe. Zy zoude dien van haaren Raade de punten t'ooverweeghen geeven, ende zien, wat daarop, behoudens haare eere, gedaan konde worden; zonder 't antwoordt te verwylen, gelyk hun elders weedervaaren was. Sint quaamen de gezanten meermaals in gesprek met de achtbaarsten van den Raadt, en stonden ernstelyk aan, om, voor eerst, | |
[pagina 1028]
| |
Ga naar margenoot+gerieft te worden met vier of vyfduisend mann', te besoldighen by de Kooningin, en te gebruiken tot ontzet van Antwerpen, neevens tweeduizent andre, die d'ooverste Norrits, met verlof van haare Majesteit, uit en tot laste der Algemeine Staaten, lichtte. En als Norrits noodigh vond, om de verlossing der stadt wis te neemen, noch daarenbooven twaalf oft vyftienhondert knechten te werven; zoo beloofden zy gezanten, den Raadt van Staate, daar toe te bewillighen, en ooverquaamen met hem noopende de penningen, te besteeden aan de werving. 'T leed Ga naar margenoot+eevenwel aan tot op den tweeden van Oestmaant, Engelschen styls, eer dat men hun, van bystandt yet eighentlyx toeleide. Toen werd'er verding gemaakt. Dat de Kooningin, om Antwerpen t'ontslaan van 't beleg, zouw vierduizent knechten aanneemen, ooverzeinden, en onderhouden drie maanden lang: van de penningen, daar toe verschooten, voldaan worden, drie maanden naa 't ontzet; ofte, zoo dat niet gelukte, een jaar naa den dagh der monsteringe: immiddels de steeden van Sluis en Oostende in haar gewoudt hebben. Het aanbodt der Hooghe Ooverigheit sloegh ze eindelyk af. Immers zoo luttel lustte 't haar, zich aan een' eeuwighe bescherming der landen te vertuyen, die van gelyken last en minder luister zoude weezen. Ga naar margenoot+Dies begon men te handelen op zeekere hulpe, die, zoo lang als het oorlogh, te duuren hadde. De gezanten verzochten, op onderpandt van den Briel en Vlissinge, tienduizent man te voet, tweeduizent te paarde; doch daalden allenskens tot op de helfte; aan 't bedingen van welk getal ten minste, booven 't geene dat tot de bezetting der twee voorzeide steeden vereischt werd, zy, by hunne lastbrieven, gebonden waaren. De Engelschen booden vierduizent knechten met vierhondert ruiters. Ende mits de Kooningin plat uit weigherde hoogher te koomen, zoo naamen de gezanten dit aan, onder besprek van indien de Staaten daar in bewillighden. Ga naar margenoot+Hier af werd een bescheidt gemaakt, dat op deezen zin uitquam. Ga naar margenoot+De Kooningin zal, ten behoeve van d'Algemeine Staaten der vereenighde Neederlanden, booven zeeven hondert, te gebruiken tot bezetting der plaatsen van onderpandt, terwyl men daar oorloght, onderhouden, vier duizent mann' te voet', en vierhondert te paarde, onder eenen Ooverste van naame, aanzien, en den waaren Christelyken geloove. Wen de Landen in vreede gestelt zyn, zullen zy, binnen twaalf maanden Ga naar margenoot+daar naa, weeder te berde brengen de penningen by haar verschooten in 't Ga naar margenoot+eerste jaar, en voorts de reste binnen vier achtervolghende jaaren, by gelyke deelen. Tot verzeekering voor de betaaling, zullen de Staaten, binnen een' maant Ga naar margenoot+naa 't voltrekken deezes verdraghs, stellen, in handen van Ooversten, te maghtighen by haare Majesteit, de stadt Vlissingen met het Slot Rammekens in Walchere, en de stadt Briel met de twee sterkten daar toe behoorende, in Hollandt; omme voor haar gehouden te worden, tot dat haar 't geleende geldt ten volle zy goedt gedaan binnen de stadt van Londen: ende zal ook een deel der voorzeide vierduizent knechten en vierhondert ruiteren mooghen dienen, tot bezetting van eenighe andre plaatsen der vereenighde gewesten, zoo de Staaten zulx, tot onderhouding van de rust en eendraght der zelve, raadzaam vinden, ende aan haare Majesteit oft haaren Algemeinen Ooversten verzoeken. Ga naar margenoot+De plaatsen van onderpandt hebben voorzien te blyven van geschut en andre krysbehoeften, in zulker gestalte als d'Algemeine Ooverste haarer Majesteit verstaan zal tot de bewaarnis noodigh te weezen: mits dat men alles behoorlyk aanteekene, om daar af naamaals te mooghen verantwoorden. Ga naar margenoot+Uit de gemelde steeden en sterkten, zullen der Staaten bezettelingen, doch geen' andre luiden van soorte, die daar woonen en van der Wet zyn, vertrek- | |
[pagina 1029]
| |
ken; Ga naar margenoot+op dat de Ooversten haarder Majesteit daar mooghen gebieden, in 't geen de behoudenis der plaatsen raakt, zonder zich in 't stuk der burgherlyke regeeringe te steeken. Ga naar margenoot+De Ooversten en soldaaten, daar leggende, zullen geenerley verstandt, onderhandeling, oft gemeenschap houden met den vyanden der Staaten, nochte gedooghen dat zulx door andren geschiede; maar, naar geleeghenheit, hun pooghen te krenken, en, booven al de plaatsen wel te bewaaren. Ga naar margenoot+De voorzeide plaatsen zullen, geduurende 't pandschap, begreepen blyven onder d' Algemeine vereenighing, en onder de bezondre van haare gewesten, voor zoo veel als aangaat den burgherlyken standt, de voorrechten, wetten, vrydoomen, gewoonten, en andre dingen, niet raakende de verpanding: zal meede, aan der Staaten Amptluiden en Majestraaten, staan het beleidt van de zaaken der zelve plaatsen; zonder dat zy, oft haare burghers oft inwoonders, zullen mooghen bezwaart worden met eenighe opstellingen, beeden, oft andre lasten, van weeghe haarder Majesteit oft haarder krysluiden. Ga naar margenoot+Haare bezettelingen zullen gehouden zyn tot betaaling der tollen en opstellinghen, gelyk andre elders leggende: mits dat men hun van nu voortaan, met geen' nieuwe opstellingen bezwaare, buiten verlof van den Algemeinen Stadthouder haarder Majesteit, oft van den oppersten Veldtheer. Ga naar margenoot+Op dat de burghers en inwoonders der voorzeide plaatsen geenen ooverlast van de soldaaten koomen te lyden, by gebrek van goede orde en behoorlyk onderhoudt, zal haare Majesteit zorghe draaghen voor de betaaling, en 't betrachten der krystucht: ook zullen zy, nochte de handelende man aldaar, gemoeit worden om eenighe voldoening van 't geene, waar toe zich de Staaten oft Landschappen, by dit verdragh, verbinden; mits dat zy, van hunner zyde, 't geene doen, waar toe elk in 't bezonder, voor zyn eighen hooft verplicht is. Ga naar margenoot+Naa 't betaalen der geleende penningen aan haare Majesteit oft haaren naazaat, zal men de boovengenoemde steeden en sterkten, met al 't geschut, ende krysbehoeften, niet verbeezight in 't beschermen der plaatsen, aan de Staaten voorts weeder ooverleeveren, ende geenszins aan de Spanjaards, oft andre hunne vyanden, nochte aan eenighen andren Vorst. Ga naar margenoot+De Ooversten, aldaar gestelt uit naam der Kooninginne, zullen, aan haare Majesteit, samt aan de Algemeine Staaten, trouwe zweeren, en de plaatsen te verdaadighen, en te behouden by den waaren Christelyken Godsdienst, gelyk die jeeghenwoordelyk, zoo in Engelandt als in de Neederlanden, geoeffent wort; ook dit verding t'achtervolghen ende te doen achtervolghen, zoo veel als hun toestaat: de Hopluiden, Bevelhebbers, en soldaaten, hebben den zelven eedt te doen, ende voorts van gehoorzaamheit aan hunne hoofden; gelyk ook de burghers en inwooners den eed van getrouwigheit aan haare Majesteit. Ga naar margenoot+Het krysvolk, te velde leggende, zal men herberghen en spyzen voor eenen reedelyken prys, ende niet bezwaaren met eenighe tollen op eetwaaren oft andre nooddruft; maar in alles handelen gelyk andre soldaaten van d' Algemeine Staaten. Ga naar margenoot+Aan de Ooversten zal men, t'elker maant, betaalen de soldy van 't volk, geleidt van haare Majesteit in de voorschreeve plaatsen; mits dat het getal van die niet grooter zy, dan van de voorighe gewoonlyke bezettingen, daar onderhouden zes maanden voor de ooverleevering; zonder dat men nochtans, indien 't met de betaaling acht oft tien daaghen langer aandraaght, daar oover berispt warde. Ga naar margenoot+Den Ooversten en bezettelingen warde toegelaaten de vrye oeffening van den Godsdienst, althans bevestight in Engelandt, en hun, te dien einde, in elke stadt een kerk toegevoeght. Ga naar margenoot+De bezettelingen heeft men te handelen, gelyk de voorighe zyngehandelt ge- | |
[pagina 1030]
| |
weest, Ga naar margenoot+zoo aangaande de huizinge, als de mondtkost: ende zullen de Staaten orde stellen, dat zy de eetwaaren tot reedelyken pryze mooghen bekoomen, gelyk de burghers en inwooners: ook zal men hun voorzien van buskruidt, lonten, koegels, gelyk men de voorighe voorzien heeft, en de soldaaten, leggende in andre plaatsen der gemelde landen, gewoon is te voorzien. Ga naar margenoot+Het staa haarder Majesteit vry, in den Raadt van Staate te stellen, booven haaren Algemeinen Stadthouder, noch twee haare onderdaanen, luiden van soorte, en van den voorzeiden Godsdienst; ook, in den krysraadt, wen 't noodigh zy, te brenghen alle zoodaanighe, als haar Algemeine Stadthouder, naar eisch van zaaken, daar toe zal bequaam vinden: ende zullen de Hoofden van de bezettingen der voornoemde steeden vryen toegank hebben ten Raade van Staate, als zy 't voor oorbaarlyk aanzien, om eenighe zaaken, belangende den dienst van haare Majesteit oft de bewaarnis der plaatsen hun toevertrouwt, voor te draaghen; zonder nochtans daarom geacht te worden voor Leeden van dien Raadt. Ga naar margenoot+Haare Algemeine Ooverste zal, met den Raadt van Staate, vermooghen, de misbruiken, in 't stuk der Ga naar margenoot* opstellingen, en zaamelingen van gelde, te richten, en 't oovertal van Bevelsluïden af te snyden; ook de penningen te doen besteeden ten meesten oorbaar der gemeente, teeghens den vyandt, zoo wel ter zee als te lande. Ga naar margenoot+De zelve haare Ooverste en de Raadt van Staate zullen de misbruiken van de munte der voornoemde Landen beeteren, ende de penningen, brengen tot minder en behoorlyk getal: ook zullen de Ga naar margenoot* soorten der voorzeide penningen, oft andre daar gank hebbende, niet mooghen worden verhooght tot meerder prys, buiten verlof van haare Majesteit oft haaren Algemeinen Ooverste. Ga naar margenoot+De Kooningin oft haar voorzeide Stadthouder van haarent weeghe, gezaamentlyk met den Raadt van Staate, zal bevorderen, dat de regeering in haare voorighe achtbaarheit herstelt warde; dat men ook de krystucht verbeetere en op 't ernstighste onderhoude: welke althans beide zeer vervallen zyn, door de gelykheit der maght van de regeerders, en door vermengeling der Raaden. Ga naar margenoot+De voorzeide Ooverste, met den Raadt van Staate, zal voorzien op alles, dat de gemeene welvaart raakt: welverstaan, dat hy niets doe oft vernieuwe tot hinder van den gemelden Godsdienst, oft van de Hoogheeden, wetten, voorrechten, gewoonten, vrydoomen, keuren, en de ordeningen der Staaten, gemeenten, gilden, oft inwoonderen van de zelve landen, in 't gemein oft bezonder. Ga naar margenoot+De voorzeide Staaten zullen in 't gemein oft in 't bezonder, met den vyandt niet handelen, zonder weeten en bewillighing van haare Majesteit; nochte met eenighen Vorst oft uitheemsche mooghenheit, buiten kennis van haar oft haaren Algemeinen Stadthouder. Ga naar margenoot+Ook gelieve haarder Majesteit, met den Kooning van Spanje, oft andren vyandt der Staaten, niet te handelen, van eenighe zaaken, roerende den staat der vereenighde gewesten in 't gemein oft bezonder, buiten raadt en toestandt der Algemeine Staaten, wettelyk daar op beroepen. Ga naar margenoot+De aanneeming, ook de betaaling van al het uitheemsch krysvolk, noodigh tot de bescherming der Landen, zal geschieden door den voorschreeven Stadthouder en den Raadt van Staate, met bewillighing der Algemeine Staaten. Ga naar margenoot+By afsterving oft verandering van eenighen Ooversten der gemelde Landen oft hunner grenzsteeden, zullen de Staaten van 't gewest, daar zulx voorvalt, twee oft drie persoon van soorte, en van den voorschreeven Godsdienst, noemen: uit welke de zelfste Stadthouder en Raadt van Staate, eenen hebben te kiezen en te stellen. Ga naar margenoot+Wanneer de Kooningin scheepen ter zee zeindt, tot de gemeine bescherming, | |
[pagina 1031]
| |
Ga naar margenoot+in geval dat de vyandt eenighe vloot, in de engte tussen Vrankryk en Engelandt, oft tussen Engelandt en Neederlandt braghte, zoo zullen de Staaten eeven veel scheepen uimaaken als haare Majesteit: welverstaan, als het getal en 't bekostighen der zelve niet gaa booven 't bestek, baarder Majesteit aangebooden, uit naam des Prinsen van Oranje, Hooghloflyker gedachtenisse, door den Heer Deyer, in 't jaar vyftienhondert vierentachtentigh; 't en waare dat de noodt meer vereischte, en de Staaten het draaghen konden: welke scheepen zich voeghen zullen by de geheele vloot, die te staan heeft onder 't gebiedt des Ammiraals van Engelandt: doch zullen de buiten, onder de Amptluiden van haare Majesteit en de Staaten, gelyklyk gedeilt worden, naar gelang van de kosten, by elke zyde gedaan. Ga naar margenoot+De scheepen van de Kooninginne zullen altyds vrye in- en nitvaart mooghen hebben, tot alle haavenen ende gaaten der voorzeide Landen, ende aldaar geryft worden van eetwaaren tot reedelyken pryze: ook zullen weederom de oorloghscheepen der zelve Landen gelyke vryheit en ge voeghlykheit, in Engelandt en d'andre Kooninkryken haarder Majesteit, genieten. Ga naar margenoot+De geschillen, die tussen de voorschreeve Landen, oft eenighe steeden der zelve, moghten koomen te ryzen, zullen, zoo zy door gewoonlyken wegh van rechte niet zyn needer te leggen, aan haare Majesteit, oft haaren Algemeinen Stadthouder, gestelt worden, en beslecht by haar, oft hem en den Raadt van Staate, binnen de vereenighde Landtschappen. Ga naar margenoot+Men laate den onderdaanen haarer Majesteit toe, hunne paarden, gekoft in de voorzeide gewesten, naa Engelandt oover te scheepen, des zullen zy de gewoonlyke gerechtigheeden betaalen, en de paarden van daar niet elwaarts vervoeren mooghen. Ga naar margenoot+De onderzaaten haarer Majesteit, die van 't getal oft lichaam des voorschreeven onderstands zyn, zullen, wen zy begeeren weeder naa Engelandt te keeren, vryelyk mooghen heenen gaan, zonder anderen verlof, dan vryereizbrief onder handtteeken en zeeghel van haaren Algemeinen Stadthouder: mits dat het getal haarder krysluiden vol blyve, en de Ga naar margenoot+Staaten niet zullen gehouden zyn, eenighe onkosten te draaghen, van 't lichten Ga naar margenoot+en ooverscheepen der geenen, die gebraght worden om de plaatsen der afgedankte te vullen. De Algemeinen Ooverste, de Hoofden, Kornellen, Amptluiden, samt alle andre soldaaten en der Kooninginne, zullen doen den gewoonlyken eedt, Ga naar margenoot+als te voore gedaan is, aan de Staaten der Landen: onverkort hunne plicht van hulde aan haare Majesteit. Hier op naamen de gezanten hun afscheidt, en trokken, om het verding by hunne meesters te doen bevestighen, naa huis; uitgezondert Noordwyk, Valk, Buis en Aisma. Deeze, blyvende noch in Engelandt, braghten, met hulp der ongelukkighe tydinge van Antwerpens val, zoo veel by de Kooningin te weeghe, dat zy haaren bystandt vermeerderde, eerst tot op het getal van vyfduizent knechten, daarnaa ook van duizent ruiters, te houden, booven drie vendels, elk van hondert en vyftigh koppen, om de stadt Briel met de twee daar bygeleeghe schansen, in Hollandt te bewaaren; en zeevenhondert mann'ten behoeve van Vlissinge en Rammekens, in Zeelandt: mits dat men haar toestondt, in elk der andre gewesten een' stadt oft sterkte te kiezen, en met Engelsche knechten uit de vyfduizent Ga naar margenoot+te bezetten. Al 't welk d'Algemeine Staaten aannaamen en inwillighden, verlydende daar af, op den tweeden van Wynmaant, een bescheidt, dat ook by haaren Ambassadeur Davidson, herwaarts gezonden om de bekrafting des verdings te vorderen, onderteekent werd. Tot gedenkenis van dit verbondt, sloeghen de Zeeuwen eenen penning, waarop ter eene zyde | |
[pagina 1032]
| |
Ga naar margenoot+'t waapen van dat gewest stondt, een Leeuw, ryzende uit de zeebaaren, Ga naar margenoot+en dit byschrift; Luctor & emergo: Ik worstel en koom op: ter andre zyde de waapenen der steeden, en Authort Deo, favente Regina: Door aanleg Gods, en gunst der Kooninginne. Zy deed een verdaadighschrift Ga naar margenoot+drukken, meldende, Dat de ouwde verbintenissen, niet alleen tussen de Engelsche Kooningen en Neederlandsche Vorsten, maar ook tussen de volken, geestelykheit, Aadel, en steeden, van weederzyden, tot onderlinge vrundschap, Ga naar margenoot+gemaakt waaren. Hoe de Spanjaards, met onmenschelyke wreetheit, de Neederlanders geplaaght hadden, ook verscheide scheimsche aanflaaghen ontworpen oft gequeekt, tot verstooring van haaren Staat; onaangezien de vlyt by haar aangewendt in 't arbeiden tot pais, en 't verhinderen Ga naar margenoot+van eenen volkoomen afval der Landen. Waar oover zy behoorlyk vond den Algemeinen Staaten de handt te bieden; enkelyk op dat de Neêrlanders hunne voorighe vryheit genieten moghten zy met haare onderdaanen in veiligheit zitten, en de koophandel, tussen de twee volken, veiliglijk gedreeven worden. Teffens om den Spanjaardt werk te geeven, eer hy haar t'haarent bezochte, zond ze Fransois Draak voor Ammiraal, Christoffel Carlile voor Ooverste te lande, met een' vloot van eenentwin tigh scheepen, daar drieëntwintighhondert vrywillighe soldaaten en bootsluiden op waaren, naa Westindie. Als die van Hamburgh vernaamen Ga naar margenoot+dat het verdragh volraamt, en deeze toght op handen was, schreeven ze aan de Kooningin, om toezeg te verwerven, dat haare scheepen den hunnen Ga naar margenoot+de Spaansche vaart niet beletten zouden. Waar op zy tot antwoordt kreeghen, dat haare Majesteit niet verstond haaren ouwden bondgenooten, zoo de pais bestonde, in het dryven des koophandels, eenighe verhindering te doen: maar, ingeval van oorlogh met Spanje, hoopte zy, dat men haar geen' toelaating van kooren en krysgereedschap derwaarts te voeren, tot naadeel van haaren Staat, zoude willen verghen. Ende, als echter de Henzesteeden zich niet onthielden van graanen, waapenen, Ga naar margenoot+buskruidt, en diergelyke behoeften naa Spanje te zenden, zoo werden verscheide haare scheepen, in den jaare vyftienhondert neeghenentachtigh, van de Engelschen aangetast en verbeurt gemaakt. De Prins van Parma, terstondt naa 't voltrekken des handels met Antwerpen, deed, in etlyke Staatsche steeden, brieven van eenen zelven inhoudt strooyen, waar by hy ze, zoo met glimpighe aanbiedingen, als vertoogh van de machteloosheit haarder partye, pooghde t'hemwaarts te lokken. Doch, in Hollandt, werd'er, dat men weet, niet gevonden dan een ter Goude in 't Tolhuis: den welken, gedaghteekent den achtienden van Oestmaant, Ga naar margenoot+de Wethouders eerst den derden van Wynmaant, in der Holland sche Staaten vergaadering braghten. Voorts rustte hy toe om Berghen op Zoom te beleegheren: maar, verstaande dat de Steêvooghdt Market lucht daaraf had, en geschikt goeden voorraadt van mondt en oorlogh in te kryghen, Ga naar margenoot+liet dit voorneemen vaaren. Ook waaren deEngelschenu aan 't ooverkoomen, zyn' ruitery merklyk gezwakt; en de lyftoght zeer schaars aan zyne zyde, inzonderheit het kooren. En d'Algemeihe Staaten aangeport van Graaf Maurits en den regeerenden Raadt, deeden, door den zelven, volghends besluit by hen genoomen den achtentwintighsten van Oestmaant, om deeze schaarsheit meer te scherpen, allen uitvoer van spyze verbieden. Doch de Staaten van Hollandt vonden hierinne zwaarigheit, en beslooten op den achtsten in Herfstmaant, het zeinden van allerley waaren, behalven graan, botter en kaaz, uit dien geweste, naa Breeme en opwaarts naa Ooste, toe te laaten: mits borgh gestelt wierde voor den haaring en 't zout, dat des niet naa den vyandt zouw gaan. Ook gaaven d'Algemeine Staaten den voorzeiden Raade last om | |
[pagina 1033]
| |
Ga naar margenoot+etlyke vrybuiters aan te neemen, die den toevoer naa 's vyands landen te Ga naar margenoot+beletten hadden, en de lorrendrayers (zoo noemde men de geenen die ter sluik yet derwaarts braghten) aan te haalen. Maar de regeerders van Dordrecht, daar het der burgherye verdroot, mits men de stroomen opwaarts aan niet bevaaren moght, zonder neering te zitten, terwyl de zeesteeden Ga naar margenoot+de haare hielden; verzochten aanstendighlyk een' algemeene sluiting. Dies beschreef men de Staaten van Hollandt weederom, teeghens den zeevenentwintighsten, voor middagh, op verbeurte der stemme. Als derhalven een Burghermeester, en vier Raadspersoonen, gemaghtight by die van Amsterdam, op den zesentwintighsten naa den Haagh vertrokken waaren, kreegh Ga naar margenoot* d'Ontfanger der geleigelden schryven, gedaghteekent den drieëntwintighsten, by 't welk hem, van Graave Maurits Ga naar margenoot+en de regeerenden Raadt, op hooghe peenen verbooden werd, eenigherley eetwaaren uit den Lande te laaten gaan. Waar oover die van Amsterdam, daar een' groote meenighte van gelaade scheepen zeilreedt lagh, hunnen gemaghtighden aanschreeven, dat zy alle vlydt, by zyn' Genaade en den voorzeiden Raadt, hadden aan te wenden, ten einde het verbodt, als gedaan teeghens 't besluit van den achtsten, weederroepen wierde. Doch, hoewel zy vertoonden, dat het verhinderen van de reize der scheepen, die verscheide toagelaate koopwaaren in hadden, en voor den winter het kooren uit Ooste herwaarts te brengen, de Landen niet alleen met onbenoeghen van den Deenschen Kooning en andre Mooghentheeden; maar ook met groote dierte, dreighde: men zette hen af, met zeggen dat de zaak niet aan den Raadt, maar aan d'Algemeine Staaten stondt, alzoo t'hunner begeerte 't gemelde schryven aan den Ontfanger was afgeveirdight. De gemaghtighden antwoordden; dat het enkelyk uit naame van den Raadt sprak; waar oover zy zich aan niemandt anders richten konden: en, als men hun echter aan d'Algemeine Staaten wees, verklaarden, dat, by weighering, de regeerders van Amsterdam zelf zouden moeten orde stellen op het uitvaaren der scheepen, volghends 't besluit van den achtsten; naar 't welk de Staaten van Hollandt den Ontfanger, die hun alleenlyk by eede verplicht was, meede by zendbrief, op zwaare straffe bevoolen hadden zich te schikken. Thans vervoeghden zy zich by de gemaghtighde Raadsluiden der Hollandsche Staaten, en verworven aldaar nieuw schryven, waar by d'Ontfanger belast werd, de scheepen te laaten vettrekken. Want, onder der Algemeine Staaten besluitingen van den driëntwintighsten en van etlyke daaghen te voore, bevond men van 't voorgewende begeeren niets te boeke: maar wel, dat Meetkerke, van wien, in den Raadt van Staate, het woordt teeghens d'Amsterdamsche gemaghtighden gdvoert was; ten voorzeiden daaghe, neevens andre zyne amptgenooten, in de vergaadring der Algemeine Staaten, oover groote noodt van gelde geklaaght Ga naar margenoot+had, en voorgeslaaghen van eenigh zout uit den Lande, en eenighe laakenen naa Antwerpen, te laaten gaan, waar af groot geldt zoude koomen. Jaa 't bleek, dat het verbodt, nocht aan de oorloghscheepen, op de wacht leggende, nocht aan eenighen Ontfanger van geleigelden erghens in Hollandt gedaan was, dan alleenlyk t'Amsterdam. Dies niet teeghenstaande, onderwonden zich, zonder hunne Majestraat daar in te kennen, de Burgherhopluiden van Uitrecht, op een zweevend gerucht, oft argh aangeeven van eenighe uitheemsche, onrustighe geesten, den Algemeinen Staaten, en den Raadt van Staate, door afgezonde luiden, aan te dienen. Dat hun ter ooren gekoomen was, hoe zeeker koopman, lidt der Amsterdamsche regeeringe, zich niet geschaamt had, aan den Raadt te verzoeken, dat dien van Amsterdam, voor eenen geringen tydt, toe- | |
[pagina 1034]
| |
gelaaten Ga naar margenoot+wierde, etlyke scheepen uit te voeren. Hoe de zelve koopman, afgeweezen van den Raadt aan d'Algemeine Staaten, van hun zeer afdraghtelyk en smaadelyk gesprooken had, vraaghende wie zy waaren, ende wat zy vermoghten te gebieden oft verbieden. Hoe hy, kunnende van den Raadt niet anders verwerven, en willende d'Algemeine Staaten zoo verre niet kennen, als aan hen verzoek te doen, ten laatste had uitgesmeeten, dat de scheepen nochtans vaaren zouden, daar quaam' af wat het wilde: gelyk men ook verstond in der daadt geschiedt te zyn. Dat luiden van zulk een' vermeetelheit de zwaarste straf van Majesteitschenderye verdienden, als trachtende den Staat ten val te brengen, met breeken van den bandt der vereenighinge, door 't vertreeden van des regeerenden Raads, en der Algemeine Staaten achtbaarheit; tot handthaaving der welke zy Hopluiden hunnen ootmoedighen dienst, en de middelen van alle vroomeingezeetenen, zoo der stadt, als des Lands van Uitrecht aanbooden: verzoekende voorts, dat men, om de herwaartskoomst des Graaven van Leicester te spoeyen, terstondt aan de Kooninginne van Engelandt zonde, oft schreeve ten minste; en het bestuit, genoomen teeghens 't uitvoeren van goederen, scherpelyk deede achtervolghen; ook de vryereizbrieven afschaste, waarmeê zich de vyanden beholpen, om tussen Antwerpen en deeze landen oover en weeder te gaan, en heimelyk verstandt tot bederf der zelve te stichten. De Algemeine Staaten en de regee rende Raadt, dewyl nocht de reede van staat, het looven van zoo een' bezendinge roeliet; nochte zy, zoo ten aanzien van den tydt, als van bedenkingen hen eighentlyk raakende, het bestraffen der zelve dienstigh oordeelden; antwoordden zachtelyk, Dat ze de vertooners bedankten voor Ga naar margenoot+hunnen yver tot het gemeene beste: en hun vertoogh, hoewel zy 't wel behoort hadden aan hunnen Majestraat, oft de Staaten 's Lands van Uitrecht te richten, nochtans in 't goede naamen; gelyk, by orde alreeds daar op gestelt, ende noch te stellen, tot yders billyk genoeghen zouw bevonden worden. Maar d'Amsterdamsche Wethouders, zich belgende deezes bedryfs, naar gelang van den hoon hun in den persoon hunnes Burghermeesters gedaan, en van de wanorde waartoe het scheen. de deure te oopenen, schreeven daar oover zeer ervoelighlyk aan d'Algemeine Staaten en de regeerders van Uitrecht. Zy leeverden ook ter vergaadringe der Staaten van Hollandt een scherp verdaadighschrift in; by 't welke gezeidt werd, dat de woorden, gevallen in den regeerenden Raadt, valschelyk verdraait waaren; en dat men daatlyk middelen, tot bedwang van zoodaanighe wargeesten, opruyers der Burgherhopluyden, behoorde by de handt te vatten. De Majestraat van Uitrecht gaf den Hopluiden te verantwoorden, 't geen zy, zonder haar, begonnen hadden. Die keerden zich tot de Burgherhopluiden van Amsterdam, en wisselden, met hun, op dit stuk, eenighe brieven; welke, oft schoon d'Amsterdamsche hunne Ooverheit droeghen, nochtans heuschlyk ingestelt waaren, en weederzydelings tot vriendschap en eendraght noodighden. Tot de zelve werden immiddels partyen vermaant, by schryven van Graave Maurits en den regeerenden Raadt: zoo dat het geschil, waar uit men meer ongemaks vreezde, niet hoogher liep; hoewel der Algemeine Staaten Ga naar margenoot+besluit van den achtentwintighsten in Oeftmaant, voor zoo veel als het teeghens der Hollandsche Staaten besluit van den achtsten in Herfstmaant streed, geschort bleef. En zeeker (zoo die van Amsterdam in hunne ontschuldighing zeiden) een zwak getal van persoonen had het geraamt; zonder eighentlyk daar toe van hunne Landschappen gelast te weezen. Maar, ten opmerke van 't aanhouden der Hollandsche en Zeeuwsche scheepen, werd alle vaart derwaarts, en naa andre gewesten, staande onder dien Kooning, verbooden. Geduirende dit stribbelen oover | |
[pagina 1035]
| |
Ga naar margenoot+'t uitvoeren der lyftoght, verzorghde men Arnhem met voorraadt van Ga naar margenoot+mond' en oorlogh; braght'er voorts een deel ruiters en knechten in, by bewillighing van de Ooverheit der stadt. De bezetting van Kampen werd versterkt met eenigh volk, eer het de Wethouders vernaamen. Te weeten, Hopman Wolfwinkel, leggende noch aldaar, gaf den Burghermeester in Ga naar margenoot+der tydt aan, dat vyftigh oft tsestigh krysluiden by der handt waaren, met bevel om in te koomen: maar, als die sprak van eerst de Majestraat te doen vergaaderen; ging naa de poort, en bekallende de wacht, holp de soldaaten, zonder ongemak, binnen. De Staaten van Hollandt, op Ga naar margenoot+dit pas, vonden zich in zulke benauwtheit van geldt en geloof, dat zy, zoo om den oorlogsvolke, gescheiden uit de schansen ontrent Antwerpen, als om den vlootelingen, samt eenighe waapenen en andre noodtlykheeden te betaalen, anderhalve tonne schats, tot twaalf ten hondert voor fret, en een ten hondert voor maakelardy, moesten opneemen. Ooveral faald' ontzigh. Etlyke burghers van Uitrecht, daar onder een koster der Ga naar margenoot+Buurkerke, darden der Majestraat wel aanverghen, dat men, dewyl Villers des vyands gevangen was, in zyn plaats den Graaf van Nieuwenaar, tot Stadthouder oover 't Sticht zoude stellen. Zynde hun daarop geantwoordt, Ga naar margenoot+dat zulx der Staaten werk was, bestonden zy uit te vaaren met fors en oneerbiedigh spreeken; en, als de Schout, Niklaas van Zuilen, eenighen daar oover in hechtenis neemen wilde, begosten d'anderen te roepen, dat hy zich des te hoeden hadde, oft zy zouden ze met geweldt uit zyn handen scheuren. Nochtans, hoewel 't wanvoeghlyk en van quaaden gevolgh is, ook geen dank daar meê te begaan, dat de Ooverheit aan 't grauw yet uit vreeze schynt toe te geeven, de Staaten van dat gewest bevaalen op den eenentwintighsten in Herfstmaant, by maniere van voorraadt, tot dat Villers verlost waare, de landvooghdy dien Graave. De zelve, gekoomen, ontrent veertien daaghen daarna, in de Beetuw, beleegherde, Ga naar margenoot+met achtien, eensdeels Engelsche, eensdeels Duitsche vendels, de schans by Ysseloordt, en beschootze, zoo van de Veeluwsche als van de Beetuwsche zyde, met neeghen donderbussen, waar onder twee heele kartouwen waren. Echter, al wat hy brak, hermaakten strax de schanselingen: en deeden eenen uitval, die den Hopman Willem van Doorn het leeven kostte. Zy sloeghen ook eenen storm af, die zonder voorgaan van graftvulling en behoorlyke oopening gedaan werd, op toeverlaat van drie Ga naar margenoot+scheepen met marsen, waar in etlyke soldaaten laaghen, om de verweerders, met schieten, van den wal te dryven. Dan twee der scheepen raakten vast aan den grondt; en de soldaaten, begroet met zwermen van teirlingen geworpen uit een veldtstuk, begosten zich oover te geeven. 'T meeste getal ontquam nochtans, met de scheepen, alzoo zy, verlicht door 't Ga naar margenoot+uitspringen der andren, vlot werden, en weghgevoert van den windt, die de zeilen noch gespannen vond. Ten naasten daaghe, als men gelaat maakte van de beleegherden andermaals te willen bestooken, verzochten ze Ga naar margenoot+gesprek, en bedongen uittoght met hunne waapenen, zonder trommen, zonder vendels. Van hier nam Nieuwenaar zynen wegh naa een blokhuis, geleeghen booven Huissen, aan 't Berghsche hooft, en onlanx te vooren ingenoomen, door den heer van Hautepenne, die den Hopman Reinier van Oldenbarneveldt, en zyn' knechten, naa 't weederstaan van eenen aanval, had doen vertrekken, alleenlyk met hun zydgeweer, en onder Ga naar margenoot+belofte van binnen zes maanden, den Staaten in dien oordt niet te dienen. Deeze sterkte, met drie groote stukken, al den voorraadt van oorlogh, en den Hopman zelf, die een gebooren Turk was, werd den Graave oovergegeeven, als hy zyne naadernissen zoo dicht aan den wal gebraght had, dat men dien met lange spietsen bereiken kon. De bezettelin- | |
[pagina 1036]
| |
gen Ga naar margenoot+gingen uit, met pakkaadje, en vollen geweere, op den drieëntwintighsten Ga naar margenoot+van Wynmaant. 'S nachts te voore, begaaven zich ontrent driehondert, zoo burghers als soldaaten, van Niemeeghen, oover de Waal, naa het dorp Lent, om de Staatschen, die daar een' schans opworpen, te ooverrompelen. Maar d'andren vernaamen 't, en schikten terstondt hun 't weederomvaaren te beletten, met vermeestren der scheepen. Voorts viel men op de geenen, die te lande waaren, en versloegh ze meest alle. Zommighen, geweeken in huizen, werden met de zelve verbrandt. Ook hadden Nieuwenaar en Schenk verstandt binnen Niemeeghen, met eenen Ga naar margenoot+Jan Haarents, die hun volk meinde in te laaten door eenen tooren, bewoont by hem aan de veste. En 't waare gelukt, wen hy zoo wel zyn' woorden als zyn werk hadde weeten te beleiden. Maar, naa 't uithoolen des muurs, zoo verre dat men dien lichtelyk van buiten voorts in smyten kon; als nu de meeste helft der bezettingen van Gelder, Graave, Venloo, en Wachtendonk, by der handt was, om 's nachts het stuk te bestaan; ontviel hem 's daaghs te voore, door dronkenschap, onder zeekre gezellen, hem wel toegedaan, zoo hy waande, dat hunne Ga naar margenoot+vrienden gewisselyk haast weeder in stadt zouden keeren. Dit werd den Wethouderen gemeldt; hy daadelyk gevangen, en door pyne gebraght tot belydenis van alles; uitgezeidt het teiken, waar op die van buiten zouden aankoomen: naa 't welk te vraaghen, men schynt, mits het ylen, vergeeten te hebben. Een groove verzuimenis. Want de Staatschen, waare 't gegeeven, zouden'er van hunne veedren gelaaten hebben; alzoo de tooren tydtlyk voorzien werd met gewaapenden, om hen te betrappen. Nu kreeghen zy achterdenken, en deisden in stilte, zonder dien te genaaken. Ga naar margenoot+'S andren daaghs bekoft Haarents de toomeloosheit zyner tonge met den hals. Eenighe andre burghers, die kennis van de zaak hadden, raakten behendelyk wegh, en met banning vry. Thans deed Nieuwenaar de schans tot Lent volbouwen, zwaare bussen daar in brengen, en fellyk, ook by wylen met gloeyende koeghels, naa de stadt schieten. 'T welk meer niet uitwrocht, dan dat het de huizen wat beschaadighde, en eens oft tweemaal brandt ontstak, die haast geblust werd. Kort hier naa verliepen de Kooningschen, uit de schans te Monnikenwaart, een' myl van Deeventer, en verbernden twee hunne jaghten. De Ga naar margenoot+steedelingen des verwittight, naamen de geleeghenheit waar, en deeden terstondt den wal in de graft werpen. Terwyl zich dit toedroegh in deezen oordt, hadden wy ons bynaa in den Oostvrieschen, aan eenen nieuwen krygh vertuyt: laatende die van Embde zich dunken, dat zy, als onpartydigh zittende, vermoghten zoo wel met voorraadt van mond' en oorlogh, als met andere waaren, op 's vyands Landen te handelen; en de Staaten, dat zich zulx geenszins te lyden stond. Als derhalven Hopman Knoop, Ammiraal hunner vloote op de Eems, voorneemelyk om toevoer naa Grooninge te beletten, een goedt deel Embder scheepen, koomende uit der zee, had aangehouden; ende (gelyk ook zyn' meesters) Ga naar margenoot+het ontslaan der zelve weigherde oft verwylde; zoo rustte de Graaf van dat gewest zes oorloghscheepen en etlyke jaghten uit; die, op den tweeden van Slaghtmaant, den voornoemden Ammiraal, om verlossing van hunne koopvaarders forselyk aanmaanden. Doch, hoewel hy, reeds needergezakt en op zyn voordeel leggende, rondelyk antwoordde, noch geenen last daar toe van zyne Heeren te bebben, zy speinden zich van daadtlykheit, en zonden naa Embde om naader orde. En, eer die quam, oft in 't werk gestelt kon worden, verhief zich op den vyfden, zoo hard een weeder, dat elk genoegh te doen had, aan zich voor bederf te hoeden. 'T schip daar Knoop op was, zonk: ende, ter naauwe noodt, dat | |
[pagina 1037]
| |
Ga naar margenoot+hy zich zelven berghde. De aangehoude scheepen voeren ten deele naa huis, ten deele naa Delfzyl. Echter lieten de Staaten niet de Eems weederom te bezetten: en duurde deeze twist, zonder nochtans tot bloedstorting uit te breeken, noch eenen ruimen tydt. Jaa 't liep'er zoo hoogh meê, dat Sonoy, van Leicester, in Lentemaant naastvolghende, gemaghtight werd, zich, door verstandt met eenighe Eedelen en inwoonders, van de stadt Embde, en de sterkten dies lands, te verzeekeren. Eindtlyk drong het ontzagh der Engelsche Majesteit, door eenen gezant, uitgeschikt Ga naar margenoot+van Leicester, den Graave van Oostvrieslandt een verdragh af, uit kracht van 't welke eenighe scheepen en goedren, op nieuw aangetast, in vryheit gestelt werden, onder belofte dat de Embders geenerley lyftoght oft krysgereedtschap, naa 's vyands plaatsen, zoo wel in Spanje als Neêrlandt, zouden voeren. Wyders, in 't midde van den Herfst, Ga naar margenoot+raakten tweeduizent Waalen, geleeghert in 't Landt van Waas, aan 't muiten, eischende afreekening en volle betaaling; gelyk de Spanjaards, naa 't verooveren van Antwerpen, ontfangen hadden. Dit braght den Prins van Parma, by mangel van geldt daartoe, in zwaare bekommering; dewyl zy dreighden zich in der Staaten, die hen aanzochten, dienst te begeeven; en teffens vermoedt werd, dat zy verstandt, met eenighe Hopluiden van haaren landtaart, binnen Antwerpen hielden. Zorghende dan dat die nieuwe en zoo achtbaare zeeghe hem door de vingeren moghte druipen, verzwaard' hy voor eerst de bezetting der stadt met een deel volx, Ga naar margenoot+op wiens trouw geen bedenken viel. Voorts gaf hy hun schoone woorden, goede hoope, vol op van lof hunner verdiensten, en te ooverweeghen hoe onraadzaam het waare, den glimp der zelve, met eenighen eerloozen toeleg te bezoedelen: doch verzuimde immiddels niet vyfhondert Spanjaards, driehondert Italiaanen, vierhondert Hooghduitschen te zeinden, die, teeghens hen oover, aan de zyde naa Zeelandt gingen leggen, en hun den toevoer afsneeden. Eevenwel om hen niet vertwyfelt te maaken, deed hy hen, van dagh tot dagh, lyftoght verschaffen, en d'onderhandeling gaande houden; die daar op uit quam, dat zy zich met twee maanden aan gelde, en twee in laaken, lieten genoeghen. Ga naar margenoot+Zoo haast als zy gestilt waaren, toogh Hautepenne, hebbende etlyke ponten en schuiten verzaamelt, met ontrent vyfduizent mann' naa de Beetuw, en deed de Staatschen verstuiven. Zeekere Hollandsche scheepen, die by Bommel laaghen, waaren d'eerste in 't vlieden. De schansen tot Lent en Oosterhout, met het geschut daar in, vond hy verlaaten. De Graaf van Nieuwenaar begaf zich binnen Tiel. Aldaar, en in d'andre naaste steeden berghden zich ook de soldaaten van 't huis te Doornik. De schans tot Lent werd, door Hautepenne, met burghers van Niemeeghen bezet: en dit hem naamaals verweeten, om dat zy Ga naar margenoot+ze quaalyk bewaarden. Niet zoo gelukkelyk verging Graave Kaarel van Mansveldt een inval tot de Bommelerwaardt. Houdende zich tot Empel met het regement van Don Johan del Aguila, deed hy die van Mondragon, Yniguez, en Francisco de Bovadilla, uitmaakende te zaamen tussen vier en vyfduizent mann', 't puik der ouwde soldaaten, in 't begin van Wintermaant, met eenighe ponten van Shartoghenbos oovervaaren. Het schynt, hoewel men van der Staaten zyde voor eenighen andren toeleg duchtte, dat zy, gelyk Antonio Carnero meldt, enkelyk voor hadden, een wyl' op dat eilandt huis te houden, meenende daar de taafel gedekt te vinden. Maar die van Bommel kreeghen tydtlyk lucht van hunn' aankoomst, en de boeren met den meesten voorraadt van eetwaaren, in de stadt. Voorts maakte zich de Graaf van Hoohenlo, met eenen hoop scheepen, pleiten, schuiten, op; en de dyken door te | |
[pagina 1038]
| |
Ga naar margenoot+steeken: zulx de Kooningschen, hebbende zich, by orde van Bovadilla, die oover hen geboodt, tot Driel, Herwyn, en Herwerde gezet, gedwongen werden de hielen te lichten, en ter borste toe door 't waater te Ga naar margenoot+wandelen, om op eenighe hooghten te raaken. Daar bleeven (beheerende Hoohenlo met zyn' vloote de Maaz) zy aan den kant van vyf daaghen, zonder lyftoght, dan raauw vleesch van koeyen en paarden, aan de lichaamen der welke zy zich, by mangel van berning, warmden. Zeeker kloek Hopman, genaamt Melchior, afgezonden by hen in een schuitken van ossenhuiden, pooghde by duister tussen de scheepen deur te slippen; maar werd gehoort, en sneevelde van een mosketkoeghel. Ga naar margenoot+De Staatschen, spottende met de domheit en onbedachtheit der Spanjaarden die zich zoo reukeloozelyk in dat perket gesteeken hadden, riepen hun trotselyk toe, en in goedt Spaansch, dat zy ter plaatse waaren, daar hen al de maght hunnes Koonings niet uit hunne handen zouw Ga naar margenoot+helpen. En het was geen' vermeetelheit: ziende de Spanjaards zelf geen' ander uitkoomst, dan te vergaan van honger en kommer, ofte zich op genaâ oft ongenaâ oover te geeven. En zy hadden nu beslooten, hunne vendels, op dat'er de vyandt niet meê quaame te braveeren, te verbarnen; als het in der nacht voor den neeghenden der maant, met eenen windt, schielyk opsteekende uit den noordooste, zoo vinnigh aanving te vriezen, dat Hoohenlo, vreezende van 't ys beklemt en daar oover bestookt te worden, met de vloote moest neêrwaarts keeren. Voorts deeden de Kooningschen 't veer opbyten door eene hunner ponten, en quaamen met de rest, Ga naar margenoot+tot de welke Mansveldt noch zes andre van Shartoghenbos braght, in weinigh uuren weeder oover. De burghers, bol en dik uitgeloopen om te kyken, beweezen groote barmhartigheit aan de Spanjaards, en leidden der veel naa hunne huizen, daar zy ze lieten geneezen, en met goedt onthaal verquikten. Echter storf der een deel: zommighe gesnerpt Ga naar margenoot+van de koude, verlooren de vingers, andre de teenen, die van de stompe handen en voeten afvielen. Dit ontzet naamen zy voor een wonder, gewraght door bemiddeling der maaghet Maria, om dat het juist naa den achtsten gebeurde, op welken dagh zy de feest van haar' ontfankenis vieren: en te meer, mits het strax naa hun vertrek weeder begon te dooijen. De maare hunner benauwtheit trof de ooren des Prinsen van Parma, onder 't houden van de feest zyner triomflyke inkoomst tot Brussel. Hy spoeide, laatende alles steeken, zich flux naa Shartoghenbos: doch verneemende, op den wegh by Heerentals, hunne verlossing, keerde te rug. Thans bedankt' hy de Bossenaars hooghlyk voor de weldaaden, besteed aan 's Koonings krysluiden; en beschonk de stadt met eenen vergulden kop, de armen met tachtentigh ossen. Maar hy zelf beging in Spanje kleenen dank, met verzoek om dien van Hollandt en Zeelandt, oeffening van den Roomschen en Hervormden Godsdienst te mooghen aanbieden: neevens 't welk hy den Kooning meer volx afmaande, ten aanzien van de herwaartskoomste der Engelschen. Deeze waaren nu in 't bezit der plaatsen van pandtschap getreeden; hebbende de Graaf van Hoohenlo, in 't eerste van Wynmaant, d'ouwde bezettelingen verwillight daar uit te scheiden, zonder afreekening, die men Ga naar margenoot+zorghde dat zy al vooren begeeren zouden. De regeerders van den Briel en van Vlissinge, samt Graaf Maurits, Markgraaf deezer steeden, hielden zich vernoeght met brieven, waar by zoo d'Algemeine, als Hollandsche en Zeeuwsche Staaten, beloofden alle schaaden te verhoeden, oft vergoeden, die, ter zaake van deeze, oft eenighe bezettingen van andren landtaart, by de burghers oft huisluiden moghten geleeden worden: ende dit onder verbandt van de Landsheerlyke inkoomsten, de gemeine midde- | |
[pagina t.o. 1038]
| |
[pagina 1039]
| |
len, Ga naar margenoot+ende scheepen en goederen hunner onderzaaten. Des naamen d'Algemeine Ga naar margenoot+Staaten aan, die van Hollandt en Zeelandt, van alle lasten, hier uit ontstaande, te bevryen. 'T gebiedt oover den Briel was Heere Thomas Cicil: oover Vlissinge, Heere Philips Sidney gegeeven, van de Kooninginne. Tot Algemein Ooverste haarer hulptroepen had zy Robbert Dudley, Graaf van Leicester gekooren; en hy, gekittelt van gloori- en staatzucht, zich tot aanneemen van dat bewindt laaten verspreeken, door luiden die hem geirne van der handt' en meer op vordering van eighe verzeekerheit en maght, dan van zyn' eere zaaghen. Maar, eer hy uit Engelandt vertrok, raakte, oft by geluk, oft door gaauwigheit, d'een oft d'ander achter zyn berichtschrift, en merkt' 'er een punt in, dat hem beval vlytelyk te verneemen naa 't vermooghen der Landen: zynde, indien men ze met hunn' eighe middelen beschermen Ga naar margenoot+konde, zyn' Meestres beraaden de Hooghe Ooverheit der zelve t'aanveirden. 'T welk, niet aangeroert, myns weetens, by eenighe schryvers, ik uit den mondt mynes zaalighen vaaders verstaan heb, by geleeghenheit dat het berichtschrift der Kooningsche gezanten, naa den handel oover het twaalfjaarigh bestandt, in den Haaghe, in Richardots Kaamer, was vergeeten gevonden. Wat zinnen dit, in de geenen die 't wisten, verwekten, magh men denken. Want, onder uitheemsche heerschappy te buighen, geschooren en gevilt te worden, zonder eenighen onderstandt te genieten; wat vreemds moest' hun gelust hebben. Het bleef nochtans onder een diep zwyghen en ontveinzen Ga naar margenoot+bestolpt: en d'Algemeine Staaten sloeghen voor, van het opperbestier des ganschen kryshandels en teffens des burgherlyken stands, aan Leicester te vertrouwen, op gelyken voet als het ten tyde van Kaizar Kaarel den vyfden gevoert was. Heer Johan van Oldenbarneveldt, Ga naar margenoot+een der weedergekeerde gezanten, had in Engelandt gerooken, dat de Graaf zich de bezondre Landtvooghdy van Hollandt toeleidde: welke men hem, zoo de gemelde voorstel gevolght wierde, zoo veel te min zoude kunnen ontzeggen; acht gegeeven op d'ouwde gewoonte van aan den Algemeinen Landtvooghd ook het bezonder bestier van Brabant te beveelen, ten aanzien dat hy in dien geweste zyn woonsteê hield. Oldenbarneveldt derhalven, gedreeven van billyke zucht tot het huis van Oranje, ook verwittight, myns gevoelens, van het voorzeide punt, gaf den Staaten van Hollandt en Westvrieslandt te bedenken, oft niet raatzaam waare, voor de koomst van Leicester, Graaf Maurits van Nassau tot bezondren Stadthouder der zelve gewesten te beroepen. Veel zeggens Ga naar margenoot+en weederzeggens viel hier op in de vergaadring. Doch meerderheit van stemmen gold, met welke zy, op den eersten van Slaghtmaant, hem, nu achtienjaarigh, hunnen Landtvooghdt, Opperste kryshooft, en Ammiraal, maakten, onder zeeker berichtschrift daartoe te beraamen. Thans diende hun de Heer Gaspar van Vosberghen, gemaghtighde der Zeeuwsche Staaten, aan, hoe deeze ook den zelven, tot de zelfste ampten oover Zeelandt gekooren hadden: ende werden by die van Hollandt, twee persoonen uit de Eedelen, een uit elke der ouwdste steeden, ende een uit Westvrieslandt gelast, om, neevens Vosberghen, den voorzeiden Heer Graaf, op de Koorplaats van de rolle, volghends de gewoonte, tot Landtvooghdt oover Hollandt en Zeelandt, in te voeren. Op den veertienden der gemelde maant verklaarden de Staaten van Hollandt en gemaghtighden van Zeelandt, geehszins te verstaan, dat, hoewel zy hem tot hunnen Landtvooghdt aannaamen, het gewest Uitrecht, van hun, in Stadthouderye, afgezondert bleeve: maar, door alle billyke middelen te bearbeiden stonde, dat het wee- | |
[pagina 1040]
| |
derom Ga naar margenoot+onder eene zelfste gebraght wierde ende bleeve, gelyk by wylen Kaizar Kaarel, om inzighten van groot belang, oorbaar geacht was; alzoo die van Hollandt en Zeelandt, in de nieuwigheit, seedert gepleeght, nooit bewillight hadden: al 't welk men ten berichtschrifte van Graaf Maurits zoude invoeghen, en hem verplichten de goede handt aan de zaake te houden, om ze door te dryven, neevens de Staaten, ook by gezagh van den Algemeinen Landtvooghdt, zoo 't noodigh viele. Op den zelven morghen deed hy, in de vergaadring der Hollandtsche Staaten zynen eedt, aan handen der Heeren van Wyngaarde, en Vosberghen: voorts in den Raadt des Hoofs van Hollandt; ende nam aldaar bezit ter Hoorplaatse.'S naamiddaghs werd beslooten, dat men, in de voorzieningen van rechte, booven aan zouw stellen, Maurits, gebooren Prins van Oranje, Graaf van Nassau, en wyders zyn' andre tytels. Het berichtschrift, dat men hem gaf, was van deezen zin. Ga naar margenoot+Hy zy verplicht, als Landtvooghdt, Opperste kryshooft, en Ammiraal, de hoogheit, voorrechten, en welvaart, der Landen, leeden, steeden, en ingezeetenen, samt het gebruik van den Christelyken Godsdienst, voor te staan, te vorderen en te bewaaren; ook te bearbeiden (naar zyn meeste vermooghen) dat het gewest Uitrecht, in Landtvooghdye met Hollandt, Zeelandt, en Vrieslandt, gelyk eertyds, vereenight warde, onder zyne Doorluchtigheit. Hy zal doen recht doen al den geenen, die des koomen aan hem te verzoeken; voorzieningen van rechte afveirdighen en verleenen; alle ordeningen en vonnissen doen uitvoeren, by goeddunken des Hooftmans en der andre luiden van den Raadt oover Hollandt, Zeelandt, en Vrieslandt. Ook zal hy, met der voornoemde Landen gemaghtighde Raadsluiden, die men neevens zyne Doorhchtigheit heeft te voeghen, de Burghermeesters, Scheepenen, en wetten, vernieuwen en veranderen, naar behooren, ende daar de noodt zulx vereischt: ende de ampten en staaten, van ouwds gestaan hebbende ter begeevinge van de Stadthouders zyne voorzaaten, beveelen aan getrouwe en bequaame beminners des vaaderlands: doch zullen geene Ga naar margenootaooverzettingen van ampten, van den eenen persoon op den anderen worden toegelaaten, dan by bewillighing der Staaten. Noch zal hy, met de voorzeide gemaghtighde Raadsluiden mooghen verleenen (by maniere van voorraadt, ende tot naader orde toe) alle brieven van genaade, vergiffenisse, wettighing, Ga naar margenootbdaghmaaking, verlof om uitersten wil te mooghen maaken, en diergelyke, als by den Heimelyken Raadt tot Brussel plaghten verleent te worden; mits dat hy alvoore, daar op hebbe verstaan het goeddunken des Amptmans van Rechte, en der Majestraat van de plaatse, daar de misdaadt geschiedt is; ende mits dat de verwerver der voorzeide brieven van genaade gehouden warde Ga naar margenootcte doen blyken van de oprechtigheit zyns aangeevens, naar behooren. Welverstaan nochtans, dat, van Ga naar margenootdooversnoode doodtslaaghen, en andre groove misdaaden geschiedt ter geleidde laaghe, oft met opgezetten wille, geen vergiffenis zal worden gegunt. Wyders heeft hy, met de gemaghtighde Raadsluiden, te voorzien op de noodtlyke bezettingen, de verzeekering en bescherming der voorzeide Landtschappen, hunner steeden, sterkten, haavenen, waateren, en stroomen, ende voorts alles te doen wat een goedt Landtvooghdt, Opperst kryshooft, en Ammiraal der voorzeide gewesten vermagh en schuldigh is: doch wort gehouden den Algemeinen Landtvooghdt, dien de Kooninklyke Majesteit van Engelandt herwaarts schikken zal, eerbiedenis toe te draaghen, samt de gebooden en ordeningen, gegeeven van den zelven en den Raade van Staate, naar luidt van hunnen last-en berichtschrift, getrouwelyk t'achtervolghen en te doen volbrengen, binnen de paalen zyner Landtvooghdye van Hollandt en Zeelandt. | |
[pagina 1041]
| |
Ga naar margenoot+Ende behouden de Hollandsche en Zeeuwsche Staaten, aan zich, de maght om dit berichtschrift te veranderen, vermeeren, oft verminderen, naar dat de noodt, oft 's Lands oorbaar zal koomen te vereischen. Ga naar margenoot+Deezes bedryfs, als 't Leicester ter ooren quam, belghd' hy zich grootelyx, duidende t'zyner verkleeninge, dat Graave Maurits de naam van Prinse werd toegeschreeven: waarmeê men dien scheen booven hem te verheffen; en vraaghende wat hy in Neêrlandt te doen had, daar een ander de Stadthouderye van Hollandt en Zeelandt bekleedde. En 't scheelde luttel oft hy hadde 't bewindt opgezeidt, en alles laaten dryven. Philips Sidney, zoone zyner zustere, verdroot ook zeer, zich versteeken Ga naar margenoot+te zien van de Zeeuwsche Landtvooghdye, waar af hem, door eenighen die ter vergaadringe van de Staaten plaghten te verschynen, smaak was gegeeven. Doch, op vertoogh, dat van ouwds her in yder gewest een bezonder Stadthouder geweest was, die onder den Algemeinen stond; Ga naar margenoot+en dat Prinse Maurits die tytel, naar de Duitsche wyze, toequam; te meer, dewyl zyn Heer vaader hem, by uiterste wille, de regeering van 't Prinsdoom Oranje, geduurende de gevankenis van Prinse Philips Willem, bevoolen had; liet Leicester zich needer zetten. Al 't welk genoegh uitwyst, dat hem, voor zyn vertrek uit Engelandt, der Algemeinen Staaten meining, van hem tot d'opperste Landtvooghdy te beroepen, niet onbekent moet geweest zyn. Onlanx te vooren had hy, aan de Ga naar margenoot+zelve Staaten, eenen wel minlyken brief afgeveirdight, die, hun behandight op den vyftienden van Slaghtmaant, zyne dankbaarheit, zoo voor hunne als hunner gezanten goede geneeghenheit t'hemwaarts, meldde, en zyne lydighe zucht tot dienst en verlossing der Landen; werwaars hy hoopte zich haast te vervoeghen. Op den kant stond: Myn' Heeren, ik ben bericht, dat zeekre luiden aldaar oorlof verzoeken, om eenighe eetwaaren naa den vyandt te voeren: 't welk ik u bid te beletten; ten minste tot myn koomste toe; op dat haare Majesteit het zelfste ook hier verbiede. Hierentussen flodderde de regeering: zynde de last der Raadsluiden van Staate, dien men van drie tot drie maanden verlengt had, al oover een' wyle geëindight, en de persoonen, achtende zich ontslaaghen, nauwlyx by een te houden door beede van 't amptgenootschap der Algemeine Staaten, in 't welke zich, op dat pas, alleenlyk de gemaghtighden van twee oft drie Landtschappen teeghenwoordigh vonden. En, hoe ernstelyk de zelve ook schreeven aan d'andre gewesten, om versterking hunnes gezelschaps, zonder welke men niet wightighs besluiten, nochte teeghens de koomst van Leicester, nu daaghelyx verwaght, eenighe orde Ga naar margenoot+raamen kon: het werd laauwelyk behartight. Men verzocht nochtans Prins Maurits, en de Graaven Philips van Hoohenlo, en Willem Loodewyk van Nassau, om Leicester te bewelkoomen, naa Zeelandt te gaan: werwaarts, om de zelfste boodschap, ook de Heeren van Breederoode en Aspere, voorts van Dordrecht, Amsterdam, Rotterdam, uit elke stadt een, en een uit Westvrieslandt, tooghen. In deezen jaare, en eenen tydt zoo verwart, lieten de Staaten van Vrieslandt niet het onderwys der jeughd ter harte te neemen, stichtende, uit de geestlyke goederen, een' Ga naar margenoot+Hooghe schoole tot Fraaneker, die seedert veele treflykgeleerde luiden heeft uitgeleevert. Wyders, terwyl de gemelde Heeren in Zeelandt vertoefden, maakte Leicester een eindt van zyn toerusten ter reize, en ging, Ga naar margenoot+verzelschapt met den Graave van Essex, voorzoon zyner huisvrouwe, de Baroenen Andeley en Northe; de Ridders Willem Russel, Thomas Schirley, Walter Waller, Gervaas Klifton, en andre; voorts eenen stoet van wel vyfhondert uitgeleezen' Eedelingen, kostelyk uitgestreeken, t'scheep. Op het scheiden gaf hem (gelyk zy fier en scherp in 't gebieden | |
[pagina 1042]
| |
Ga naar margenoot+was) de Kooningin onder andre punten, by berichtschrift, deeze les. Ga naar margenoot+Dat hy zich te hoeden had, zelfs van eens te denken aan yetwes, 't welk de waardigheit van haar oft haaren Staat wanvoeghen moghte. By 't zelve wert hem bevoolen, op 't vlytighste naa te vorsen, wat bezettingen van de Staaten onderhouden werden, en in wat wyze; hoe zy zich dienden van 't op-en afzetten des gelds: en te bezorghen, dat het de soldaat niet hoogher ontsinge dan uitgaave: allen toevoer den vyandt af te snyden: de vrybuiters van Duinkerke, die ter zee groote schaade deeden, in te houden. De Neederlandsche Eedelen, de kinderen des Prinsen van Oranje booven al, Ga naar margenoot+hooghlyk te begunstighen. Op den neeghentienden van Wintermaant quam hy haavenen tot Vlissinge; alwaar hem Sidney, oover wien hy Oom stond, samt de boovengemelde Heeren, op 't eerbiedighste bejeeghenden. Gevaaren Ga naar margenoot+van hier naa Hollandt, werd hy tot Dordrecht en ter andre steeden, onder weeghe, zeer feestelyk ingehaalt. In welken rook van ydele gloori, hy zich zelven terstondt uit het gezight verloor: zulx hem, op het roemen der Delfsche Majestraat van de vermaartheit zyns geslaghts, Ga naar margenoot+ontslipte te zeggen, dat, met het ombrengen van Wilfort Dudley, zynen broeder, ende diens gemaalinne Jana Grey, de Kroon van Engelandt, uit het huis daar toe gerechtight, gerooft was. Woorden, gehoort met den schrik, dien hy behoort hadde te hebben van ze te spreeken: naardien 'er uit volghde dat Elizabeth onwettelyk 't Ryk bezat. In den Haaghe vond hy zoo prachtighe werken van toonneelen, triomf booghen, en diergelyke praalgebouwen, toegestelt, dat men nauwlyx eenen Oppervorst Ga naar margenoot+der Landen heerlyker hadde kunnen ontfangen. Onuitspreeklyke geneeghentheit t'hemwaarts beweezen ooveral de gemeenten, zonderling die van de kerke. Want in plaatse van eenen Hartogh van Anjou daaghelyx te zien ter Misse gaan, en zich verpynen om het vervallen Pausdoom weeder op te rechten, zaaghen zy nu deezen Heer oopentlyk het Christelyk Aavondtmaal houden, en niet dan brandenden yver tot vordering van den Hervormden Godsdienst aasemen. En 't scheen geen huichelen: gemerkt hy daarin was opgevoedt, ook zelf de Roomsche vervolging in zyn' jonkheit gesmaakt had, en seedert gestaadelyk de zaaken des geloofs in Engelandt helpen handthaaven. Al 't welk een sterk vertrouwen baarde, dat 's heemels zeeghen den Landen niet ontstaan kon, onder zoo eenen Ooverste. Jaa zy beloofden zich meer van hem, dan van den Prinse van Oranje, hooghloflyker gedachtenisse, gedaan was; die (zoo zy uitsloeghen) veele dingen, in dit stuk, met ooghluiking had laaten sloeren, uit zorghe voor haat en nydt, oft by mangel van ontzagh en vermooghen; daar Leicester, ondersteunt van de Kooninginne, op niemandt dan haar, behoefde te passen. Hy liet zich meede dikwyls verluiden, hoe hy in 't geen den Godsdienst oft 's Lands welvaaren betrof, niemandt meende te verschoonen, en dat wylen de | |
[1586]Ga naar margenoot+Prins veel te goedigh en slap oover de verhoole vyanden geweest was. Ga naar margenoot+Op den zeevenden van Louwmaant des jaars vyftienhondert zesentachtentigh, bewelkoomd' hem de Heer Elbertus Leoninus Kanseler van Gelderlandt, van weeghe der Algemeine Staaten, met een' sierlyke reede, die de deughden der Kooninginne, en de zyne, ten heemel toe verhief, en uitbundighe dankbaarheit, voor haare en zyne gunst tot de Landen, beloofde. Waar op hy, kunnende nocht Latyn, nocht goedt François, Ga naar margenoot+maar alleenlyk zyn' moederlyke en d'Italiaansche taal spreeken, door eenen van zynen Raadt zeer heuschelyk deed antwoorden. Op den tienden beslooten d'Algemeine Staaten, hem de Oppervooghdy der Landen te beveelen, in der forme, gelyk die, ten tyde van Kaizar Kaarel den vyfden, was bedient geweest. Naa oopening hem hier af gedaan, en zyn | |
[pagina 1043]
| |
Ga naar margenoot+beraadt daar op genoomen, scheen hy, met voorwenden van verscheide Ga naar margenoot+zwaarigheeden, 't bewindt te willen weigheren. Doch, als hem werd aangeweezen, dat de gestalte der gewesten noodtlyk zulk een Hooft vereischte, geliet hy zich, te luisteren. En dit duurde, tot dat men begon te spreeken van eenen Raadt van Staate neevens hem te zetten, by wiens goedtvinden hy alles te verrichten hadde. Toen, afkeerigh van dien breidel zyns gezaghs (zoo hem docht) maakt' hy de zaak weederom zeer aanstootelyk. De Staaten, pooghende hem te vreede te stellen, vertoonden, dat de bywooning van luiden, die grondighe kennis van 's Lands geleeghenheit hadden, hem, onlanx daar gekoomen, tot licht in de duisternis, en tot verlichting van den last zouden dienen. Hy, weetende hier teeghens luttel by te brengen, verklaarde, eenen Raadt van Staate, ontrent hem te zullen gedooghen, mits dat die bestonde uit twee Engelschen van weeghe haarder Majesteit, volghends 't verding, en voorts uit inboorlingen, by hem te kiezen naa zyn enkel welbehaaghen. En als de Staaten hem aanbooden de keur uit dubbel getal, by hem te noemen, zeid' hy altoos te willen gebruiken, uit Gelderlandt, den Kanseler Elbertus Leoninus; uit Vlaandre, den Raadshooftman Adolf van Meetkerke; uit Hollandt, Walraave Heer van Breederoode; uit Zeelandt, Jakob Valk; uit den geweste van Uitrecht, Paulus Buis: dat men voorts etlyke luiden van behoorlyke stoffe voordraaghen moghte, waar uit hy 't getal, besprooken tussen de Landschappen, zoude volmaaken. Immiddels heeld' hy niet, hoe zeer 't hem teeghens de borst was, dat niet alleen Ooversten gezet waaren in de bezondere Landtschappen, maar ook in eenighe oorden der zelve, gelyk in den Noorder van Hollandt. Ga naar margenoot+Ook begeerd' hy de berichtspunten voor den Raadt van Staate naar zyn' eighen zin te vormen, ende zelf, nocht aan die, nocht aan eenigh besluit des Raads, gebonden te weezen, maar alleenlyk aan 't bevel van de Kooninginne ontfangen. En Sidney, uit zynen naame, dreef, dat alle soodaane schriften niet dan bepaalingen der Ga naar margenoot* lastbrieven waaren: en het verplichten zyner Doorluchtigheit aan yet diergelyx, met het gezagh van eenen Oppervooghd der Landen, 't welk men haar aanbood, geenszins oover een quam. Zeer hardt docht dit den Staaten, ten opmerke van de broosheit des menschelyken aardts, die d'ongetoomde maght al te zelden kan draaghen, zonder daar door bedorven te worden. Achtende, niet te min, dat men met hem gescheept was, en oover moest, gingen z'hem zeer te gemoet, en voor eerst een verding aan, op den volghenden Ga naar margenoot+voet. Zy zouden (blyvende 't verdragh met haare Majesteit in zyn geheel) hem aanneemen tot Algemeinen Ooverste der vereenighde gewesten, naamelyk van Gelderlandt en Zutven, Vlaandre, Hollandt en Westvrieslandt, Zeelandt, Uitrecht, Vrieslandt, en d'andre, aan hen in Bondtgenootschap verknocht. Aan hem hadde te staan het opperste en Ga naar margenoot*volkoome gebiedt, in 't stuk der oorloghe, zoo te waater als te lande; en de gansche soldaaty daar op eedt te doen. Gelyk gezagh zoud' hy hebben in zaaken, raakende den burgerlyken standt en gerecht, naar de wettelyke gewoonten der tyden van Kaizar Kaarel den vyfden. Welverstaan, dat, uit de Landsheerlyke inkoomsten van yder gewest, zouden betaalt worden de renten en lasten van dien; ook de wedden der Amptluiden en dienaaren van Rechte: ende, zoo daar aan yets te kort quaame, dat hadden de Staaten te verschaffen. De voorneemlykste ampten van regeering en Rechte, die ter beschikkinge van den Algemeinen Stadthouder plaghten te staan, zoud' hy begeeven aan persoonen, te kiezen uit twee oft drie dubbel getal, hem voor te stellen door de Staaten van't gewest, daar zulx te doen viele. Uit veele bequaame inboorlingen, te noemen by de voorzeide Landschappen, | |
[pagina 1044]
| |
Ga naar margenoot+zoud' hy oprechten eenen Raadt van Staate, die, met de twee Raadsheeren, te maghtighen by haare Majesteit, zyner Doorluchtigheit had by te woonen, om de zaaken des Lands te helpen beleiden. De Algemeine Staaten zouden gehouden zyn te vergaadren, binnen de gewesten, oft ter plaatse daar 't hem goedt dochte, t'allen tyde wen hy hen deede beroepen. Ook zouden zy, gelyk meede de bezondre van yder gewest, mooghen verzaamen, zoo dikwyls als zy verstonden zulx oorbaar te weezen. Des hadden alle Rechten, vrydoomen, verdingen, verbintenissen, ordeningen, keuren, en gewoonten der Landschappen, Steeden en Leeden der zelve, te blyven in volle kracht. Waar op zyner Doorluchtigheit believen zouw behoorlyken eedt te doen, gelyk de Staaten bereidt waaren, haar hulde en trouw, van weeghe der Landschappen, te zweeren. Op den eersten van Sprokkelmaant werd Ga naar margenoot+dit, ter weederzyden, by onderteekening bevestight: ende deeden, ingevolghe van dien, de Staaten zynen lastbrief afveirdighen: waar by zy hem ook maghtighden tot het innen en uitvorderen aller schattingen, ingewillight, oft noch in te willighen, ten behoeve des kryghs. Zy stelden met een' by schriftelyk bescheidt, in zyn' handen, zoo van der Brabantsche en Vlaamsche steeden, die 't noch met hun hielden, als Ga naar margenoot+van Gelderlands weeghe, de loopende middelen van sleete, en de brandtschattingen oft verdinghgelden, te kryghen uit het platte landt, daar men de middelen van sleete niet heffen kon; en dat tot zulk' een' somme toe, als uit het zelve, by den vyandt genooten werd. Teffens bewillighden die van Hollandt, Zeelandt, Uitrecht, en Vrieslandt, op te brengen, ter maant, tweehondert duizent gulden, vry van alle lasten, voor een geheel jaar, ingegaan met den tienden van Louwmaant. Booven dien zoud' hy, geduurende de zelve tydt, al de brandschattingen en andre middelen trekken, die uit Ooveryssel, Drenthe, de Ommelanden, en andre plaatsen onder den vyandt, te bekoomen waaren. Wyders noch Ga naar margenoot+waaren de landschappen te vreede, dat de Ga naar margenoot* geleigelden, en bezwaarnissen, gezet op de uitgaande en inkoomende koopmanschappen, eeven lang zouden gank houden, zoo tot betaaling der lasten daarop staande, als tot onderhouding der gewoonlyke oorloghscheepen, en toerusting der geene, die de Kooningin uit krachte van 't verdragh, moghte koomen te eischen. Voorts werden op den vierden der zelve maant, de weederzydighe Ga naar margenoot+eeden gedaan, van hem en d'Algemeine Staaten; die, by plakkaat van den zesten, den inhoudt van zynen lastbrief eenen yeghelyke kundigh maakten. Hy, zonder langer te toeven dan tot's anderen daaghs, deed verzoeken. Dat men (alzoo de middelen hem aangeweezen, op verre naa niet toereiken moghten, voorneemlyk in 't begin van 't her stellen der verachterde zaaken) hem toestemde de stelling van vyftigh gulden, te betaalen op elke hondert maaten gefynt zouts, eer het uit de keeten ginge, twee stuivers op elke tonne biers, twaalf stuivers op elke tonne zeeps, tot laste van den brouwer en zeepzieder: bescheidelyke verklaaring van de middelen in 't gemeen, oft elkes landschaps in 't bezonder, die men verstondt hem toe te voeghen: juisten staat van de lasten, staande op de Ga naar margenoot* geleigelden: noch vyfentwintigh oorloghscheepen, voorzien met Hopluiden van vermooghen om den bootsgezellen wat te gemoet te koomen. Hier op vertoonden by geschrift van den vyftienden daar aan, de Staaten. Dat hun der landen armoê verbood de handt bet te oopenen: zynde noodigh, de gemelde tollen op zout, bier, en zeep, neevens andre, te gebruiken tot vervalling van de tweehondert duizent gulden ter maant. Dewyl men nochtans diende een heir Ga naar margenoot+te velde te brengen, waar toe de twee tonnen gouds ter maant, neevens de hulptroepen der Kooninginne, niet genoegh waaren; zoo hoopten zy de Landschappen te verspreeken, tot inwilghing van eenen tol op de laakenen, dien | |
[pagina 1045]
| |
Ga naar margenoot+d'eerste inkooper te draaghen hadde; zoo men, om verleiding dier neeringe te verhoeden, van haare Majesteit verwerven konde, dat de Engelschen gehouden wierden hunne laakenen, die zy herwaarts oft oostwaarts wilden zeinden, te doen brengen in eenighe steeden der Vereenighde gewesten, onder voorwaarde dat zy van 't inkoomen niets betaalen zouden. Het opteekenen van de bezwaarnissen der geleigelden hadden zy reeds den Oudraadsluiden van Staate bevoolen. Om op het uitreeden der oorloghscheepen, Ga naar margenoot+en vinden des gelds, daar toe noodigh, te mooghen letten, baaden zy hem te verklaaren, van wat soorte zyn Doorluchtigheit de zelve begeerde. Noopende 't ontdekken der middelen van elk gewest, voldeeden z'hem zoo verre, als op dat pas doenlyk viel. Tussen dit eischen en antwoorden, werd hem een ontwerp van onderwys voor den Raadt van Staate behandight. En oft men hem schoon aandiende, dat de punten van dien getrokken waaren, uit een berichtschrift, eertyds gegeeven van Kaizar Kaarel den vyfden, aan den Raadt gestelt door hem neevens zyn' zuster de Kooninginne weduwe van Hongarye, in den welken meest al de Heeren der orde van 't Gulden Vlies, en de treflykste der Neederlanden plaghten te zitten; dat ook zoodaanighe Raadsluiden altyds berichtschrift gevolght hadden; 't beweeghd' hem niet. Dies liet men dit glyen, en hem toe, het geschrift te ooverzien en hervormen: jaa daalde tot verklaaring, Ga naar margenoot+dat de Staaten niet verstonden hem daar aan te binden, maar alleenlyk den Raadt: dat hy ook niet behoeven zouw zich naar de meeste stemmen der Raadsluiden te schikken; maar hebbende hen gehoort, moghte besluiten, 't geen hem heilzaamst voor de Landen dochte. Hy deed dan een berichtschrift smeeden, genoegh zoo 't hem geliefde: 't welk d'Algemeine Ga naar margenoot+Staaten nochtans, als hebbende 't zelve beaangenaamt, op den tienden van Sprokkelmaant, en hunnen naame, uitgaaven, hoewel het den zynen, als des instellers, in 't voorhooft droegh. Dit zonde duuren een jaar, begost met den vierden lestleeden. Hoewel ook, by 't laastgemelde verding tussen de Staaten en hem, bevoorwaardt was, dat hy, uit luiden, aan te wyzen by hen, de Raadsheeren van Staate zouw kiezen; zy waaren hem te wille, noopende de persoonen van Leoninus, Meetkerke, Ga naar margenoot+Breederode, Valk, en Buis, uitdrukkelyk van hem geëischt; ende deeden alleenlyk benoeming van zeeker getal, waar uit hy de rest had te neemen. Zynde dus in zyn' kracht, liet hy den Graave van Hoohenlo het Algemein Stadthouderschap, onder hem, oover al 't krysvolk der vereenighde Landschappen, aanbieden. 'T welk Hoohenlo, met dankzegging voor zoo een' eere, beleefdelyk afsloegh, voorwendende dat hy zyn' schouders te zwak tot dien last kende. Doch de innerlyke oorzaak zyner weigheringe scheen, dat hem oorbaarlyker docht, de Hollandsche en Zeeuwsche Staaten, van de welke hy voor Steedehouder hunnes bezondren Ga naar margenoot+Landtvooghds was aangenoomen, tot betaalsheeren te hebben. Maar, zeeker, Prins Maurits en Graaf Willem Loodewyk van Nassau naamen lastbrieven tot hunne Landtvooghdyen van hem. In Brabant, Vlaandre, en andre oorden, gehouden by den Spanjaardt, maakte, op dit pas, de aanwassende dierte van graan, zout, en allerley eetwaaren, geemelyke gemeenten, en holp ze tot verscheide plaatsen aan 't hollen. Binnen Douay brak het graauw de koorenschuir met geweldt oopen, en haald' 'er zyn nooddruft uit, zoo lang daar yets te haalen was. Tot Ryssel biek Ga naar margenoot+men broodt van erweiten en boonen, met een vierendeel koorens daar onder. Waar uit groot ongemak, aan 's vyands zyde, scheen te willen ontstaan: voorneemlyk indien men van d'onze, de weeghen en waateren geslooten hielde, en het toevoeren ter sluike, keeren konde. Want uit Vrankryk had hy weinigh te verwachten; dewyl het zich zelf, door inheemsch | |
[pagina 1046]
| |
Ga naar margenoot+oorlogh, verwoestte; en op de grenzen zulke schaarsheit was, dat tot Amiens den huisman niet toegelaaten werd, een eenigh broodt uit der Ga naar margenoot+stadt te draaghen. Ten welken aanzien Leicester, bericht hoe de gemaghtighde Raadsluiden van Noordhollandt eenighe vryereizbrieven, tot verzending van booter en kaaze, hadden verleent, den Ooversten Sonoy beval, daar teeghens te zyn. En verstaande daarnaa, dat echter, tot Hoorn, de scheepen met de voorzeide spyze, bleeven gelaaden leggen, schreef hy scherpelyk aan den zelven Sonoy, en den Schout der steede, dat zy terstondt allen booter en kaas hadden te doen aan landt brengen, en geenszins te gedooghen, dat voortaan eenigh schip uitliepe, zonder blyk zyns verlofs. Hier uit reezen zwaare klaghten van dit gewest, met aantuighing Ga naar margenoot+dat het zyn aandeel in de schattingen niet langer wist te verschaffen; ten waare men spoedighlyk orde stelde, waar naar het zyn zuivel, 't welk in groote meenighte bleef staan en bedorf, erghens moghte te gelde maaken. Ga naar margenoot+Op den veertienden in Sprokkelmaant vertrok de Ambassadeur Davidson, eerlyk beschonken van d'Algemeine Staaten, naa Engelandt, met de bevesting van 't verdragh. De Kooningin, als hy haar verhaalde, hoe Leicester, booven 't gezagh, hem gegeeven van haar oover de hulptroepen, Ga naar margenoot+in 't Algemein bewindt van landtzaaken en kryshandel, met zoo breede maght gestelt was, scheen zich des hooghlyk te belghen, zeggende dat men tot de Opperheerschappy, geweighert van haar, bykans eenen haaren vassaal had verheeven. En zy nam 't voor eenen trek om haar dieper,dan ze goedt vond, in de Neederlandsche dingen te plonzen: oft immers geliet zich zoo. Want dat de Graaf, hoewel hy, uit zynen aardt, meer tot ydel hooveeren helde, en, door oeffening bet, op 't bekruipen van de gunst zyner Vorstinne, dan op het wikken der reedenen van regeering, was afgerecht; in stoffe van zulk gewight yet buiten haare weete en wil zoude gedaan hebben, staat nauwlyx te gelooven. Hoe 't lagh; zy zond hem, by haaren onderkaamerling, Thomas Heneadje, deezen wel bitzen brief, gedaghteekent den dertienden der zelfste maant, naar Ga naar margenoot+den Engelschen styl. Hoe smaadelyk wy ons van u bejeeghent vinden, zult ghy, uit deezen boode, afgeveirdight te dien einde, verneemen. Nooit quam ons eens in den zin, dat een mensch, dien wy uit den voetzande hebben opgetooghen, en gequeekt booven alle andre, met zonderlinge genaade, onz bevel met zulken kleenachting oovertreeden zoude, in een' zaak van zoo groot belang, en waar aan ons en onzer eere zoo veel geleeghen is. Maar, hoewel ghy op deeze, teeghens den plicht uwer trouwe, in 't minste niet past; vertrouwt ons nochtans in 't boeten der zelve zoo slof een' verzuimelheit niet toe, dat wy zoo groot een' weederwaardigheit met zwyghen verby gaan, oft in vergeetenis begraaven zouden. Derhalven gebieden wy u, dat ghy, stellende alle uitvluchten ter zyde, flux, volghends uwe gehoudenis t'onswaarts alles naa koomt, wat onze onderkaamerling Heneadje u, uit onzen naame, verklaart zal hebben: 't en zy, dat u best Ga naar margenoot+luste zwaarder gevaar op uwen hals te haalen. Aan d'Algemeine Staaten schreef zy meede verstoordelyk, Dat van hun, t'haarder verkleeninge, Ga naar margenoot* 't volkoomen bestier der vereenighde Landschappen was opgedraaghen, aan Leicester haaren onderzaat, zonder haar in de zaake te kennen: daar zy 't zelve plattelyk had afgeslaaghen en der gansche werelt aangemeldt door uitgegeeve schrift, hoe zy alleenlyk haaren verdrukten gebuuren de handt te bieden, geenszins de heerschappy, zocht. Waar oover zy verstond, den Graave dat gezagh t'ontrekken, en te belasten dat hy geen grooter te gebruiken hadde, dan het verding hem gaf; waar meede, zoo 't behoorlyk achtervolght wierde, de Landen (haares oordeels) buiten twyfel te redden waaren. 'T welk zy zoo goedt vond, niet om dat haar de welvaart der gewes- | |
[pagina t.o. 1046]
| |
[pagina 1047]
| |
ten Ga naar margenoot+weinigh ter harte ging; maar, om haare eere, die zy liever dan 't leeven had, te raade te houden. De Staaten, hebbende gewaant, met het opbeuren des Graaven tot zulk een' waardigheit, haar grootelyx te behaaghen, misschien ook dat zy wel beholpen zoude zyn met het doen zonder vraaghen; ooverweeghende nochtans hoe quaalyk zy leedigh kon staan van eenigh misnoeghen te toonen, en dat de eerbiedenis vereischte het veinzen ongemerkt te laaten; beantwoordden eindtlyk, op den vyventwintighsten van Lentemaant, haaren brief als met ernst geschreeven. Ga naar margenoot+Dat zy de dooling, van Leicester tot Landtvooghdt te beroepen, zonder eerst de goede geliefte van haare Majesteit t'ondertasten, en ondank daar meê, by de zelve, begaan hadden, bedroefde hun bitterlyk. 'T was geenszins hunne meening geweest, haar, wyder dan het verding meede braght, door dat bedryf te verpanden. Ten aanzien van haare Majesteit, hadden zy liever eenen haaren onderdaan, dan eenen andren, gekooren: dewyl de deerlyke standt der dingen, tot heroprechting der achtbaarheit, zeer vervallen zints Oranjes doodt, noodtlyk een Hooft vereischte. 'T gebiedt, aan hem gegeeven, strekte zich ook niet verder, dan 't geen, dat d'Algemeine Landtvooghden, voor zynen tydt, gebruikt hadden. 'T woordt Ga naar margenoot* volkoomen, diende alleenlyk tot luister, om hem te doen uitsteeken booven de bezondere Landtvooghden, zyne beveelen ontzighlyker te maaken, en de gemeente met hoope van beeter klem der regeeringe te verquikken. Ook was het niet gestelt, dan ten opmerke van het beleidt der oorloghe; nochte kon, schoon ten scherpste genoomen, verder getrokken worden. De Hooghste Ooverheit bleef by de Staaten der Landtschappen; en, dien volghends, de maght, om, wen 't hun oorbaar dochte, zynen lastbrief te weederroepen. Maar zulx althans te doen, waare om den ganschen Staat gewedt. Met dit en Leicesters deerlyk schryven, die met treurigh gelaat en traanen den weemoedighen speelde, liet zy zich zoetelyk paayen: en zyn onwettigh bedryf daarnaa, aangezien met goeden ooghe van haar, gaaven den verstandighen stof om te gelooven, dat het slechts een gemaakte gramschap geweest was. Niettemin, deeze strafheit, getoont teeghens den Graaf, gaf zyner achtbaarheit een' krak. Hy werd nochtans, met kostelyken en konstryken toestel, tot Haarlem ontfangen: en met groote pracht tot Amsterdam. In deeze stadt deed hy, met verachtering des voorrechts van Dordrecht, daar de munt van Hollandt haare plaats heeft, dubble Roozenoobels slaan, en 't stuk der zelve ryzen (quansuis ter eere van de Kooningin) tot ontrent twee gulden booven de waarde, naar gelang van den gank der andre goude penningen; die daarom in gelyke soort van Noobels verandert werden. En het voordeel gedaan met de steighering, dat den Lande, waare 't ten behoeve van dien bekeert geweest, etlyke tonnen schats hadde konnen baaten, werd by zommighe persoonen genooten, tot merklyke schaade der inwoonderen, die 't, by thans volghende verlaaghing van den prys des zelven gelds, afging. Welk eerste proef ken, met zyn' wrangheit, nu klaarlyker tuighde van de smaak der andre vruchten, die zyn' quaalyk gebreidelde maght zoude voortbrengen. Daarentussen beriepen de Hollandsche Staaten Ga naar margenoot+Meester Johan van Oldenbarneveldt, Loontrekkenden Raadsman der stadt Rotterdam, tot Voorspraak van dat gewest. Welk ampt nu meer dan een jaar onbekleedt gebleeven, sint het afscheidt van Meester Paulus Buis, hy, naa voorwending van verscheide reedenen t'zyner verschooninge daar af, eindtlyk aannam, bedingende twee punten; het eene, daadlyk ontslaaghen te zyn, in gevalle van handeling om 't Landt aan den Spanjaardt te brengen, waar voor hy, uit wightighe inzighten, duchtte: het ander, dat men hem, zonder zyne bewillighing, tot geen uitheemsche bezeinding | |
[pagina 1048]
| |
Ga naar margenoot+gebruiken zouw, op dat hy vervolghende kennis van zaaken hebben moghte, en de orde, by hem te neemen, niet gebrooken wierde. Op den zeevenden der gemelde maant, verleed men zynen lastbrief. Ten zelven Ga naar margenoot+daaghe beslooten zy, dat men geene voordraghten, brieven, oft andre schriften, aan Leicester en den Raadt van Staate, hadde oover te leeveren, dan in Neederduitsch: ook hem en den Raadt te verzoeken, dat hun geliefde, volghends de voorrechten des Lands, de zelve taal te gebruiken, in alles, wat uit den naame van zyn' Doorluchtigheit, aan hen moghte gericht worden: meede ter vergaadringe der Algemeine Staaten te dringen op het houden van den zelfsten voet; ende te vorderen schriftelyke verklaaring, hoe 't geene, 't welk, sint het aanveirden der Landtvooghdye by zyne Doorluchtigheit, hier teeghens geschiedt was, de gerechtigheit des Lands niet kneuzde; dewyl 't zich met zoodaanigh bescheidt, ontfangen van Kooning Philips, voorzien vond. Maar de Graaf van Nieuwenaar, jookende naa Leicesters gunst, zocht hem zeer in te volghen. Ziende op zyne voorgewende vuurigheit in 't vestighen van den Hervormden Godsdienst, wild' hy met stooren van den Roomschen, Ga naar margenoot+gelyken yver toonen. Zyn' hellebardiers vielen, te deezer tydt, tot Uitrecht in 't wittevrouwen klooster; sloeghen'er kisten en kassen oopen; en droeghen al 't missetuigh wegh. Het zelfste weedervoer van hun, den kloostere van de Brandtoolië: thans, van hun en den onderschout, dien van Sant Servaas. Onlangs daarnaa, op den eersten van Grasmaant, Ga naar margenoot+quam Leicester voor d'eerste maal, in die stadt; werd'er op 't staatelyxt ontfangen, en met wonderlyke geneeghenheit, die van de Kooningin, al oover een' wyle, door lief koozende brieven, gequeekt was. Hier begon hy zich tot de zorghen des bewinds te beleedighen, met maaken eenes plakkaats, dat op den vierden geteekent werd. Het verbood eenen Ga naar margenoot+yghelyke, wie, oft van wat landaart hy waare, eenighen voorraadt van monde oft oorloghe, stoffe tot toerusting van scheepen, oft andre goederen, naa plaatsen, staande onder den Spanjaardt, te brengen oft te zeinden; ook yets te haalen uit de zelve, wisselen derwaarts oover te maaken, oft van daar t' ontfangen, oft eenigh verstandt met de ingezeetenen te houden; eenigherley lyftoght, krysbehoefte, tuigh tot uitreeding van scheepen dienende, uit de vereenighde Landen, oft uit andre, door de zee en langs de kusten der Vereenighde, naa onpartydighe te voeren, zonder zyn uitgedrukt verlof: eenighe goederen te laaden in scheepen, toebehoorende, in 't geheel oft deel, aan luiden, die onder den vyandt zaaten. Al dit op verbeurte van de scheepen, goederen, wisselbrieven, oft de waarde der zelve, zoo d'oovertreeders in de Vereenighde gewesten nocht geteelt nocht woonende waaren; en booven dien op peene van de galghe, voor inboorlingen ende landtzaaten; zonder te mooghen verschoont worden door verloop van tydt naa de daadt: oover de welke niet alleen, maar ook oover het opzet om ze te begaan, indien des bleeke, zy de zelve straffen te lyden hadden. Scheepshopluiden oft vryebuiters, zich begeevende in dienst van andre Heeren oft Mooghentheeden, buiten zyne bewillighing, zouden 't met lyf, schip, en goedt bekoopen. Alle buissen en andre visschersscheepen van Bolonje, Kalis, en andre haavenen tussen daar en Nantes, stonden, met den visch, voor goeden buit te verklaaren, zoo zy genoomen, en bevonden wierden eenighe visschers in te hebben, die onder den vyandt t'huis behoorden, oft derwaarts, geduurende 't oorlogh, uit de Vereenighde Landen vertooghen waaren. Alle Ooverste, Majestraaten van steeden, Amptluiden, Hopmannen, bekoort door eenigh genot om in deezen door de vingeren te zien, zoude men, booven 't verlies hunner ampten, aan lyf en goedt straffen, oft anders, naar geleeghenheit van zaaken. Onder deeze waaren etlyke andre zeer | |
[pagina 1049]
| |
Ga naar margenoot+scherpe punten gestelt, tot verhoeding van bedrogh in 't uitvoeren der koopmanschappen en betaalen der Ga naar margenoot*geleygelden. Dit zoo brusk een plakkaat, luidende oft hy de heele zee in zyn gewoudt, en gansch Europe onder zweep gehadt hadde, deed de verrezienighsten, zonderling der Landen die zich met de schipvaart geneeren, staan als voor 't hooft geslaaghen. Ga naar margenoot+Hoe? (meendenze) had men dan zulk een gezagh oover Fransoyzen, Schotten, Deenen, Oosterlingen, dat zy naa dit verbodt zouden luisteren? Zy wilden hunnen gang gaan, zonder daar op te passen. Dan men docht het hun te verleeren, met vyandtlyken teeghengang. Dat was (indien uitwerkelyk) de rechte wegh, om de Kooningen van Poole, Deenemark, Zweede, d'oostersche Vorsten en Ryxsteeden, teeghens ons te doen aanspannen, ten minste met verlet van herwaartsvoering der waaren die wy meest van noode hadden. Zoo men daar op, om dit ongerief te schutten, den schoot moeste vieren, en eenen yeghelyke, behalven ons en de Engelschen, den handel op Spanje, en andre Landen van dien Kooning, toeliete: waar aan zoud' het hem faalen, dat hy niet van alles, in oovervloedt, voorzien wierde? Wee daarentussen den Vereenighden gewesten, die hunne neering, koopluiden, scheepen, boodtsvolk, verdryven zouden en den naabuuren toejaaghen, om door afbrek aan tollen, Ga naar margenoot* geleygelden, opstellingen, schattingen, in doodtlyke onmaght te vallen. Arme hierlandsche schippers en scheepen, die zich reeds erghens onder 't Spaansche gebiedt; en Antwerpsche, die zich in deeze oft onpartydighe landen vonden! Want hoe zouden ze t'huis raaken, zoo men stips op het plakkaat stonde? Dat men geen' toevoer van eetwaaren oft krysgereetschap ten vyandt leede, had zyn bescheidt: maar zelfs den uitheemschen het voeren van yet diergelyx naa onpartydighe landen te verbieden, streed teeghens 't recht der volken. De Staaten hadden al te voore vergeefs verzocht, dat zyner Doorluchtigheit op zoo wightigh een' zaak geen besluit geliefde te neemen, zonder eerst hun goed-dunken te hooren. En als men hem nu de gemelde zwaarigheeden, en Ga naar margenoot+meer andere voorhield, sloegh hy ze in den windt. Daarnaa, op dat hy niet scheene den koophandel heelendal te willen afschaffen, gaf hy verlof om eenighe bukking op Hamburgh, haaring van 't voorleeden jaar, die doch anders bederven zoude, kaaz (maar deeze met verhooghing van 't geleygeldt, daar op gezet) erweiten, boonen, meel, en diergelyke slechte waaren, naa Berghen in Noorweeghe en Oostwaarts, door Ga naar margenoot+de Zont te voeren. Meer kon men niet verwerven: zynde zyn vast gevoelen, dat het afsnyden van alle gemeenschap met de Spaanschen dien Kooning op de knie kon helpen; oft immers de Embders, Deenen, Schotten, en Oosterlingen, ontziende der Engelschen en Vereenighde gewesten t'zaamgevoeghde maght ter zee, zouden uit zyn hant koomen eeten, en, onder schyn van zyne Ga naar margenoot* vryereyzbrieven te koopen, eenen tol tot onderstandt des oorloghs betaalen. Die hem dit in 't hooft staaken, Ga naar margenoot+waaren eenighe zorghelyke geesten, van de welke hy ingenoomen zich tot achterraadt diende. Deezen, gedreeven, ten deele van baat- en staatzucht, ten deele daarenbooven (zoo naamaals bleek) Spaans in 't hart, en zoekende om dier partye schoon spel te geeven, alles meer en meer te verwarren; was 't licht geweest, ten gemoede van eenen nieuwlyx aangekoomen Heere, die nochte de persoonen, nochte de gezintheeden, nochte de geleegentheit onzer zaaken, kende, in te sluipen door praat Ga naar margenoot+naar zyne smaak, en stout zwetsen van den wegh te weeten tot uitbreiding zyner grootheit en gloorie. Dewyl 't reeds zoo verre gekoomen was, dat hy zich niet gebonden vond aan de stemme des Raads van Staate, pooghden z' hem voorts heel afkeerigh van dien te maaken, dingende alzoo naa 't volle bezit zyner ooren. Die aasden zy, ten zelven | |
[pagina 1050]
| |
Ga naar margenoot+einde, daaghelyx, met vuilen uitslagh van achterklap teeghens de Staaten: zonder yetwes te spaaren, dat dienen moghte om hen, by hem, in Ga naar margenoot+verdechtenis, haat, nydt, en kleinachting, te brengen. Dat hunne regeering ter weederzyden mank ging: hellende d'eenen naa den Spanjaardt en 't Pausdoom; d'anderen naa snoodt gewin; om 't welk te bejaaghen, zy dan de dingen draaiden, naar dat het hun te passe quam; gelyk koopluiden plaghten, waaruit de meeste hoop hunner zaameninge bestond. Hierom was 't, dat het eene verlies het ander op de hielen getrapt had. Hier lagh de knoop van 't stuk; dien men, waar hy niet anders los te maaken, aan einden moest hakken. Zy hadden op de goedertierenheit van Oranje gezondight: zouden ook alzoo hem Graaf naar hunne handt willen zetten, en in schaade en schande voeren, indien hy 't zelfste spoor hielde. Maar, wen zy schoon zich ziften lieten, d'ongetrouwen verwerpen, de plaatsen met vroomen vullen, naar zyn eighen welbehaaghen; wat besluit doch, wat raadslagh, kon verhoolen blyven onder zulk eene meenighte, altyds vermengt met luiden, die luttel wisten waar men spreeken oft zwyghen moeste? Zeeker, in de vergaadringen der bezondre Staaten, en misschien der Algemeine, verscheenen toen, by wylen, gemaghtighden, die den naam van Roomsgezinden droeghen: maar, zy hadden zich, in 't afschudden van 't Spaansche juk, zoo vuurighlyk gequeeten, dat aan hunne oprechtigheit en liefde tot den Staat niet te twyfelen viel; en te spytigh een' ondankbaarheit geweest waare hen verby te gaan. Het kon ook niet ontkent worden, dat eenighen, jaa der geenen dien 't woordt Hervormde Godsdienst in den monde bestorven was, zich zelve, waar ze hunne geleeghenheit zaaghen, wel onbeschaamdelyk zochten: dat meede volk van geringe soort en kleene ervaarenis het getal holp vermeeren. Dan, met wat reede, met wat aangezight, kon yemandt, om de mishandeling oft onbequaamheit van 't een oft het andre lidt, het gansche lichaam lasteren? En wie zagh ooit Heerschappy van veel' Hoofden, waar onder geen' arghe liepen? Wie ooit eenighe Vroedschap, zonder daar in persoonaadjen en graauw te merken? De Graaf, echter, en zyn' groene Engelschen (want by d'andre, gemeukt hier te Lande door ondervinding, werd beeter bescheidenheit gebruikt) zwolghen deeze venynighe brokken, verguldt met vlaaiery, gulzighlyk in; en zwollen'er af, tot zulk' een opgeblaazenheit toe, dat alles, wat van de Staaten voortquam, hun scheen te stinken. 'T welk te min wonder was, dewyl de booze tongen de spreuk vox populi, vox Dei, stem des volx Godes stem, t'hunnen voordeele hadden. Want de burgheryen, doorgaands, geemelyk om de rampen, die in de Ga naar margenoot+twee laatste jaaren den Landen waaren oovergekoomen, uiterden hun ongeduldt met morren op de Staaten, en gaaven hun alleen de schuldt van het verloop. Op 's vyands groot geweldt, op de sooberheit der middelen daar teeghens, meeste oorzaaken van 't quaadt, werd zoo luttel gelet als men ze hun wyten kon. En het liet zich zulx aanzien, oft men, uit verdriet in de jeeghenwoordighe regeeringe, naa verandering gehaakt hadde, niet denkende dat ze altyds gewis ongemak aanbrengt, zonder zeekerheit van beeterschap. In welke gesteltenis der gemoeden, alles 't Ga naar margenoot+onderste booven te keeren, den geenen die uit de puinhoopen van den Staat meinden hooghe huizen te haalen, kleene konst docht. De belhaamels van dit gezelschap, dat zich door het gemelde oorblaazen ten bewinde zocht in te wikkelen, waaren Jakob Reingoudt, Geeraardt van Prounink, anders Deeventer, en Daniel de Burghgraaf. Reingoudt had zich met oopenbaare bankbreuk onteert, en eertyds den ouwden Graave Lammoral van Egmondt, voor Geheimschryver, gedient, die 't vorderen van hem, tot het Geheimschryverschap des Raads van de Ga naar margenoot* geld- | |
[pagina 1051]
| |
middelen, Ga naar margenoot+zoo ernstelyk dreef, dat hy teeghens Granvelle, houdende 't woordt eenes andren, daaroover in gramschap uitvoer: zulk eene tong had Reingoudt om luiden te beleezen. Deeze holp hem, daar naa, in de gunst van Granvelle zelf: die hem, doortrapt en stout bevonden, pooghde ganschelyk te eighenen, en, met dat ooghmerk, tot Ga naar margenoot* bewindsman der geldmiddelen optrok. Ook vloogh hy sint van de handt des Kardinaals, en leend' hem de zyne om zynen ouwden Heere den voet te lichten. 'T welk hem by den Hartogh van Alva, en vervolghends by Don Louis de Requesens, in groot geloof braght. Maar naa den Gentschen pais en het vertrek der Spanjaarden, zach hy zich met het eene been in de lucht, en geenerley leun om eenighe schok uit te staan. Toen leid' hem de Heer van Fromont, Hooft van de Ga naar margenoot* geldmiddelen, bedrogh, gepleeght in 't handelen der gemeine penningen, te laste; ende deed hem aanbewroeghen, met eisch van lyf en eere. Hier af werd hy nooit vrygesprooken: dan, t'zynen gelukke, starf de Heer van Fromont: waar oover 't pleit onvervolght bleef. Thans verliep een deel jaaren, zonder dat hy gebruikt werd in yetwes van belang. Rustens loof zynde, ging hy, nocht gemaghtight, nocht aangezocht, der Algemeine Staaten Ambassadeurs naa Parys volghen, als zy derwaarts reizden om den Fransois de Hooghe Ooverheit aan te bieden. Hier wist hy zich zulx in te boezemen by zommighen van 's Kooninx Raadt, dat men, van 't berichtschrift der gezanten, 't welk hun geleevert was beslooten, verzeeghelt, en onder belofte van 't zelve alzoo te laaten, ter plaatse toe, daar zy 't zyner Majesteit vertoonen zouden, hem in 't heimelyk oopening deed, en daar op zyn goeddunken vorderde. 'T welk hy (gelyk naamaals uit zyn' eighe schriften bleek) verklaarde op elk punt, met aanteekeningen, die t'oover uitweezen, dat ze uit een' penne quaamen, die op het keelen des handels gespitst was. Als de Landen met de Engelsche Kooningin zouden daadingen, trok hy, op gelyke wyze, naa Londen: en, hebbende dus lang altyds een vyandtlyk gemoedt teeghens d'Onroomschen getoont, keerde nu den rok om, met gelaat van zich ganschelyk aan den gezuiverden Godsdienst te binden: zonderling naa de aankoomst van Leicester. Want, van toen af, nam hy 't noch nauwer, en geene dienstbooden aan, oft zy moesten lidtmaaten der kerke zyn. Eenighe knechten en maiden zond hy den Predikanten toe, op dat ze eerst ondervraaght wierden; om zyne Godtvreezenheit aan de klokreep te hangen. Ga naar margenoot+Prounink, gaande voor eenen man van beeter leeven dan Reingoudt, en hebbende ooverlang belydenis van 't Hervormde geloof gedaan, was een welgezeeten burgher tot Shartoghenbos geweest, en uit die stadt geweeken als zy zich ten vyandt keerde. Gekoomen met der woone tot Uitrecht, werd hy, van de vereenighde Landtschappen, tot verscheiden bedryf gebeezight; ook een wyl tot het Algemein Ga naar margenoot* Schatmeesterschap; waar in hy zich droegh zonder opspraak van ontrouw te verwekken. Maar de hoomoedt en verwaantheit zaaghen hem ten ooghen uit: zyn' taal, zyn' tredt, en al zyne zeeden zweemden 'er naar: en getuighden eenpaarlyk van oovermaatighe grootsheit. Nu had hy, als Leicester de dingen aanveirdde, geen beroep altoos; nocht kans om het te kryghen door behoorlyke weeghen: zynde der vereenighde Landen gewoonte, zich alleenlyk van inboorlingen te dienen; en hy geteelt buiten de geene, die op dat pas de vereening onderhielden. Dies wendd' hy den zin tot invoer van vreemdigheit: en, hebbende t'Uitrecht, in zes oft zeeven jaaren woonens, veel kennisse gemaakt, bestond aldaar den styl van de regeering der stadt te verwrikken, om zich, teeghens den dank der voorrechten, ingang ten Maje- | |
[pagina 1052]
| |
straatschappe, Ga naar margenoot+en vervolghends ten Raade van Staate, te oopenen: slaande, zoo 't een gelukte, geen twyfel aan 't ander, dewyl hy wel met Leicester stond, zynde al strax aan zyn' vriendschap geraakt door aanleiding van den Engelschen Raadsheer Killegrey, die jeeghenwoordelyk, en seedert altyds, wen het Hof t' Uitrecht quam, by hem t'huis lagh. Ga naar margenoot+Daniel de Burghgraaf was, in Vlaandre, van slechte handtwerxluiden gebooren; doch, door kloekheit van vernuft, aldaar tot het ampt van Ga naar margenoot*Algemeinen Bezorgher geklommen; ook eens tot Raadsheer van Staate benoemt geweest. Vlaandre verlooren; liep hy zeer om 't Geheimschryverschap van Staate, maar kon op de benoeming nooit koomen; mits de gemaghtighden der vereenight gebleeve Landtschappen hem kende voor eenen man, die geenen andren Goode dan zyn' borz' en zyn' buik diende. Leicester, hoewel 't Latyn en Fransois eenighszins verstaande, wist niet te antwoorden dan in zyn' moederlyke oft d'Italiaansche spraak: zoo dat (behalven in deeze, oft men hadde juist moeten Engelsch kennen, 't welk zelden onder de Neêrlanders gebeurde) geen' volkoome mondtgemeenschap met hem te houden was. Daniel dan, hebbende by de Landtschappen flip gehaalt, den krop vol oevelmoeds, en d'Italiaansche taal t'zynen wille, paste, door 't geryf dat'er de Graaf by vond, voorts met vuur en vlam spuwen teegens de Staaten, zyne gunst zoo verre te winnen, dat hy hem, booven 't getal der gewoonlyke, die ter benoeminge van de gewesten gekooren waaren, tot Ga naar margenoot* buitenordlyken Geheimschryver aannam. 'T was wel zoo, dat hem dit geenen toegang ten Raade van Staate gaf: maar hy drong, als draaghende zynen heere eenighe papieren naa, t' elken maale meede ter kaamer in; onderzette (op dat hy quansuis yets deede) den zelve zynen stoel; en blyvende daar achter staan, luisterd' hem dikwyls, wen eenigh Raadsheer zyne meening geuit had, wydluftighe reedenen onbeschaamdelyk in 't oor. Dit anderhalve paar volx was't, dat, met den windt dien z' in 't hooft hadden, de sprankelen van ongeneught, smeulende tussen de Staaten en Leicester, tot eenen brandt opblies, die, thans voortgeslaaghen, van gewest tot gewest, stadt tot stadt, huis tot huis, met eene spraay van vlam den ganschen Staat ooverstolpte. Deeze drie quanten draaiden, van lorren en leughenen, de lyn, die, getooghen van 't rot der Reingoudisten, zoo men ze naamaals noemde, waande de besten des, Ga naar margenoot+Lands te verstrikken, en de wettighe regeering te wurghen. Zy maakten zich pylen van allerley hout, en met der haast eenen weldighen aanhang. Al wat d'opgaande zon aanbad; al wat, uit wispeltuurigheit, oft weêrzin in het jeeghenwoordighe, naa nieuwigheit jookte; wie, staande naa eenigh ampt, verworpen was, oft afgezet van 't zyne, hoewel uit billyke reedenen; wie, om geschil tussen zich en de Staaten gereezen, een quaadt hart op hen droegh; wie zyn haave verquanselt, verquist, oft in kuffen en kroeghen had omgebraght, en in hachlyke tyden zyn' meeste veiligheit stelde; wie zyne reekening op visschen in drabbigh waater maakte; vlydde zich onder die vlag. Maar de glimp en klem der partye waaren een deel Predikanten, en andre luiden, die, gedreeven van blinden yver, en onervaaren in wereldsche zaaken, zich aan de schynheiligheit des Graaven vergaapten: voorts eenighe meer dan geringe persoonen, die, gevlucht uit Brabant en Vlaandre, vastelyk geloofden, dat geene, dan d'Engelsche maght, hen weeder in hun vaaderlandt helpen kon; en, sterooghende op deeze hoope (gelyk uitwykelingen gemeinlyk) alle misquaam, dat, by verandering, den Vereenighden Landen ontmoeten moghte, verby zaaghen. De deftighste, bedachtzaamste, en zuchtvrye verstanden, verfoeyende dit gespan, hielden 't met hunne Oover- | |
[pagina 1053]
| |
heit: Ga naar margenoot+zoo dat de Hervormden zelf teeghens elkandre gekant waaren, en Ga naar margenoot+zich onderlings begosten niet min dan den Spanjaardt en zyn' volghers te haaten. By de scheurmaakers (gelyk de meeste heevigheit doorgaands het onrecht verzelt) werd elk, hoe hy luider en leelyker kreet, hoe louterder liefhebber van den waaren Godsdienst geacht: hoe yemant zyn bitterheit bet uiterde met schempen en schelden op de Staaten, hoe hy vroomer voorstander van de achtbaarheit der Kooninginne en des Landtvooghds moest heeten: onder welken naam, aan die zyde, toen alle deughden begreepen waaren. Hierop sliepen de valsche vrienden, en huurlingen des vyands niet: maar, ziende zoo schoon een' geleeghentheit, om zonder zorghe voor straf, 't vuur der tweedraght te stooken, jaa dank toe te begaan, en met eere den schelm te speelen, strooiden zaat van oproer onder de gemeenten, van muitery onder't krysvolk, al met de zelfste reedenen, die men daaghelyx uit den mondt van Leeraars, geloofsverwanten, Ga naar margenoot+en de voorbaarighste beminners des vaaderlands hoorde. Wyders, te gelyk met het aanstootlyk Plakkaat, op 't stuk der schipvaart gemaakt, gaf Leicester een ander uit, daar de Landen niet teeghens hadden, alzoo het tot stipsche handthaaving der krystught diende. Op den tienden van Grasmaant voorzeidt, verbood hy allen uitvoer van paarden, zonder zyn verlof, werwaarts het ook waare, op verbeurte der zelve: ende zouden, boovendien, de oovertreeders, als aanhangers oft goedtgunstighen des vyands, aan lyf en goedt gestraft, ook de wil, wen des bleeke, voor de daadt gereekent worden. Ten zelven daaghe' gebeurd' het, als vier Engelsche vendels, hebbende lang t'Uitrecht geleeghen, vertrekken zouden, en Leicester, van den Duitschen Huize daar hy geherberght was, quam ryden naa's Bisschops Hof, om den Graaf van Nieuwenaar te vergasten, dat zeeker soldaat zich verstoutte hem geldt af te vorderen, om hoozen en schoenen te koopen. Leicester berispt' hem Ga naar margenoot+daar oover, deed hem voorts aantasten, en 't geweer afneemen. Als dit ruchtbaar werd, en daar by gezeidt dat hy's naamiddaghs hangen zouw; rotten etlyke soldaaten t' zaamen, streeven gewaapent naa de huizing van den Provoost toe, bezetten de straaten, vallen ter deur in, slaan des gevangens boeyen af, en haalen hem te voorschyn. 'T welk vernoomen by Leicester; deed hy flux twee andre benden, leggende buiten voor de Tollesteeghspoorte, in stadt koomen: toen al de vendels verby zyn' herbergh trekken, en een deel der geenen die den gevanghen verlost hadden, in hechtenis stellen: daarnaa de vier vendels ter Wittevrouwenpoorte uitgaan. Ga naar margenoot+'S andren daaghs zagh men tien Engelschen onder de galghe staan; drie, die 't geweldt aan de slooten des eersten gevangens gepleeght hadden, ophangen. D'andre zeeven kreeghen vergiffenis; gelyk ook d'eerste, als onschuldigh Ga naar margenoot+aan zyn' eighen ontslaaking, verschoont werd. Thans vierd' hy met groote praght en pleghtigheit, den dagh van Sant Joris, die den Ridderen van den Hoozbandt tot eenen spieghel is voorgestelt. Tussen de Hervormde Predikanten zweefden te deezer tydt eenighe geschillen; waar uit dan verwydering der leeden van elkandre reez, die tot zorghlyke scheuring, en lichtlyk meer dan eene, dreighde te verloopen. Om dit onheil te verhoeden, en de eenigheit, zoo in leere, als tuchtoeffening, te vestighen, zaaghen die van den zelven Godsdienst niet naaders, Ga naar margenoot+dan 't vergaadren van een goedt getal kerklyke luiden, uit al de vereenighde Landschappen: en gingen, om oorlof daar toe te verwerven, zich richten aan Leicester. Lydigh toghtte de Graaf naa den naam van voesterheer der kerke, waarmeê hy waande de gemeenten aan zyn snoer Ga naar margenoot+te kryghen, en den Staaten oover 't hooft te wassen. Dies bewillighd' hy niet alleenlyk in dit verzoek, maar besteedde ook zyn' achtbaarheit in 't slyten | |
[pagina 1054]
| |
Ga naar margenoot+eener kerklyke tweedraght, die t'Uitrecht in zwang ging, etlyke jaaren Ga naar margenoot+geduurt had, ende dus haaren oorsprong genoomen. Als, naa 't afschaffen der bloedighe vervolghingen, door de vreede van Gent, d'Onroomsche gezintheeden weeder begosten 't hooft op te beuren, bestonden die van de Ga naar margenoot+Calvinische ook hier ter steede, eerst, in 't heimelyk, smalle; thans, met minder eo minder schroomte, breeder zaameningen; en allenskens zoo sterke, te maaken, dat hunne meenighte en vrymoedigheit, den Wethouderen 't hart benam, om zich daar teeghens in de rechtte te verzetten. Daar stond, in Sant Jakobs kerk, een Ga naar margenoot* Harder genaamt Meester Hubert Ga naar margenoot+Duifhuis, die zyn beroep van den Roomschen, en een' smaakelyke wyze van preeken had, en, met zyn deughdzaam leeven, te meer naadruks aan die gaave gaf. Deeze Duifhuis, neemende eenen afkeer van 't Pausdoom, onderwond zich, in 't jaar vyftienhondert zeevenentzeeventigh, voor 't volk, het eeren der beelden, en andre dwaalingen, rondelyk te berispen. Endtlyk diend' hy den Burghermeesteren en Scheepenen aan, dat zyn gemoedt hem drong voortaan naa 't gevoelen der Hervormden te leeren: waar toe hy oorlof verzocht: ooverboodigh eevenwel de beelden in de voorzeide kerke te dulden, en in 't witte booveokleedt op stoel te verschynen, tot dat by die van der Wet andre orde gestelt wierde. Wyders beloofd' hy zyn' toehoorders, tot rust, en gehoorzaamheit aan hunne Heeren, te vermaanen. De Majestraat, kennende hem ook anderszins voor vreedzaam van aardt, dacht den rechten man gevonden te hebben om den hoop der andre Hervormden te dunnen, en hunne streng door splitzing te zwakken. Want (zoo veel zwaarder valt het de menschlyke zinnen tot omhelzing eener eenpaarighe hervorminge, dan tot vernietighing eener gewraakte forme, te doen aanspannen) veele luiden toen, hoewel hun de Roomsche misbruiken teeghens de borst waaren, morden nochtans dat men, om de kerk te reinigen, niet alleenlyk de vuilnis daar uit, maar teffens de vloer wegh, veeghde: zulx hy geschaapen scheen merklyken toeloop te kryghen. Maar de vyf Godshuizen oft Kapittelen, gevraaght om hun goeddunken hier op, zeiden 'er neen toe: en teeghens hunnen zin ontzaaghen zich de Regeerders der stadt met de zaake voort te vaaren. Echter sloeghen zy 't verzoek van Duifhuis niet plat af, maar lieten hem toe, dat hy, zonder zyn' plaats te verliezen, zich binnen Rotterdam, by zyn' vrienden ginge onthouden, tot dat men hem, by ryper geleeghenheit, moghte koomen weeder naar Uitrecht t'ontbieden. Voor zyn vertrek verzaakt' hy oopenbaarlyk het Pausdoom: en het leed niet lang aan, oft hy werd te rug geroepen, en aangenoomen by de Ooverheit, om, op den boovengemelden voet, Sant Jakobs kerk te bedienen. Zyn' orde was deeze. Ga naar margenoot+Hy doopte eenvoudelyk, zonder wyders de Roomsche pleghtigheeden te gebruiken: zonder ook den ouderen meer als den naam van 't kindt af te vraaghen, oft hen oft de getuighen tot yetwes te verbinden. In 't uitdeelen des Aavondtmaals volghd' hy genoeghzaam de Calvinischen: doch liet eenen yeder ter taafele koomen op eighe beproeving, eischte te vooren geene belydenis hunnes geloofs; hield ook geen boek van de naamen. Achtende dat der Ooverheit, daar ze Christelyk waaren, het straffen der oopenbaare zonden toequam, begeerd' hy zich met geen' tuchtoeffening oft bannen te moeyen: doch wel dat d'eene broeder den andren, uit liefde, tot boetveerdigheit vermaande. Derhalven steld' hy geen' Consistorie oft Kerkraadt, nocht Ouderlingen, nocht Ga naar margenoot*kerkelyke bedieners der armen: maar gebruikte, in 't voorzien op de zaaken zynes kerspels, de kerkmeesters gekooren by de gebuuren, en, bevestight by de Wethouders; ende liet de Ga naar margenoot* erbarmgiften, door de gewoonlyke vooghden der armen, verzaamelen. Het trouwen, oft voor de | |
[pagina 1055]
| |
Ga naar margenoot+Majestraat, oft in de kerke, oft in eenigh bezonder huis, voor ouders en vrienden, mits dat'er drie gebooden oft uitroepingen voorgingen, stond hy toe, dat daarop ander orde, door de Staaten, geraamt wierde. Allerley zieken, ging hy, ontbooden zynde, bezoeken, zonder aanschouw op haare gezintheit te neemen. Om de geenen te trekken, die noch niet laaten konnen de Roomsche sleur eenigher maate te volghen, quam hy hun te gemoete met uitleggen der Euangelien en Epistolen op de Zondaaghen, gelyk zy by verdeeling gestelt zyn. De heilighe Schrift zeid' hy zynen Kathechismus te weezen: ende leerde geenen andren. In zyn preeken scheen hy van zachtmoedighen yver te branden, toeleggende voorneemelyk op weeken en buighen der harten tot liefde en godzaaligheit in handel en wandel; zonder scherpzinnighe geschillen oft hooghe geheimenissen te roeren, die men, naar 't oordeel van allerley Leeraars, veilighlyk verby gaan kan, ende niet, dan met gevaar van bederflyke dwaalingen, naavorssen. Met deeze manier van doen won hy meenighte van toehoorders, en groote gunst by de Majestraat: en, als de zelve eindtlyk de beelden uit de kerke deed neemen, liet hy ook het witte kleedt af, en preekte seedert in den langen tabbert. De Calvinischen, zeer aangegroeit, vervorderden zich immiddels de Minrebroeders kerk, die niet gebruikt wierd, in te neemen, en daar te preeken; zonder nochtans de beelden af te werpen, tot dat de Ga naar margenoot+Wethouders daar in bewillighden, en hun de kerk toestonden. Hebbende dit verworven, gingen zy Duifhuis aan, om hem tot eenpaarigheit in leere, tuchtoeffening, bediening van Doop en Aavondtmaal, te beweeghen. Zyn antwoordt was, dat hy geen geschil met hun in 't stuk des geloofs had; maar noch ontydigh achtte hunne orde t'zyner kerke in te voeren: dat ook geene noodt daar toe prangde, dewyl zy t'zaamen onder gemeine bescherming eener Christelyke Ooverheit zaaten. Als men hem nu niet verder kryghen kon, begosten die van de Minrebroeders kerk, oft Consistorie (zoo men ze toen noemde de zyne voor een ongebondene en Libertynsche te beschelden; ook zyn beroep voor onwettigh te wraaken, om dat hy daar in by de Hervormden niet gevestight was, Sint zocht men, en vondt meer oorzaaks tot verwydering: en 't gebeurde, dat een van zeekre Predikanten, met hem in gesprek gekoomen, hem vraaghde, oft hy 't boexken, geschreeven door Theodorus Beza van de maght der Ooverheit om ketters met der doodt te straffen, niet geleezen had. Waar op hy, reeds wat ontstelt door verwytighe woorden te voore gevallen, zieide Is dat uwe meening, zoo moet myn' ziel uit uwen raade blyven; Ga naar margenoot+en ik begheer met zoodaanighen geene gemeenschap te houden. Dit bluschte de laatste vonk van hoope tot vereenighing. Toen klaaghden die van de Consistorie hunne noodt aan andre kerken, met verzoek van raadt teeghens eenen man, die den opgang van 't licht der waarheit belette. Hy, mooghende teeghens geen' moeite, en voorwendende zyn weeklykheit, bad om ontslagh van dienst, hoewel hem een amptgenoot tot hulpe was bygevoeght. Maar de Heeren, zorghende dat daar uit meer ongemaks ontstaan zouw, maakten met hem, op den eersten van Sprokkelmaant des jaars vyftienhondert eenentachtigh, een verding, waar by zy hem op nieuw, en, onder ander, aannaamen, hem van alle opkoomende zwaarigheeden te vryen. Zyn weederparty, dan, ziende hem te styf ondersteunt om lichtelyk geschupt te worden, viel hem, van dat pas af, zoo lastigh niet. Ga naar margenoot+En, hoewel hy, veertien maanden daarnaa, quam te ooverlyden, zyn manier van Hervorming hield niet alleenlyk standt, maar nam toe; zoo dat, van zeeven Predikanten, die in dit jaar vyftienhondert sesentachtentigh t' Uitrecht stonden, de drie van Sant Jakobs kerk en zyne gezintheit waaren. Nu lieten zich twee van deeze drie, ter aanstending van | |
[pagina 1056]
| |
Ga naar margenoot+Leicester, door toedoen des Graaven van Nieuwenaar, ooverreeden, tot vereening met de vier van de Consistorie, onder besprek van zeekere punten, die men, tot de naaste kerkenzaamening toe t'achtervolghen had: Ga naar margenoot+waar door nochtans de twist meer bestopt dan verstikt werd. Want de derde, kunnende tot onderteekening dier punten niet verstaan, nam zyn afscheidt, en de gansche gemeente van Sant Jakobs kerk ergherde zich zeer aan dit verdragh. Grootelyx ook verdroot het den Staaten en der Majestraat, als hangende meestendeels aan de zelve kerk, en duchtende daarenbooven, dat de Consistorie, dus veel vooghds geworden in 't geestelyke, voorts lichtlyk ten weirlyken bewinde zouw indringen. Als deeze vereenighing op den zesten van Bloeimaant geslooten was, beval, by Ga naar margenoot+brieven van den achtsten, Leicester den bezondren Landtvooghden en Rechtshooven zeer ernstelyk, dat zy, tot de verzochte zaamening, staande in den Haaghe te houden, zoo wel de Walsche, als Neederduitsche kerken, teeghens den twintighsten der naastvolghende maant, hadden te noodighen. Korts hier naa verscheen, ter zelve plaatse, Heer Christoffel Sleskou, geheimschryver van Stefanus Battor, Kooning der Poolen; en Ga naar margenoot+leeverde, uit zynes meesters naam, den Algemeinen Staaten eenen brief; die, zeeker, met groote eere en achting, hun toegedraaghen in tytels, en met toon van erbarming oover 't verloop van de voorspoedt der Landen en hunne jeeghenwoordighe ellenden, aanving. Niet te min hy steld' hen in 't ongelyk, als versmaaders hunner wettighe Ooverheit, en belettende den grootmaghtighen Kooning van Spanje zyn' waapenen teeghens den gemeinen vyandt der Christenheit te wenden: ried hun zich te verzoenen met den zelven; oft wilde zich, met alles wat hem aankleefde, ganschelyk van hun afzonderen. Der Staaten antwoordt, hier op, bestond Ga naar margenoot+in klaghte oover de list hunner weederpartye, die zyne Majesteit met valsche berichting misleidt had; verhaal van d'onmenschlykheit der Spanjaarden, noodt om den krygh t'aanveirden, verloore vlyt der onderzaaten om een' veilighe vreede te bekoomen, 't verding met de Engelsche Kooningin, 't welk, niet aangegaan van haar zonder eerst van 't recht der gewesten verwittight te weezen, hun verbood, buiten haar verlof, yets in zaaken van oorlogh oft pais te besluiten. Hunne traagheit in 't afveirdighen des geheimschryvers (want hy had ontrent zes weeken daarnaa getoeft) ontschuldighden ze met hunne meenighvuldighe beezigheeden in 't bezorghen van de behoeften des oorloghs: en eindighden met bidden, dat zyne Majesteit, inziende naarder de billykheit hunner handelingen, zich gewaardighde beeter gevoelen van deeze Landen te vaaten, en d'ingezeetenen voortaan met haare Kooninklyke gunste t'omhelzen: Ga naar margenoot+'t welk zy zich van haare uitmuntende deughden beloofden. Terwyl de Pool in Hollandt was, pooghde een gezant van Deenemark, in Engelandt, haare Majesteit tot daadingen met den Spanjaardt te beweeghen, vertoonende hoe zyn Kooning, als vriendt van beide de Kroonen, ooverboodigh stond, zich tot middelaar te laaten gebruiken, ende reeds, met die meening', eenen Ambassadeur naa Spanje geschikt had. Zy hoord' hem driemaals in 't heimelyk: wilde nochtans gelooft hebben dat hy onverrichter zaake vertrok: en liet den bewindsman, dien de Staaten aan haar Hof hielden, door Walzingam weeten, dat nemmer, buiten kennis en geliefte der Landtschappen, yet zulx in 't minste zouw voorgenoomen worden: waar af zich zyne Heeren wel moghten verzeekert houden. Maar zy verzweegh, en 't bleek daarnaa dat een Andries de Loo, verscheide reizen, uit Brabant aan haar, en eenighe oopeningen gedaan had, om 't padt tot eenen handel van vreede te vloeren. |
|