Liederen en gedichten
(2004)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdKlacht van de prinses van Oranje over de oorlog voor 's-Hertogenboschaant.Schoon prinsenoog, gewoon te flonk'ren
met zuiv're hemelvlam, kan ook
de grimmigheid u dan verdonk'ren
en smetten met een aardse rook?
5[regelnummer]
Wat tocht verleert die glinsterlichten
hun zoete zwier,
om liever brand van Mars te stichten
dan Venus' vier?
Als gloriezucht uw zinnen prikkelt,
10[regelnummer]
voert, in triomf, mijn slavernij.
Een krans van bloemen blij gespikkeld,
(geen lauwergroen haalt het erbij)
| |
[pagina 81]
| |
zal ik u vlechten, heel doorwasemd,
op nieuwe vond,
15[regelnummer]
met geur, mijn handjes aangeasemd
door uwe mond.
Op gouden leliën en stralen
laat trotsen Frans' en Spaanse kroon.
Om daar een parel af te halen,
20[regelnummer]
en streeft zo niet, door duizend doôn.
'k Zal d' uw' al aardiger doen blaken,
van steê tot steê,
met traantjens dauwend op mijn kaken,
uit minnewee.
25[regelnummer]
Ik poogde 't gloedje van mijn liefde
misschien te koelen, voor een stond,
kon nijptang 't flitsje, dat mij griefde,
slechts trekken uit de diepe wond,
maar 't schijnt geweerhaakt, dit is 't mangel.
30[regelnummer]
Helaas! Mijn hart
voelt makk'lijk inwaarts gaan de angel;
terug met smart.
Mijn zuchtjes, tedere getuigen
van d' ongeneselijke kwaal,
35[regelnummer]
die placht uw open oor te zuigen,
nu stoppen 't koper en metaal.
Terwijl gij breidelt d' oorlogskansen,
met wal en graf,
trompet en schut (och arme) schansen
40[regelnummer]
mijn klachten af.
Indien 't u lust Jupijn te spelen,
zijn vriend'lijkheên te volgen tracht.
| |
[pagina 82]
| |
Zijn hoogste lof, in mensenkelen,
noch donder is, noch bliksemjacht;
45[regelnummer]
en beter dat mijn smijdig smeken
uw hart verfraai',
dan in gedruis van slaan en steken
het veldgeschraai.
'k Hoor elke dag van verse doden,
50[regelnummer]
geveld in hol of galerij.
Elk overlijdt aan eigen loden,
maar aller kogels moorden mij,
want ik mij elkmaals voel bezeren,
als door een punt,
55[regelnummer]
en denk: op 't hoofd met witte veren
was dat gemunt.
Hoe kunt gij hen, die u niet zoeken,
bestoken, in hun voordeel, gaan.
Zoveel is het niet waard, de vloeken
60[regelnummer]
van heel Castilj' op zich te laên.
Denk liever, hoe Madrid zou stoffen
en zijn verkwikt,
vernam 't, door scherp te zijn getroffen
u. Ach, mij schrikt!
65[regelnummer]
Maar is, om lief, om lijf, om leven,
om kind, om zoon van vaders naam,
zoveel, op ver na, niet te geven,
als om een glorierijke faam,
zo gunt mij dat ik met u rijde,
70[regelnummer]
door koud, door heet,
en voert mij bij 't rapier op zijde
waar dat gij treedt.
|
|