De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
[pagina 821]
| |
MemorandaLijst van herhaaldelijk voorkomende, licht verkeerd te begrijpen woorden. Aantal en keus zijn uitsluitend door praktische overwegingen bepaald, nl. het bevorderen van vlot lezen en het vermijden van herhalingen in de commentaar. In moeilijke of twijfelachtige gevallen bespreekt de commentaar deze woorden uiteraard wel. De nog bestaande betekenissen worden niet in deze lijst vermeld. Om mnemotechnische redenen worden de woorden in alfabetische volgorde en naar de soorten ingedeeld opgevoerd. De tot de ambtelijke taal behorende bastaardwoorden zijn afzonderlijk op dezelfde manier ingedeeld en volgen telkens na de Nederlandse. Er gaan een tiental opmerkingen van syntactische en grammaticale aard vooraf. N.B. Hooft's spelling maakt een ontwikkeling met regressies en experimenten door; in deze memoranda is de spelling van 1636 en omliggende jaren gevolgd. 1 Naar UEd., UEd.Gestr. e.d. wordt dikwijls verwezen door de voornaamwoorden zij en haar, omdat de woorden Edelheit, Gestrengheit enz. vrouwelijk zijn (‘UEd (Huygens) zal gedient zijn, met eenigh vocht ujt haer' rijpe penne geleckt, herwaerts te scheepen’ 399); constructies ad sententiam met hij en hem komen veel voor (‘'t welk U.E. naer zijn bescheidenheit best weet in te zien’ 389). Ook aanwijzende voornaamwoorden, bij voorkeur deselve, kunnen naar Ued. enz. verwijzen (‘Alhoewel ick ducht, het U.E. te veel te maeken, met overlast van brieven, kan echter niet ledigh staen, dezelve op 't spoedighste te verstendighen, dat enz.’ 373, ook voorbeeld van 6). 2 UEd. en dergelijke afgekorte voornaamwoordelijke aanduidingen blijven in de genitivus gewoonlijk onveranderd (‘Bedanke UE voor de tijdingen in UE laesten geroert’ 392). 3 Bijvoeglijke naamwoorden op -n (eigen, de stoffelijke bv.nw. en de sterke verleden deelwoorden) verliezen die -n voor een vrouwelijk substantief en in het meervoud. 4 Het zelfstandig gebruikte bijvoeglijk naamwoord krijgt doorgaans in het meervoud geen -n. 5 Plaatsverwisseling van onderwerp en persoonsvorm komt in hoofdzinnen voor als er een nevenschikkend voegwoord of een bijzin voorafgaat (‘Ende | |
[pagina 822]
| |
moet zijne Ed. wel (...) een' doorluchtighe ujtkoomst zien, enz.’ 596; ‘Zoo 't de Sax goedt meent, het spel is noch niet uit.’ 461.) 6 Een voornaamwoord dat onderwerp is, vooral ik, kan zowel in hoofd- als in bijzinnen weggelaten worden (‘Vooreerst wenschte wel dat Mr. Dirk Sweeling moghte beweeght ende bewillight worden’ 385). 7 Het voegwoord dat kan aan het begin van een bijzin, die niet vooraan de hoofdzin staat, worden weggelaten (‘in allen gevalle acht ick hunne E.E. niet ongeraden zullen vinden’ 385). 8 De ondertekening van de brief is bij Hooft meestal als zinsdeel opgenomen in de laatste volzin (‘Ondertussen heb ick UEd groote dank te weeten, als eenen knoop te meer, om haer te verbinden Uwer Ed. Verplichten vrundt ende dienaer P C Hóóft’ 412). 9 Het zeugma (de samentrekking) is kenmerkend voor Hooft's geserreerde stijl. Oorspronkelijk is het de nauwe verbinding van twee zelfstandige naamwoorden doordat ze bij hetzelfde verbum finitum, dikwijls hetzelfde hulpwerkwoord, horen. Soms past niet alles even logisch, b.v. doordat het werkwoord deze dienst alleen kan doen in twee verschillende functies (b.v. hoofd- en koppelwerkw.) of met twee verschillende nuances van zijn betekenis. Dit is soms opzet, en een van de aardigheden van het zeugma, soms iets wat onopzettelijk ontstaat en door de schrijver op de koop toe genomen wordt. Ook twee zegswijzen die een woord gemeen hebben, van welke soort ook, kunnen op dat gemeenschappelijke woord komen te steunen. Een voornaamwoord kan in twee verschillende functies terechtkomen, en in twee ‘naamvallen’. In het eerste van de talloze mogelijke voorbeelden is het gemeenschappelijke verbindingspunt een voorvoegsel: ‘doordien wij van jonx, in deerlijke dwalingen op, ende der heilige kerke onttogen zijn’ (H. de Gr. 28). Tweede voorbeeld: Huygens heeft zijn Donne-vertalingen gestuurd. ‘mijn swaegher Schujl, dat pas, hier en een liefhebber zijnde, daer een' zoetigheit ujt zoogh ...’ 383): zijnde is hier hoofd- en koppelwerkwoord. Enz. 10 Hooft gebruikt herhaaldelijk een constructie waarin het perfectum van het hulpwerkwoord willen aan de door het hoofdwerkwoord uitgedrukte handeling de terughoudendheid van de bescheidenheid en/of de beleefdheid toevoegt: ‘ik heb u willen mededelen ...’. Vgl. onder veel andere plaatsen 219 r. 13, 361 r. 11, 526 r. 28, 602 r. 5. Soms schijnt het futurum dezelfde functie te vervullen, b.v. 125 r. 11, maar de toekomende tijd kan niet altijd pertinent uitgesloten worden, wat met de voltooide wel het geval is. In modern Nederlands schijnt het imperfectum deze rol overgenomen te hebben, vooral in de kleinhandel: ‘Ik woUEen kilo suiker hebben.’ ‘Had UEr nog 6 cent bij?’ Bekend is dat het plusquamperfectum van willen hebben dient om naar het, tegenwoordige, believen van een klant te vragen. |
|