De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 794]
| |
*1332 (Tesselschade aan P.C.Hooft.)1Mijn Heer,
2Doen eens een kleet van oudts mocht veertich jaeren dueren, doeGa naar eind2 3 hielt men 't voor genae, daer wij het noch voor houwen; enGa naar eind3 4 Vastart sejdt, 't was nu de Huijd vol plagen, door de verdurvenGa naar eind4 5 onraedt van Hoofsche dertelheên. Dies zouden wij gaeren, niet doorGa naar eind5 6 kranckhejt van quistsucht, maer wel door vaste vrindtschap, eenGa naar eind6 7 taeyer stoff als vliegers lichtichejt, gelockt zijn, om ue. t' AmsterdamGa naar eind7 8 in ue winterhuijshoudinghe, ons vrindelijck aengebooden, te 9 koemen besoecken, daer wij ue hertelijck aff bedancken. En noch 10 haepert er des geen ongerijmde
Van dit fragment bestaat geen handschrift. Het is door Van Vloten gedrukt onder de ‘ongedagteekende brieven van Tesselschade en Hooft’, achter de chronologische serie, als no. 968; door Worp is het tussen fragmenten van 25 augustus en 19 december 1645 gezet met de noot, dat het jaartal niet vaststaat. L.C. Michels heeft in N.Tg.LIII (1960, herdr. in L.C. Michels, Filologische opstellen IV, Stoffen van verscheiden aard. Zwolle 1964, 155 v.) op blz. 315-318 getracht, dat jaartal door nauwgezet onderzoek van inhoud en vorm te benaderen. Uitgaande van de ‘wij’ die Hooft's uitnodiging naar Amsterdam niet kunnen aannemen, betoogt hij, dat dit Crombalch en Tesselschade kunnen zijn, wat de tijd zou beperken tot 1623-1634, of Tesselschade en haar dochter Maria Tesselschade, tussen het einde van haar rouwtijd om Allard, 1635, en Hooft's sterfjaar 1647. Worp heeft de laatste mogelijkheid gekozen, Michels kiest de eerste, op grond van een duidelijke reminiscentie aan vs. 345-376 van Huygens' Costelick Mall, dat van 1622 is (W. I, 254). Dit argument kon weleens klemmender schijnen dan het is. Ook na meer dan twintig jaar kan dit gedicht, dat onder de vrienden populair was en zeker vaak geciteerd werd, Tesselschade heel goed door 't hoofd gespeeld hebben, en dat zij het verkeerd citeert, pleit niet voor recente lectuur. Daarentegen gebruikt Tesselschade een zegswijze die in C.M., ondanks extreme toepasselijkheid, niet voorkomt maar sterk aan Hooft doet denken: ‘kranckhejt van quistsucht’. Dit herinnert aan ‘ritsighejt van kalzucht’ (674), ‘zinkingen van kaekelzucht’ (715), ‘een zinking van | |
[pagina 795]
| |
klapzucht’ (737). Daar komt nog bij, dat ‘vaste vrindtschap, een taeye(r) stoff’ stelliger toepasselijk is op hun verhouding in 1645 dan in 1623-1634. Maar door het ontbreken van ieder vast houvast is Van Vloten's weg de veiligste: achteraan. |
|