De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 776]
| |
1323 (Br. Gabriël aan P.C.Hooft.)1Mijn Heer
2Naerdemael U.E. ons door sijnen laesten, gedachteeckent op denGa naar eind2 3 21en van Herfmaendt des voorleden Jaers, soo beleefdelijck (hoewel 4 onverdient) was aenbiedende het tweede Deel uwer nederlantscheGa naar eind4 5 geschiedenissen, bij aldien t' selve gedruckt hadde geweest; Soo ist 6 dat ick mij nu op dese uwe goede genegentheijt t'onswaerts 7 vastelijck betrauwende, de stouticheijt neme van U.E. om het 8 Ierste Deel der selffde moijelijck te vallen ende oijtmoedelijck teGa naar eind8 9 bidden mij dat met gelegentheijt te willen overschicken. Want 10 alsoo sekeren goeden Vriendt mij dat alleen voor eenen tijt geleent 11 hadde, Ende Ick hem t'selfde nu hebbe moeten wederom geven, 12 bevinde ick mij in t midden der Zee mijns aengenomen arbeijts, alsGa naar eind12 13 een schip sonder roer, d'welck in groot gevaer is vlottende, endeGa naar eind13 14 onseker oft eijndelijck noch eens de gewenschte haven becomen sal. 15 Want uwen cortten ingebonden stiel die ick in 't beschrijven mijnderGa naar eind15 16 Jaerboecken op t' nauste gesocht hebbe na te boetsen, heeft mij totGa naar eind16 17 noch toe int midden van den vloet gehouden, verr ende wijt vande 18 clippen ende zeebancken daer heden daechs veel onervaeren 19 Schrijvers met t' roer hunder penne teghenloopende, ten laestenGa naar eind19 20 comen schipbraecke te lijden. Oversulcx can U.E. mij sonder sijnGa naar eind20 21 ongerieff, nopende het bovenvermelde versoeck, gerieven, ick salt 22 aennemen voor een sonderlinge weldaet, ende bijsonder merckteec-23ken uwer goetgunsticheijt, ende ernstelick betrachten UE. midtsGa naar eind23 24 mijne dagelijcxsche gebeden daer voor danckbarich te wesen. 25Voorder en twijfel nijet oft U.E. sal ter ooren gecomen sijn, hoe 26 dat nu onlancx de Sonne van Loven, off om beter te segghen vanGa naar eind26 27 ons gansch Nederlandt, te weten, den hooch-geleerden, ende 28 wijtvermaerden Puteanus, onverwacht ondergegaen is. Doch 29 eenen soo helderen luijster ende glans sijnder geleertheijt, beleeft-Ga naar eind2930heijt, deuchtsaemheijt ende wijsheijt na laetende, dat den selven, 31 soo ick hope, door gheen wolcken der vergetentheijt nu noch tenGa naar eind31 32 eeuwighen daeghe verduijstert en sal worden. Den goeden ouden 33 man is soetelijck inden Heer ontslapen gelijck als hij geleeft hadde,Ga naar eind33 34 gerust van gewisse, ende gansch inden liefsten wille Godts over-Ga naar eind3435gegeven soo een recht Christen mensch betaemt. Den goeden ende 36 getrouwen Godt wil ons allen sulck een leven, ende doot verleenen.Ga naar eind36 | |
[pagina 777]
| |
37 t' Welck U.E. vuijtter herten toewenschende, ende met eenen alleGa naar eind37 38 goet, sal mij hier mede onderteeckenen ende altijt blijven 39Mijn Heer
40UE. altijt ten Dienst 41Br. Gabriel Capucin. 40Gedachteeckent in Loven, den 4123en der Slachmaent 1646
Br. Gabriël vraagt om deel I van de Nederlandsche Historiën. |
|