De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 684]
| |
1265 (P.C. Hooft aan C. Barlaeus.)1Mijn Heere,
2Magh men niet wel zeggen 't is den luiden niet aan te zien? WieGa naar eind2 3 zoude gedroomt hebben dat die Predikant, laastmaals met U.E. enGa naar eind3 4 den Heere Poirier, 't mijnent ten eete geweest, toegang tenGa naar eind4 5 heilighdoome der zanggodinnen gehadt hadde? DaarentussenGa naar eind5 6 zeindt hij mij dit gedicht, waar in ik veele aardige slaagen enGa naar eind6 7 schranderheeden speur, die mij doen gelooven, dat hij voor geenen 8 van onze Duitsche rijmers (ik zonder altijds den Heer van Zuyli-Ga naar eind89chem uit) zouw behoeven te wijken, wen het hem lustte zijnen 10 geest aan de Poëzij te koste te leggen. *Vondel* heeft een veirs ge-Ga naar eind1011maakt op *'t wonder, waar af de Heilige Steê haaren naam draagt*: 12 en laat het openbaarlijk voor de boekwinkels ten toon hangen, 13 gelijk de voorvechters de messen in de luifen steeken, om de oogenGa naar eind13 14 van de verbijgangers te tergen, als met zeggen wie 't hart heeft,Ga naar eind14 15 pluike. Mij deert des mans, die geenes dings eerder moede schijnt 16 te worden, dan der ruste. 'T schijnt dat hij noch *300 guldens* inGa naar eind16 17 kasse moet hebben, die hem dreigen de keel af te bijten. NochGa naar eind17 18 weet ik niet oft het hem niet wel dierder moghte koomen te staan;Ga naar eind18 19 ende d'een' oft d'andre heetharsen, bij ontijde, de handen aan hemGa naar eind19 20 schenden, denkende dat 'er niet een haan na kraaijen zoude. DitGa naar eind20 21 spel, immers, maakt zulk een brabbeling in de wacht, dat 'er alleGa naar eind21 22 daaghs nieuwe krabbeling ujt rijst. Ik zend hier bij een paar 23 staaltjens, niet de fijnste die ik gezien heb, maar die ik althansGa naar eind23 24 bekoomen kan: want dit tuigh gaat ter greep wegh: in den HaageGa naar eind24 25 wel wat anders om; en U.E. in grasduinen van nieuwe tijdingen.Ga naar eind25 26 De laaste, van daar gekreegen op den zeventienden deezer, zond ik, 27 dien zelven avondt, te rugge aan Heere ende neeve van Wikkevoort. 28 UE. gelieve aan zijn' Ed. Gestr. samt Mevrouwe onze welwaarde 29 nichte, ujt onzen naame, te doen de ootmoedige gebiedenissen, die 30 hier aan UE. gedaan worden met hartlijke groetenis, 31Mijn Heere, van 32UE. 33onderdaanen dienaar 34P.C. Hóóft. 33T'Amsterdam, den 20 34van Grasmaandt, 1645. | |
[pagina 685]
| |
Verrassing over Martinius' dichterschap. - Ontstemming en verontrusting over de uitdagende wijze waarop Vondel zijn Eeuwgety der Heilige Stede t' Amsterdam publiceert. |
|