De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 678]
| |
1261 Aan mijnen Heere, Mijnen Heere Joachim van Vikkevoort, Ridder, Raadt en Resident van haar' Hoogheit van Hessen, in de Nieuwe Houtstraat. In Den Haaghe.(v. Wickev.: 14 Avril 1645 M. Hooft) L.
1Mijn' Heere ende Neeve,
2Al de deughd der smaake en reuke van 't Spaansche frujt krijghenGa naar eind2 3 zij alleenlijk ujt kracht van U. Eed. Gestr. oneindtlijke heusheit:Ga naar eind3 4 ende is echter dezelve niet bezonders, ten aanzien van de geur die 'tGa naar eind4 5 papier Uwer Eed. Gestr. ujtaassemt. Wen ik het met goudt wilde 6 opweeghen, dit bekoorlijk metaal zoude, in mijnen zin, verre teGa naar eind6 7 laagh leggen: zoo vind ik mij opgetooghen van het gewight derGa naar eind7 8 dingen, vernoemen in die nieuwmaaren. Ik zoude wel wenschen, 9 die met gelijke munte te mooghen betaalen: maar 't waare druppe-10len waaters in de zee draaghen. Dies moet ik het bij de dankzegging, 11 naar d'oude gewoonte, laaten: ende dat althans te meer, mits mijnGa naar eind11 12 zoon gaat, naar schoolsgebrujk, om een' Reede in de kerke te doen,Ga naar eind13 13 neevens andre jonge borsten, die beneeden hem zitten; zoo datGa naar eind13 14 zijne de eerste beurte heeft te weezen. De Heer Barleus komt mijGa naar eind14 15 verzelschappen, om deeze Ciceroos te hooren: ende denkt opGa naar eind15 16 morghen niet verre te weezen van U. Eed. Gestr., in wiens besteGa naar eind16 17 gunste zich van ganschen gemoede beveelt, 18Mijn' Heere ende Neeve, 18U. Eed. Gestr. 19Verplichtste, onderdaanste 20dienaar, 21P.C. Hóóft. 22Mê Vrouwe U. Eed. Gestr. gemaalinne gelieve, met U. Eed. Gestr. 23 oorlof, hier d'ootmoedighe handtkus van mijn' hujshoudster endeGa naar eind23 24 mij te vinden. 25T'Amsterdam, xiij Apr. 1645. | |
[pagina 679]
| |
26Deeze waare gisteraavondt al afgeveirdight geweest; hadde de 27 Heer Secretaris Nieupoort van Ujtrecht het niet belet met de eere 28 van een bezoek. Want mijn honger, naa 't leezen van 't geen ujtGa naar eind28 29 U. Eed. Gestr. handen komt, heeft geen geduldt om te toeven: ende 30 ik kan de gissing wel maaken, dat het aldaar aan geene vrienden 31 ontbreekt die gejrne meede aan eenen kant zouden lekken. HetGa naar eind31 32 wachten naa den H. Barleus laat deezen wat langer vallen dan ikGa naar eind32 33 gemeent had. Maar, daar komt zijn Eed. en doet er mij ujt schejden, 34 met onzer bejden hartgrontlijke gebiedenis.
Lopende zaken. |
|