De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 676]
| |
1260 Aan den H. Geerart Paauw, Ridder, Rentmr van de Espargne,1Mijn' Heere,
2Op den xen deezer verwittighde mij de Schout van Naarde, dat 3 zeeker schip, eensdeels verbrandt en alzoo los geraakt van ontrentGa naar eind3 4 Eedam, was vervolght en gebraght aan de kust van Goejlandt, doorGa naar eind4 5 lujden, die daaraan zochten eenigh berghloon te verdienen: dat 6 hij 't zelve met de goedren, daarin oft bij gevonden, had in 7 bewaarende handt genoomen; ende de schipper neevens eenen vanGa naar eind7 8 de reeders, gekoomen tot Naarde, met behoorlijk blijk van den 9 ejghendoom, verzoek deeden om 't geene hun gerechtelijk toequamGa naar eind9 10 ontslaaghen te hebben. Ik heb hem geantwoordt, dewijl dit geen 11 onbeheert goedt, nochte van onzeekeren ejghendoom was, dat hijGa naar eind11 12 't zelve (in kennisse van Scheepenen, en onder goede borghtoghtGa naar eind12 13 nochtans) aan de ejghenaars wel moghte laaten volghen. Maar ujt 14 naader schrijven van den zelven schout, verneem ik, dat Gerrit Van 15 der Zoest, onderschout in Sgraavenlandt, ujt kracht van CommissieGa naar eind15 16 die hij zeit van U. Eed. te hebben, op gister het zelve schip ende 17 goedt op nieuw in arrest heeft genoomen. Daarop heb ik denGa naar eind17 18 voorzejden schout weeder geantwoordt, dat hij, indien van der 19 Zoest Commissie van U. Eed. toonen kan, hem met de zaakeGa naar eind19 20 heeft te laaten beworden. Van al 't welke ik raadzaam gevondenGa naar eind20 21 heb U. Eed., bij deezen, kundschap te geeven; ende, met een, aan 22 U. Eed. samt Mijnen Heere ende Mê Vrouwe U. Eed. ouwders, teGa naar eind22 23 doen de schuldighe dienst- ende eer- biedenis, 24Mijn' Heere, van
25T'Amsterdam, 26den xijen Apr. 271645. 25U. Eed. 26Ganschdienstwillighen dienaar 27P.C. Hóóft.
Ambtelijke probemen omtrent een in brand en op drift geraakt schip. |
|