De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 674]
| |
1259 (Fr. Martinius aan P.C. Hooft.)S.P. 1Nobilissime et Amplissime Domine. 2Cum ante paucos dies in Hollandia essem, nulla me laetitia major 3 excepit, quam quod tantam apud te vim habuisset commendatio D. 4 Goddaei nostri, ut non tantum me praesentem benevolentia summa 5 complectereris, sed etiam cum foenore abeuntem dimitteres. Certe 6 quid unquam nos homulli, Tibi Heros Virorum, reponere poteri-7mus, praeter unum et quidem solum animum? Nam dum publicos 8 hactenus testes habuisti ubique monumentorum tuorum, etiam 9 domesticos acquiris humanitatis tuae. Ego sane, ut de me fatear, 10 credo multos illic mercatores non majori desiderio toto anno 11 expectare autumnum suum ex mari, quam ego olim expectare 12 solebam divitias et monumenta Historiae tuae. Quam cum 13 vidissem, et tacite legissem, quomodo sperare potui, me tecum 14 aliquando in luce clarorum hominum tam feliciter locuturum? Jam 15 enim olim fando acceperam, posthumum illud opus fore, et sunt 16 multorum aliae historiae. Itaque non poterat, nisi cum morte tua 17 optari fructus eius. Quod qui faceret, esset facto pius et sceleratus eodem.Ga naar eind18 19vel ut melius Bato tuus alibi ait, 20 In spijt sijns herten wreet, en schellemsch tegen sin.Ga naar eind20 21Non enim Belgica Latinis miscere auderem, nisi Tu omnem istam 22 gloriam à Latinis ad Belgas transtulisses, et majestatem totius 23 imperij vindicasses. Caeterum si oculos tuos subire audebunt pauca 24 haec et verecunda eius sermonis carmina, accipe, quia sacra sunt, 25 propter argumentum. Caetera enim vix mea fateberis, postquam 26 vestigia tua in ijs (ne de reliquis dicam) nuda conspexeris. Vale 27 plurimum Nobilissime et Amplissime Domine. Dominus noster 28 omnium te diu sibi, tibi, et tuis sospitet et conservet. D. Goddaeo 29 iam ab aliquot diebus non affui, qui procul dubio memoriam tuam, 30 cum Clarissimi D. Barlaei recordatione sanctam et inviolatam 31 habet. Dabam 1645. calendis Aprilis stylo Juliano.
32Nobilitatis et Amplitudinis Tuae 33observantissim 34Franciscus Martinius. 35Pastor Epensis. | |
[pagina 675]
| |
vertaling
Hartelijk gegroet. Hoogedele en Hoogdoorluchte Heer, Toen ik enkele dagen geleden in Holland was, heeft mij daar geen groter vreugde gewacht dan dat zó groten invloed bij u had gehad mijn aanbeveling door onzen goeden Ds. Goddaeus, dat ge niet alleen mij, toen ik bij u was, met de hoogste welwillendheid hebt omringd, maar zelfs met rente bij het heengaan hebt laten vertrekken. Tja, wat zullen ooit wij kleine mensjes aan U, Heros onder de Helden, kunnen vergelden behalve uitsluitend dat ene en wel de gezindheid van ons hart? Want terwijl ge totnogtoe steeds publieke getuigen gehad hebt, overal, aangaande uw geschiedwerken, verwerft ge nu daarbij ook particuliere aangaande uw minzaamheid. Ik tenminste, om over mijzelven openhartig te zijn, geloof, dat vele kooplui daarginds niet met groter hunkering een heel jaar uitzien naar hun herfstvlootoogst uit zee dan ik eenmaal placht uit te zien naar de rijkdommen en de gedenkzuil van uw Historie. Toen ik deze gezien had en in stilte gelezen, hoe had ik toen kunnen hopen, dat ik met u nog eens in den lichtglans van illustere lieden zo te gelukkiger ure een gesprek zou hebben? Want reeds had ik eertijds door 't zeggen van anderen vernomen, dat dat werk wel een postuum zou worden en inderdaad is zulks het geval bij velen met andere historiewerken. Zo doende kon men niet tenzij dan gekoppeld aan uw dood de vruchten ervan wensen. Wie dat nu deed, zou zijn met een en hetzelfde doen vroom en misdadig of, zoals beter uw Bato elders het zegt: In spijt sijns herten wreet, en schellemsch tegen sin. Want ik zou het niet wagen Hollands met Latijn te vermengen, indien Gij niet al die glorie van de Latijnen naar de Hollanders hadt overgeheveld en de opperhoogheid over geheel het imperium hadt opgeëist. Overigens, als onder uw ogen te komen zullen aandurven deze luttele beschroomde zangen in dat bewuste idioom, aanvaard ze dan, omdat het gewijde zangen zijn, om hun inhoud. De overige namelijk zult ge amper als de mijne erkennen, wanneer ge de eigen voet-afdrukken daarin (om van de rest niet te spreken) in alle ongeschoeidheid aanschouwt. Vaar zeer wel, Hoogedele en Hoogdoorluchte Heer. De Heer van ons allen moge u lang voor zich, voor UEn de uwen behoeden en bewaren. Ds. Goddaeus heb ik al sinds een aantal dagen niet ontmoet, die zonder twijfel uw heugenis tezamen met de herinnering aan den Hoogdoorluchten Heer Barlaeus als heilig en onschendbaar bewaart. Geschreven 1645, 1 april Juliaanse stijl.
De aan Uw Edelheid en Uw Doorluchtigheid zeer toegedane Franciscus Martinius Herder van Epe. |