De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 657]
| |
1251 (Fr. Martinius aan J.W. Wendbejel.)Ga naar eind*1Die Martis praeterito feliciter per Dei gratiam Amstelodamum 2 appuli, omniaque satis tuta inveni, praeterquam quod pro 3 lippientibus oculos paene clausos attulerim. Adeo tempestate coeli 4 et defectu remedii depravati erant. His tamen ipsis Hoofdium 5 Mudensem Satrapam aspicere ausus fui, Vespertilio Aquilam. 6 Summa nostri congressus fuit, petiit ut ad se redierem. 726 Februar. 1645. 8Ecce autem, quam non vulgarem clausulam adjicere datur, per 9 quam mihi domus et animus Nobilissimi Hoofdii aperitur. Iam 10 enim per famulum suum ad prandium me in ipso articulo invitat. 11 Crede mihi, non tam epuli, quam epulantis causa, gaudeo, neque 12 tam corporis, quam animi ergo veniam.
vertaling
Op Dinsdag jongstleden ben ik door de genade Gods voorspoedig in Amsterdam aan land gegaan, en alles heb ik er vrijwel buiten gevaar aangetroffen, behalve dat ik in plaats van tranende leepogen bijna dichtgegroeide ogen heb aangevoerd. Zozeer waren deze door de weersgesteldheid en gebrek aan geneesmiddel misvormd. Toch heb ik het aangedurfd, met deze eigen ogen Hooft, den Muider Drossaard aan te schouwen, de Vledermuis een Arend. De slotsom van onze ontmoeting was deze: hij verzocht, dat ik nog eens bij hem zou terugkomen. 26 februari 1645. Maar zie nUEens, welk een weinig alledaags slotwoord toe te voegen mij vergund wordt, waardoor voor mij het huis en het gemoed van den Hoogedelen Hooft opengaat. Immers reeds nodigt hij door zijn bediende mij ten noenmaal op dit eigen tijdsgewricht als gast. Geloof mij, minder om den maaltijd dan om den maaltijdgever ben ik blij te moede en minder om het lijf dan om den geest zal ik gaan. |
|