De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 646]
| |
1245 (C. Goddaeus aan P.C. Hooft.)1Injuriam feci humanitati et comitati tuae, quod jamdudum nihil ad 2 te literarum dedi: Cum verò semel silere coeperam, perrexi 3 hactenus ultrò, planè ut illi, quibus res timida aut turbida est domi,Ga naar eind3 4 pergunt turbare usque. Accedebat verecundia mea antiqua, 5 agnatum tenuibus malum, quae me tantum depressit, quantum tua 6 frons olim excitare poterat. Vicit tamen affectus in me tuus, et 7 immerita benevolentia, quae me ad scribendum denuò impulit, ut 8 negligentiae meae culpam apud te simul accusarem et deprecarer, 9 ne facem illam tàm gloriosae tuae amicitiae mea culpa extinguerem 10 et memoriam obliterarem. Non enim sum nescius, hanc meae 11 venerationis partem solam esse, qua te prosequi possim. Quare 12 officiosa fortassis importunitate peccare volui, quàm amplius 13 silere, postquàm me semel in censum cultorum tuorum referre non 14 es dedignatus. Et quomodo silerem apud te? qui munificentia tua 15 me toties compellas, quoties augustam tuam Historiam aliaque 16 scripta volvo ac revolvo, plena nervorum et spiritus, in quibus 17 nihil humile, nihil abjectum; sed omnia sublimia, solida, grandia, 18 verbis et sententijs; absque ullo tumore, et (:quod rarum est:) 19 affectatione. Me sanè plurimum delectant, levantque tristem soli-20tudinem, quacum in his desertis Velaviae regionibus colluctor: 21 in quibus (: ut cum gratia popularium meorum dicam:) nihil 22 invenias Gratiarum, sed cum senticetis et ericetis pleraque horrida 23 et aspera; ut parum absit, si coelum excipias, quin Hollandia nobis 24 sit quasi Tibur, et hic tractus Sardinia. Ne tamen somno autGa naar eind24 25 lethargo opprimar, facit subinde consuetudo et familiaritas hujus του γραμματοφορου, D. Francisci Martinij, collegae mei vicini et 26 intimi, amatoris tui summi et aestimatoris, qui te non aliunde quam 27 ex scriptis tuis novit absentem: quem si parte aliqua praesentiae 28 dignari velis, erit, unde novo nomine tibi sim obstrictus: Non enim 30 dubium est, quin duobus sis gratificaturus in uno. Vale Vir 31 Magnifice, meque, ut coepisti, benevolentia tua complecti perge. 32 Clarissimo D. Barlaeo officiosissimam à me salutem. Dabam in 33 Vaessen, Ao MCDCXLV. V. Id. Febr. 34Tuae Nobilissmae Magnificentiae 35studiosisss et observantisss 36Conradus Goddaeus, 37Orator Ecclesiasticus 38in Vaessen. | |
[pagina 647]
| |
vertaling
Onrecht heb ik bedreven aan uw liefderijkheid en uw minzaamheid, doordat ik lang al geen letter schrift u heb gezonden. Maar ja, toen ik eenmaal begonnen was, het zwijgen te bewaren, ben ik, tot op dit ogenblik, in hetzelfde spoor verdergegaan, geheel en al zoals die lieden, bij wie thuis de zaak er hachelijk en chaotisch voorstaat, almaar verdergaan, chaos te scheppen. Daar kwam bij die archaïsche schroomvalligheid van mij, een kwaad aan armoedzaaiers aangeboren, die mij even diep den put inhielp als uw onbeschroomdheid eenmaal haar had kunnen opbeuren. Toch zegevierde de genegenheid van u voor mij en de onverdiende welwillendheid, die mij tot schrijven opnieuw heeft aangezet, om van mijn nalatigheid het schuldig karakter ten overstaan van u tegelijk te laken en er verschoning voor te vragen, opdat ik niet die vlaswiek van uw zo roemvolle vriendschap door mijn schuld zou uitdoven en de heugenis eraan uit de herinnering wissen. Want ik ben mij zeer wel bewust, dat deze inbreng van mijn eerbiedigheid het enige is, waarmede ik u kan tegemoet treden. Daarom heb ik met de dienstvaardigheid van wellicht lastigen hinder willen zondigen liever dan nog langer het zwijgen te bewaren, nu ge eenmaal mij in de lijst van uw vereerders op te nemen niet beneden u hebt geacht. En hoe zoude ik het zwijgen hebben bewaard ten overstaan van u? die door uw milddadigheid mij evenzovele malen verwijtend toespreekt als ik die majestueuze Historie van UEn mede andere geschriften opsla en wederom opsla, vol gespierdheid en geestkracht, waarin niets verachtelijk, niets onrein, maar alles hoog, massief, volwassen in woorden en uitspraken, zonder enige gezwollenheid of - wat zeldzaam is - gezochtheid. Mij tenminste boeien ze bijzonder; zij geven soelaas in de sombere eenzaamheid, waarmede ik in deze verlaten oorden van de Veluwe te worstelen heb, waar ge - met permissie van mijn gouwgenoten - niets zult vinden van de Gratiën, maar met doornstruweel en heidestruiken het meeste ruigbegroeid en ruw, zodat het er niet ver vandaan is, wanneer ge het klimaat uitschakelt, of Holland geldt voor ons als een Tivoli en dit gewest als een bijster Sardinië. Dat ik echter niet door slaap of doffe lethargie word overmand, bewerkt van tijd tot tijd de omgang en ververtrouwdheid met onzen huidigen postillon, Ds. Franciscus Martinius, mijn naasten collega en boezemvriend, een groot vereerder en bewonderaar van u, die u niet van elders dan uit uw geschriften, bij verstek, kent; als ge dezen met enig delen in uw tegenwoordigheid wilt verwaardigen, zal er grond zijn, waarom ik met een nieuwe post bij u in het krijt kom te staan; want het is aan geen twijfel onderhevig, of aan twee zult ge een dienst bewijzen in den enen. Vaarwel, Schitterende Man, en ga voort mij, gelijk ge zijt begonnen, met uw welwillendheid te omringen. Aan den Doorluchten Heer Van Baerle de meest beleefde groeten van mijnentwege. Geschreven te Vaassen in het jaar 1645, 9 februari. Aan uw Hoogedelen Luister volkomen toegedaan en toegewijd Koenraad Goddaeus, Woordvoerder der Kerk in Vaassen. |