De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 631]
| |
1236 Aan mijnen Heere, Mijnen Heere Joachim van Wikkevoort, Ridder, Raadt ende Resident van haare Hoogheit van Hessen, in de Nieuwe Houtstraat, In Den Haaghe.L.
1Heere Neeve,
2Naa dat ik op eergister aan U. Eed. Gestr. geschreeven had met 3 verzoek dat een ingesloote aan mijn' Hujsvrouw op Rotterdam 4 bestelt wierde, dewijl op dien dagh geen boode van hier derwaarts 5 ging; quam de Heer Barlaeus, mij leeveren U: Eed. Gestr: wel-6aangenaamen van den 6en deezer. De rijkdom van stoffe daarin 7 vervaat, en 't maxel van stijl waarmeede die vertoont wort, zullenGa naar eind7 8 mij, die nochte teeghens 't eene, nochte teeghens 't ander op magh, 9 verschoonen van daarnaa te trachten.Ga naar eind9 10Noopende de zaak haarer Exe van Nassau; ik heb daaraf op gisterGa naar eind10 11 in 't breede met mijn' schoonbroeder Hasselaar gesprooken, endeGa naar eind11 12 hem van zelf genoegh geneeghen gevonden, omme, voor zijn deelGa naar eind12 13 het beste daarin te doen, gelijk hij met der daadt ook zejt beweezenGa naar eind13 14 te hebben. Want hij heeft tweemaals daaroover, ujt den Haaghe, 15 met woorden van goeden ijver, herwaarts aan de Heeren Bur-16ghermeesters zijne amptgenooten geschreeven, ende zoo veelGa naar eind16 17 te weeghe gebraght, dat hunne E.E. het stuk in de VroedschapGa naar eind17 18 hebben voorgedraaghen. Maar 't zelve werd aldaar zoo verreGa naar eind18 19 geworpen, dat zij, op naader aanstending van mijnen schoon-Ga naar eind1920broeder ten einde de zaak andermaals in de Vroedschap gebraght 21 wierde, daartoe niet hebben kunnen verstaan. Wat verzachtingGa naar eind21 22 hierin nu met der tijdt zoude mooghen voorvallen, is onzeeker:Ga naar eind22 23 maar wel gewis, dat zijn' E. bij geene bequaame geleeghenheit zalGa naar eind23 24 naalaaten alles bij te brengen wat in zijne maght is, om aan haareGa naar eind24 25 Exe te betoonen dat hij, zoo ten aanzien van de zelve, als van zijneGa naar eind25 26 Hoogheit, die allen leeden van Hollandt de zaak zeer ernstelijkGa naar eind26 27 heeft aanbevoolen, tracht haar alle genoeghen te geeven.Ga naar eind27 28Daarentussen is zijn, gelijk ook mijn dienstigh verzoek, dat U.E.Ga naar eind28 29 eens gelieve te spreeken met den Commis van de Financie, VanGa naar eind29 30 Zanten, oom van wijlen onzen neeve Cornelis van der Meer z.G. | |
[pagina 632]
| |
31omme ujt hem te verstaan, hoe de weduwe onze nicht van derGa naar eind31 32 Meer noch een' goede somme van penningen ten achteren is aan 33 Mê Vrouwe de Graavinne voorzeidt: ende dienvolghens haar' 34 Exe onderdienstlijk te bidden, dat haare Exe gelieve gedient te zijnGa naar eind34 35 met te koomen tot vereffening van rekeninge met den voorzeiden 36 Van Zanten ujt naame onzer voorzeide nichte, zonder dat haarGa naar eind36 37 noodigh zij daaromme eenighe moejte van proces te draaghen. 'T 38 welk ons tot eeuwighen dienst haarer Exe zal verplichten. DenGa naar eind38 39 ingeslooten bid ik U. Eed. Gestr. weeder te doen bestellen op 40 Rotterdam, ende blijf, 41Heere Neeve, 42U. Eed. Gestr. 43Ootmoedighste, onderdaanste 44dienaar, 45P.C. Hóóft. 44T'Amsterdam, 9 Jan. 451644
Een verzoek om voorspraak bij de Amsterdamse vroedschap, opdat er door Holland een pensioen toegekend worde aan de weduwe van gr. Willem van Nassau (1221), dat Huygens namens de Prins op 10 jan. doet (1237), brengt v.W. al op 6 jan. ter sprake. - Hooft verbindt aan zijn toestemmend antwoord het verzoek, iets te doen voor inning van de vordering die zijn nicht Anna Tholinx, weduwe van de secretaris van gr. Willem, op de gravin heeft. |
|