Mijn liefste man,
Ik vind het prettig, uit je brief van 5 dezer te vernemen, dat de koorts je verlaten heeft, waarvoor God geloofd moge worden. Wij hebben vandaag bij mevrouw Van der Meijden gegeten, die erg aardig is. Nu, het weer schijnt zich helemaal tot vriezen te zetten, maar als God wil, hoop ik woensdag of donderdag weer naar huis te gaan. Van der Meijden is van plan daar met mij heen te gaan, zoals hij zegt, waarop ik vertrouw, maar ik hoop je nog nader, en de dag zekerder te laten weten wanneer ik met Gods hulp hoop thuis te zijn. Ik zie wel dat mijn lieve dochter Christina druk aan de fuif is, en ben benieuwd wat zij bij Isabele Mach geijer gevonden heeft, maar zij wil ('t) alleen maar hebben van 5 of 6 schellingen de el en zij moet 6 ellen hebben (en die moeten) bleek (van kleur) zijn of koop liever niet(s). wil je zo goed zijn haar dit te laten lezen. En wees zo goed haar en mijn lieve zoons zeer te groeten, mijn dochter en zoon Van der Meijden laten u ook allemaal zeer groeten. Tullinck was hier vandaag om met Van der Meijden te spreken over zijn zaak, je weet wel. Ik hoop dat de heer Barlaeus weer thuis is (zo)dat die je wat gezelschap houdt, wat ik prettig zal vinden te horen (ook) of je ook nogal eens bezoek krijgt van de zwagers. Maar ik hoop dat je nu weer wat beter aan je oude studie doen kunt dan toen ik wegging. Hiermee, mijn lieve man, moge ik je de Heer bevelen die, bid ik, geven zal dat wij elkaar behouden mogen weerzien.
Rotterdam, 7 januari
Je dienstwillige en liefhebbende vrouw