De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 584]
| |
1208 Aan mijnen Heere, Mijnen Heere Joachim van Wikkevoort, Ridder, Raadt, ende Resident haarer Hoogheit van Hessen, In Den Haaghe(v. Wickev.: 12 May 1644 M. Hooft.)
1Mijn' Heere ende Neeve,
2Terstondt naa den ontfang van 't schrijven, waarmeede U. Eed. 3 Gestr. gelieft heeft mij te vereeren, ging ik den H. Wachtmr 4 Hasselaar zoeken, onder andre tweemaals vergeefs t' zijnen hujze, 5 daar ik hem ten derden maale vond, spaade op den aavondt, alzoo 6 hij bujten der stadt was geweest. Op verhaal van den inhoudt van 7 U. Eed. Gestr. brief, zeid' hij mij, dat de persoon, zijn gevangen, 8 was betrapt op 't aanneemen van soldaaten, oovermits hij metGa naar eind8 9 eenighen der zelve in harde woorden was geraakt op den dam 10 alhier: drijvende hij dat de soldaten moesten t'scheepe gaan; zijGa naar eind10 11 daarenteeghens, dat hij hun eerst geldt op de handt moest geeven.Ga naar eind11 12 Hieroover deed men partijen op de Waaghe gaan, ende liet deGa naar eind12 13 knechten loopen, alzoo zij geen geldt ontfangen hadden. Den 14 aanneemer hield de krijsraadt in hechtenis, ende doemd' hem 15 endtlijk, te zitten te waater en broode, tot het ujtgaan dezer maant 16 toe: een' genaadighe straf, naar 't zeggen van den H. Hasselaar: 17 dewijl tot zijn misdrijf de doodt staat, volghends 't plakkaat. DochGa naar eind17 18 ten aanschouw haarer Hoogheit van Hesse, had men heuschelijk inGa naar eind18 19 deezen willen handelen. Niettemin, alzoo ik drong op ontslaakingGa naar eind19 20 van den gevangen, beloofde de voorzeide H. Hasselaar mij, op 21 heeden morghen den krijsraadt te vergaaderen, ende alles te doen 22 voor den gevangen wat mooghelijk viele. Nu op den middagh 23 zejd' hij mij aan, dat de krijsraadt, ten aanzien van U. Eed. gestr.Ga naar eind23 24 voorspreeken, bewillight had in verzachting van 't vonnis, zulx hij 25 den gevangen, noch van deezen aavondt, oft morghen goeds tijds,Ga naar eind25 26 alzoo de Geweldighe van hujs is, zoude laaten ujtgaan. Doch is zijnGa naar eind26 27 ernstigh verzoek, dat hieraf geen gewagh gemaakt worde, om desGa naar eind27 28 gevolghs wille: ende te meer, mits hij in 't zeeker bericht is, dat, in 29 den Haaghe op de Voorpoort, een persoon gevangen zit, die zichGa naar eind29 30 op gelijke wijze, met werven van volk, heeft misgaan. De soldaat,Ga naar eind30 31 die mij U.Eed.Gestr. schrijven geleevert heeft, ende het ander aanGa naar eind31 32 den Wachtmr, heeft belooft, met de gevangen, zoo haast als hij los is, 33 in stilligheit te vertrekken naa Boekholdt. 'T heeft in den zin van denGa naar eind33 | |
[pagina 585]
| |
34 H. Hasselaar, geenen schijn, dat de gemelde aanneemer zoude 300 35 Rijxdaalders gespilt hebben in deeze werving: alzoo de soldaaten, 36 waarmeede hij krakkeelde, niet eenen penning van hem ontfangen 37 hadden. Doch deeze zorgh zij den geenen bevoolen die zij raakt. 38 Ik, daarentussen, ben zeer blijde, dat mij gelukt is, 't geen mij van 39 U.Eed.Gestr. was opgelejdt, dus verre ujt te werken: ende hoop,Ga naar eind39 40 dat het haar oorzaak zal geeven, om mijnen dienst, in gelijke oft 41 meerder zaaken, niet verbij te gaan.Ga naar eind41 42Ik dank U.Eed.gestr. hooghlijk voor de *nieuwaaren*Ga naar voetnoot+, ende heb de 43 zelve den Heere Vosberghen, die zich althans hier bevindt, voorge-44leezen. Zijn' Eed. neemt ze genoeghzaam voor vol aan: zoo wel deGa naar eind44 45 opstending in Schotlandt en 't verwachten naa de 20m Yeren aldaar,Ga naar eind45 46 als de reste: meent ook dat de Kooning veelmeer voordeels heeftGa naar eind46 47 dan 't Parlement van Londen, om dat het begeeven van alle 48 ampten, zoo geestlijke als weirlijke, aan zijne Mt staat, ende dat deGa naar eind48 49 Hooghe Hujzen, bejde van Londen en Oxfort wel t'zijner MtGa naar eind49 50 zijn geneeghen; als kunnende t'oover begrijpen dat in dat landtGa naar eind50 51 geen' andre regeering dan kooninklijke is in te voeren, zonder 't 52 zelve in den grondt te bederven. Maar, belangende het twijfelenGa naar eind52 53 van U.Eed.Gestr. aan de ooverkoomste van Don Johan van Oos-Ga naar eind5354tenrijk, zeide mij zijn' Eed. dat de Kooningin van Vrankrijk, alGa naar eind54 55Ga naar margenoot+ over een' wijle, is verzocht geweest om Vrijereizbrief voor den 56 gemelden H. Don Johan, ende daarop het gevoelen der HH. 57 Algemeine Staaten begeert had te verstaan: dat deeze teeghens zooGa naar eind57 58 een' werk van beleeftheit zich niet hadden willen verzetten: endeGa naar eind58 59 Don Johan reeds tot Brussel was. U.Eed.Gestr. vergeeve mij dit 60 slordigh schrijven: dewijl ik gepraamt word omme mij te voeghen 61 bij 't gezelschap, dat den Brujdegoom en de Brujdt komt bezoeken. 62 De Heer Barlaeus ging gister naa Leide, om voorts naa den Haagh 63 te koomen, ende te doen mijne ootmoedighe gebiedenissen, die ik 64 alhier verdubbel, blijvende, 65Mijn' Heere ende Neeve, 66U.Eed.Gestr. 67Onderdaanste, gehoorzaamste 68dienaar, 69P.C. Hóóft. 70Mijn' Hujsvrouw ende d'ondertrouwde, kussen, neevens mij, met 71 U.Eed.Gestr. oorlof, de waarde handt van Mê Vrouwe U.Eed. 72 Gestr. Gemaalinne, ende beveelen zich in haare en U. Eed. Gestr. 73 beste gunste.
74T'Amsterdam, 11 Maj. 1644. | |
[pagina 586]
| |
75Ik heb tot Weesp bearbejdt, dat men de Luiterschen, ter oorzaakeGa naar eind75 76 van hunne vergaderingen, niet meer moeijen zal: immers bij tijdt 77 der jeeghenwoordighe majestraat niet.
Een ronselaar in dienst van de landgravin van Hessen wordt te Amsterdam betrapt en gevangengezet. Joachim van Wickevoort, haar agent h.t.l., vraagt Hooft dan om zijn tussenkomst bij Dirck Hasselaer, kapitein-majoor van het krijgsvolk binnen Amsterdam en hoofd van de krijgsraad. Een staaltje van ingrijpen, door aanzienlijken, in de loop van de criminele rechtspraak, vgl. 881. |
|