De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 568]
| |
1201 Aan den H. Adt Mr Willem de Groot in den Haaghe.1Mijn' Heere,
2De oude vrundschap tussen ons ende de onzen doet mij 3 vertrouwen dat U.Eed. niet weigheren zal een' zaak te verant-Ga naar eind34woorden, die, teeghens eenen Cos Janszoon, gebooren in 't Sticht 5 van Ujtrecht, maar woonende in den ban van Mujde, op zeekere 6 hoeve van den Burghermr Oetjens, heere van Waaver, is aange-Ga naar eind67heeven, ujt mijnen naame, door mijnen Schout Jan Bongard, 8 althans gedaaghde voor 't Hof. De gesteltenis der zelve zal uwerGa naar eind8 9 Eed. ujt de neevensgaande stukken, genoegh blijken: ende isGa naar eind9 10 zoodaanigh, dat zij, naar 't oordeel van mijnen schoonbroeder 11 Cloek, op den dagh, gestelt bij 't mandament, kan afgedaanGa naar eind11 12 worden, met verwerving van namptissement onder borghtoght, 13 naar lujdt der Instructie van den Hoove, daar zij spreekt van boeten 14 van Officieren. 15De procuratie, verleeden, door den Schout, bij raadt van mijnenGa naar eind15 16 voorzeiden schoonbroeder, ende hierbij gevoeght, gelieve U.Eed. 17 aan den Procureur de Rooder te behandighen. De zaak is, gelijk inGa naar eind17 18 zich van kleen, alzoo, om des gevolghs wil, van groot belang voor 19 mij: gemerkt dat al de geenen, dien voortaan eenighe boete zal 20 worden afgeweezen geschaapen zijn de vonnissen te leur te stellenGa naar eind20 21 met appellatie; zoo 't namptissement bij deezen geen plaats vindt. 22 Derhalven verzoek ik, bij den ingeslooten, op mijnen Heer ende 23 Neef Veerius, dat zijn' Eed. gelieve, den Raadsheere Sixti de zaakGa naar eind23 24 aan te beveelen, op dat daarop rijpelijk en gunstelijk gelet warde:Ga naar eind24 25 bid ook U.Eed. ten zelven einde, de Heeren Sixti, Cromon, 26 D'Eedel, mij, (zoo ik geloof) wel toegedaan, ende andre Heeren 27 van U.Eed. kennisse, eens aan te spreeken, met mijne weldienstighe 28 gebiedenissen t'hunner Eedn: ofte deezen plicht, zoo die uwer Ed.Ga naar eind28 29 te moeijelijk zoude vallen, te laaten pleeghen door den Procureur 30 oft ijemandt anders, naar U.Ed. welgevallen. UEed. gelieve te 31 weeten, dat ik, zelfs met zeinden van eenen bequaamen persoon 32 naa Abkoude ende Ujtrecht, de Informatien van den MaarschalkGa naar eind32 33 ende Pr general niet heb kunnen verkrijghen: zulx daarvoorGa naar eind33 34 dienen moeten de belijdenis van Cos, ende een' copije van de reqe 35 oovergegeeven van hun aan 't Hof aldaar.Ga naar eind35 36Verwachtende eenighe zeekerheit van den ontfang deezes, wensch | |
[pagina 569]
| |
37ik U.Eed. samt Me Joffre U. Eed. liefste 't hooghste genoeghen, 38 waarin altijds zijn deel zal vinden, 39Mijn' Heere, 40U.Eed. 41Onderdaane dienaar, 42P.C. Hóóft. 42T'Amsterdam, 30 Mart. 1644.
Over de zaak uit 1198. Vgl. voor de algemene inhoud 784, 786. |
|