De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 565]
| |
1199 (C. Huygens aan P.C. Hooft.)1Mijn Heer:
2Het eerste woord dat ick vanden He van Dorp mijn swager terGa naar eind2 3 antwoord hebbe bekomen, op de vraghe U.E. bekent, was, als hij 4 den man versmeden konde, dat hij hem niet beter en wiste te 5 maken, noch te wenschen. Het vervolgh sloegh in 't breede op dienGa naar eind5 6 selven sinn, ende sulx uijt kracht van seer innerlicke kennisse: dieGa naar eind6 7 dan, inder daed, tot Rotterdam met vrundlicke speel-avondenGa naar eind7 8 onderhouden wierde, maer sonder ijet dat schijn hadde van 'tgheneGa naar eind8 9 ick seide den persoon naer te gaen. Schellingen waren van 'thoogsteGa naar eind9 10 avontuer datter omging. Scheen oock niet wel gelooffelick dat hijGa naar eind10 11 veel hoogher wagens gesint konde wesen, zijnde ongelijck meerGa naar eind11 12 vast aen deune genegentheden. In 'tkorte hij was een wel-eighenGa naar eind12 13 sone van eenen vromen ende goed-aerdighen Vader, ende, voor denGa naar eind13 14 hoogsten lof, zijns moeders Bastaerd van ziel ende gemoed. Gelieft 15 U.E. dat ick dieper ondersoeck doe; hem gedencke wie ick ben,Ga naar eind15 16 ende bevele mij als,Ga naar eind16 17Mijn Heere,
19'sGravenhaghe den 6en 20Martij 1644. 19Sijnen ootmoeden dienr 20CHuijgens
Inlichtingen over de candidaat-schoonzoon J. van der Meijden. |
|