De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 548]
| |
1189 (P.C. Hooft aan een juridisch raadsman).1Mijn' Heere,
2Ik kan U.E. niet genoegh bedanken, voor de trouwhartigheit en 3 goede geneeghenheit t'mijwaarts beweezen, met de waarschuwin-4gen mij gedaan, noopende 't instellen van 't ontwerp ofte de acteGa naar eind4 5 van koopsluiting te onderteekenen bij Tiaart Reen: hoewel mij 6 niet twijfelt, oft op alle de cautien bij U.E. voorgestelt, en zij welGa naar eind6 7 gelet in 't oovergezonden ontwerp. Doch U.E. zoude van den 8 hujsman, hetzelve mooghen eischen; ende, indien daaraan ijetsGa naar eind8 9 mangelt, mij weeder oover zeinden met U.E. bedenkingen daar-10neevens: ten einde daarop, bij deeze oft andre geleeghenheit, acht 11 gegeeven warde. Wijders bid ik U.E. hartgrondlijk, mij middel te 12 verleenen, om deeze vrundschap, gelijk ook de eere ende goedeGa naar eind12 13 siere, genooten bij mij en de mijnen, ten hujze van U.E. eens 14 eenigher wijze, te mooghen verschuldighen.Ga naar eind14
Deze brief, zonder adres of opschrift en zonder slot, volgt in Hooft's brievenkladboek op 1188. Hij kan niet aan De Vries of Bruinsma gericht zijn: de ‘waarschuwingen’ en ‘cautiën’ komen uit een andere bron. De juristen die Hooft meestal raadpleegde waren zijn zwager P. Jz. Cloek en zijn schoonzoon Van de Perre. In beide gevallen zou de aanspraak waarschijnlijk niet beperkt gebleven zijn tot ‘Mijn Heer’. Zeer onwaarschijnlijk is, dat Hooft, in november, met vrouw en kinderen naar Friesland gereisd zou zijn en daar onthaald: hij kende De Vries en Bruinsma bovendien weinig. Staekmans was overleden. |