De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 549]
| |
1190 Aan den H. Kaarel Eeverwijn, Bediener des H. Woords onder de Fransche gemeente ter Goude.1Mijn' Heere,
2Ik vind mij nu tweemaals onthaalt van U. Eed. met zoodanighen 3 oovervloedt en verscheidenheit van vernuftspijze, dat mij, onge-4woon om andre dan oorlekkernij op gastebooden te gaan, nietGa naar eind4 5 gedenkt oijt voller oft beeter siere genooten te hebben. Een banket,Ga naar eind5 6 zoo zinnelijk toegestelt, zelfs met een' lijste der gerechten vooraan,Ga naar eind6 7 naar de wijze der ooverweeldighe Sijbarijten, welke wilden datGa naar eind7 8 ijder gast wiste waartoe hij zijnen honger te spaaren hadde, eenenGa naar eind8 9 vreemde t'hujs te zenden, is zeeker een' ujtwerking van een wel-Ga naar eind910eedel en milddaadigh gemoedt. 'T welk zich hierinne te meer 11 meldt, dat U. Eed. zoekt zich zelve van allen dank te versteeken,Ga naar eind11 12 met mij noch dank toe te weeten voor 't lof, den H. Villers U.E.Ga naar eind12 13 grootvaader naagegeeven, van mij, die 't zijner Eed. met geenerleij 14 recht onthouden kon. Zijne Reedeneering op 't Recht <van>Ga naar eind14 15 Vorsten had ik al oover een deel jaaren geleezen, erkauwt, en doen 16 naaschrijven, zonder anders te weeten, dan dat ze ujt de penne des 17 H. van Aldegonde, gelijk men mij zeide, gebooren was. Nu is van 18 mij, door berichting van U. Eed. deezen kinde zijn wettighe vaaderGa naar eind18 19 toegeschreeven. Aan etlijke der andere stukken heb ik ook oude 20 kennis: de reste doorloopen, en daarujt aangeteekent het geen mij 21 dienen moghte. Dies keeren ze hier bij te rugge. Waaren ze me 22 behandight geweest voor 't ujtgeeven mijner twintigh Histoorij-23boeken, ik hadde den grondt van eenighe zaaken wel naader kunnen 24 ontdekken, ende niet verzuimt de eere, verdient bij U.E. HeerGa naar eind24 25 Vaader, op te haalen naar mijn vermooghen. Nu hangt het aan deGa naar eind25 26 smaak, te vinden bij de gemeente in de gemelde schriften; oft menGa naar eind26 27 ze, bij mijn leeven te herdrukken hebbe: in welken gevalle ik hoop, 28 met eenighe beetering en meerdering der zelve, mijnen plicht te 29 betrachten. Maar mij verdriet niet weinigh het haaperen van U. 30 Eed. herwartskoomste: en ik bid, dat UEed. wen het beletsel ujt 31 den weeghe zal zijn, gelieve, mij de eere te doen, van geen' andre 32 herbergh, dan bij mij, hier oft op 't Huis te Mujde, te neemen: 33 op dat ik mijne dankbaarheit, voor de gunste, mij van U.E. zoo 34 vrundtlijk te gemoete gedraaghen, eenighszins mooghe ujtspreeken 35 met werken, betaamende,Ga naar eind35 | |
[pagina 550]
| |
36Mijn' Heere,
37U. Eed. 38onderdaanen, Toegedaanen 39dienaar, 40P.C. Hóóft. 39T'Amsterdam, den 23en in 40Slaghtmaant 1643.
Dankbetuiging voor de toezending van uitvoerige aanvullingen van Hooft's gegevens. |
|