De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 501]
| |
1158 Aan mijnen Heere, Mijnen Heere Joachim van Wikkevoort, Raedsheere ende Resident van haare Hoogheit van Hessen, in de Nieuwe Houtstraat, In Den Haaghe(v. Wickev.: 28 Avril 1643 M. le Drossart Hooft) L
1Mijn' Heere ende Neeve,
2Eergister schreef ik aan den Heere van Zuilichem, met eenigh 3 toonen der tanden, oover 't marren van het toegezeide bondtschrift.Ga naar eind3 4 Maar mijn brief, door eenighe verhindering quam wat te spaade 5 aan de schujt, zulx hij niet voor gister zal van hier geraakt zijn: 6 op welken dagh ik het voorzejde bescheidt, geteekent enGa naar eind6 7 bezeeghelt in de breedste forme, ontving; en korts daarnaaGa naar eind7 8 U. Eed. Gestr. welaangenaamen van den 25en deezer. U: Eed. 9 Gestr: eert en beschaamt mij teffens, met zulk een overmaat van 10 heusheeden, die de schuldt, waarin wij ons, door de gunst van 11 U. Eed. Gestr: laaste bezoek, en 't genot van zoo veel' andre haareGa naar eind11 12 vriendschappen, ter ooren toe geplonst vinden, niet alleen onver-13geldelijk maakt, maar ook den dank, dien wij uwer Eed: Gestr: 14 dies weeten, onujtspreeklijk voor een' pen, zoo quaalijk gebektGa naar eind14 15 is als de mijne. Wij denken evenwel niet ujt onze beloften, maar eensGa naar eind15 16 naa den Haagh te vaaren, als U: Eed: Gestr: haare timmeraadjeGa naar eind16 17 zoo verre gebraght zal zien, dat het onnoodigh zij andren vriendenGa naar eind17 18 het ongemak onzer herberghinge te verghen. Mij is zeer lief, 19 neevens d'andre geirne vernoome tijdingen, te verstaan, dat de 20 gezontheit des Christsten koonings wat toeneemt: hoewel ik mijGa naar eind20 21 't zelve, ten aanzien van den aardt der quaale, noch met geen vastGa naar eind21 22 geloof kan inbeelden. Wij hebben hier, op zaaterdagh lestleeden, 23 den Heer Jacob Bakker, z:g: ter aarde besteedt: mits wiens onder-Ga naar eind23 24 gang weeder nieuwe hoope van andren, nieuwe strijdt, om zijn' 25 plaats in 't burgermeesterschap, zal opstaan. Zoo gaan wij, volghendeGa naar eind25 26 d'een den andren op de hielen, naa de doodt: ter welke toe zichGa naar eind26 27 pijnen zal te bewijzen,Ga naar eind27 28Mijn' Heere ende Neeve, 29U: Eed: Gestrs | |
[pagina 502]
| |
30Ootmoedighsten, onderdaansten 31dienaar, 32P.C. Hóóft. 30T'Amsterdam, 27 Apr: 1643.
33Mijn Hujsvrouw, zoon, en dochter (d'ouwdste twee zijn t'Ujtrecht 34 kussen, neevens mij, met U: Eed: Gestr: verlof, in alle needrigheit 35 de waarde handt van U. Eed. Gestr: gemaalinne, en gebieden zich 36 op 't hartelijkste ook aan d'andre twee Joffren Nichten.
Een vraag aan Huygens om zijn ‘bondtschrift’ (schuldbrief, obligatie), inhoudende zijn belofte om te Muiden te komen, heeft gekruist met het beloofde document, de Andere (Verbintenisse) aen den selven (W. III, 276). - Dankbaarheid aan v.W. - Somber nieuws over ziekte en dood. |
|