De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 499]
| |
1157 Aen den H. Ridder Hujghens, Heere van Zuilichem.1Mijn' Heere,
2U. Eed. Gestr. heeft mij zoo wel gewaapent met de schilden vanGa naar eind2 3 zijn' Ht dat ik voor geenen aanval vreez: immers ujt dien Haagh-Ga naar eind34schen hoek niet. En 't is zoo verre van daar, dat wy nu, etlijkeGa naar eind4 5 daaghen, niet alleen gewacht maar verlangt hebben naa den 6 vruntlijken ontzegbrief, die ons eenen nieuwen daagheraadt ujtGa naar eind6 7 den Weste belooft. De traagheit van de teikenaars moghte wel zooGa naar eind7 8 taaj zijn, dat wij (ginge maar het timmeren van H: ende NeeveGa naar eind8 9 Wikkevoort wat wakker voort) van zelfs quaamen spooren geeven,Ga naar eind9 10 aan handen en zeeghels. Oft Hofwijk en Pasgeldt zich dies bedankenGa naar eind10 11 zouden, geef ik U. Eed. Gestr. te bedenken. Haar gelieve dan 't 12 bondtschrift aan zijn' volle leeden en op wegh te helpen, met vastGa naar eind12 13 geloof van altijds geloof bij ons te vinden, die zoo diep in U. Eed. 14 Gestr. schuldt staan, dat de kerfstok (wat zij daarop ook haalen moghte)Ga naar eind14 15 nemmer zal ijzer worden: gelijk de boeijen van verplichting zijn, waar-16inne leeft, en zich toeleit te sterven,Ga naar eind16 17Mijn' Heere, 18U. Eed. Gestr.Ga naar eind18 19Ootmoedighste, onderdaanste 20dienaar, 21P.C. Hóóft. 20T'Amsterdam, den 25en 21in Grasmaant 1643.
Vervolg. |
|