De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 473]
| |
1141 Aan den Heere Constantijn Huijghens, Ridder1Mijn' Heere,
2Ik vertrouw, mij van U. Ed. Gestr. niet toevertrouwt te weezen, datGa naar eind2 3 ik oijt gewacht, jaa gedacht heb, op eenigh diergelijk overloon, als 4 't geene, waarmeede het zijner Hoogheit gelieft heeft, mijneGa naar eind4 5 schaarsche betaaling van schuldt te vergelden. Haare goude, waar 6 af U. Ed. gestr. gewaaght, konnen de waarde mijner koopere 7 woorden ook wijde genoegh opweeghen, zonder zoo veel zilversGa naar eind7 8 aan de doorslaande schaal te hangen. Muneribus tamen ejus obniti nonGa naar eind8 9 debui. Waar oover ik, hierbij, eenen brief van dankzegging voegh; 10 stellende niettemin ter bescheidenheit van U. Eed. Gestr. hetGa naar eind10 11 ooverleeveren van dien, oft het achter houden, en de boodschap, 12 daarin vervaat, bij monde te doen. Want hij spreekt misschien geen 13 goedt hoofsch, oft moghte zijner Hoogheit, door verlet van haareGa naar eind13 14 meenighvuldighe en praamende beezigheeden, verveelen. 15Van de deughde der waaren, die haar weezen en maxel van U. Eed.Ga naar eind15 16 Gestr. verstandt en handt ontfangen, ben ik zulx verzeekert, dat ik 17 ze wel blindelings zouw darren koopen, zonder zorghe voor be-Ga naar eind1718rouw van mijne graatigheit in 't toetasten. Wij wenschen slechts 19 der penne, die U. Eed. Gestr. gedichten afschrijft, de snelhejt der 20 vlerke, waarujt zij getooghen is. Mijn' Hujsvrouw zwijght nu vanGa naar eind20 21 U. Eed. gestr. bondtschrift ter borze op te veilen; oordeelende ujtGa naar eind21 22 de goedtheit van 't doode hart, dat het leevende te vroom zal zijn,Ga naar eind22 23 om onze verlies van tijdt met geenen billijken woeker te boeten.Ga naar eind23 24 Zaaghe ik maar, zoo gemakkelijk, als U. Eed. gestr. deeze schuldtGa naar eind24 25 kan afleggen mij van de geene te quijten, die U. Ed. Gestr. van mijGa naar eind25 26 komt, voor zoo veele eeren en gunsten, onlangs opgehoopt met deGa naar eind26 27 moejte, genoomen, zoo ter zaake van de boeken, als van mijnenGa naar eind27 28 neeve Hulft. Maar, wie doch magh in heusheit op, teeghens deGa naar eind28 29 Heusheit zelf, naamelijk U. Eed. Gestr.? Dies geef ik den moedtGa naar eind29 30 verlooren; en mij vlaaijende, met denken, Herois summi dextrâGa naar eind30 31 cadis, ben der glooririjke armoede getroost, die mij zal in mijnGa naar eind31 32 graf doen draaghen den tijtel, 33Mijn Heere, van 34U. Eed. Gestr. 35Hoewel ootmoedighsten, nochtansGa naar eind35 36verplichtsten dienaar, 37P.C. Hóóft. 36T'Amsterdam, den 37xixen Jan. 1643. | |
[pagina 474]
| |
|