De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 111]
| |
946 Aen den Ridder Hujghens, Heere van Zujlichem etc.1Mijn Heere,
2U.Ed.Gestr. Daghwerk deed mij daetlijk Heilighavondt neemenGa naar eind2 3 van ander werk. Ik schejdd' 'er niet ujt, eer 't ujt was; ujtgezejdtGa naar eind3 4 bed en taefel: ende besteld' het voorts aen den Heere Barlaeus.Ga naar eind4 5 Deez, houdende noch zijn' kamer, vond goedt het daer gezament-Ga naar eind56lijk te doorzien met de H.H. Mostart, Baek, en Vondel, die, nevensGa naar eind6 7 mij, eenighe avondtujren daer aen besteedt hebben. Maer de 8 vergaedring hield zoo wel geen' streek, dat ik ijder beletten konGa naar eind8 9't gedicht eens nae zich te neemen, om het in 't bezonder voorts teGa naar eind9 10 lezen. Mostart en Vondel hebben ijets aengetekent dat den taelschikGa naar eind10 11 betreft; op dat U.Ed. Gestr. overweghe oft zij zich dienaengaendeGa naar eind11 12 met ons vergelijken konde; dewijl 't wel passen zoude daerin eenen 13 gemeenen voet te volghen. Eevenwel kan ik niet alles voor volGa naar eind13 14 aenvatten, wat hun behaeght: ende Vondel dunkt mij somtijds 15 knorven in de biezen te zoeken. Wijders, aen zoo blinkend eenGa naar eind15 16 Daghwerk den dagh te verbieden, waere jammer; ook, mijnsGa naar eind16 17 gevoelens, een verlooren toeleg; gemerkt het met de scherpeGa naar eind17 18 straelen zijner aerdighejt de dompighste dujsterhejt konde doenGa naar eind18 19 verdwijnen, en midnacht tot middagh maeken. Mijn arme geest, 20 hoewel alleenlijk gestelt (en dit noch quaelijk genoegh) om maetvrijGa naar eind20 21 gelujdt te slaen, heeft zich nochtans verpijnt de verdrooghdeGa naar eind21 22 rijmpen te doen inkt geeven. De springader van den Heere BarlaeusGa naar eind22 23 brujst met wel een' andren toon. Dezes onderschejdts zal U. Ed.Ga naar eind23 24 Gestr. aen de bijgaende reghelen gewaer worden; gelijk zij 't, 25 zonder twijfel, verwacht heeft. De H.H. Mostart en Vondel hebbenGa naar eind25 26 ook ijets belooft. Dat (meen ik) zal haest volghen; ende altijds uweGa naar eind26 27 geboden, wen z'hem gebeuren moghen, 28Mijn Heere, 29Uwer Ed. gestr. 30Verplichte ootmoedighste dienaer 31P.C. Hóóft. 30Ujt Amsterdam 3121 Feb. 1639.
32Niet wel wetende anders het bijgaende paxken aen denGa naar eind32 33 Heere Pallotto te richten, moet ik UEd. gestr. daerom moeijen, met bede,Ga naar eind33 34 dat zij 't mij te goede houde. | |
[pagina 112]
| |
Antwoord. Men is het niet eens over Dagh-werck. Hooft stuurt zijn lofdicht Op het Daghwerk van den Heere Constantin Hujghens (LSt I 318) en kondigt andere aan. |
|