De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 80]
| |
931 (C. Barlaeus aan P.C. Hooft.)2Iam ausim scribere Gelriam obsessam esse ab Auriaco, hactenus 3 dubiis ad nos rumoribus ea de re perlatum fuit. Solet fama ea quae 4 in votis habemus adseverare confidentius, et quae futura sunt in 5 vulgus spargere praematurius. Hostis ad Venloam et Mosae ripam 6 copias colligit, ut Potentissimorum Ordinum et Principis nostri 7 coepta turbet. Ut se res dant, possent committi exercitus, et 8 Cardinalis priore victoria audacior praelio potius experietur, quam 9 ut propugnaculum istud eripi sibi sinat. De Duce Bernardo ea 10 perscribuntur, quae audimus libentius. Ego victoriae momentum 11 non ex caesorum et captivorum numero, sed ex successu aestiman-12dum puto. Nisi Brisaco potiatur, non difficile erit Caesari jacturam 13 istam resarcire. Scribit D. Vicofortius ex hostibus desideratos mille 14 quingentos, totidem captos et vulneratos. Inter captivos tribuni 15 sunt, et turmarum equestrium pedestriumque Duces plurimi. 16 Belli ferè impedimenta omnia intercepta. Sed haec ex litteris 17 Vicofortii intelliges plenius et planius. Regina mater Hagae est. 18 Ejus in urbem hanc adventus in diem Mercurii aut Jovis expectatur. 19 Redimicula et serta et corollas, aliaque ad spectacula requisita jam 20 confecere matronae istae sorores, quae à piscibus patrium nomenGa naar eind20 21 deducunt. Carmen meum, quod Tibi aliisque placuit, minusGa naar eind21 22 arridet iis, quibus arridere debebat. Malint Amstelodamum 23 paupertatis suae esse praeconem, quam magnificentiae et opum. 24 Verum tueri me possum exemplo Iulii Caes. Scaligeri, qui in 25 Urbium encomiis, singulas ad eundem modum loquentes intro-Ga naar eind2526ducit. Noti sunt versus ejus in Antverpiae laudem. Vellent DD. 27 Coss. me aliquid scribere de Maximiliani corona, qua urbem hancGa naar eind27 28 donavit. Sed longè petitum videtur hoc argumentum; nec con-29venientius praesenti rei excogitari posse puto, quam illud de 30 Berecynthia. Vereor tamen ne in idem argumentum inciderint etGa naar eind30 31 alii, quos primùm adibit Medicea. Quidquid praeter illud Epi-32gramma conor scribere, invitâ omne Minervâ scribitur, et prae illo 33 displicet. Vale, vir summe, cum uxore liberisque. Amstelod. 34 Raptim 28 Aug. 1638. | |
[pagina 81]
| |
vertaling NUEindelijk durf ik het wel aan, te schrijven, dat Gelder bezet is door Oranje; totnogtoe was tot ons in onzekere geruchten over dit feit bericht doorgedrongen. Het is de gewoonte van de mare, dat, wat wij gaarne wensen, te vol zelfvertrouwen te verzekeren, en dat, wat wel zal gaan gebeuren, onder het volk te voorbarig te verbreiden. De vijand verzamelt bij Venlo en den Maasoever zijn troepen ten einde de ondernemingen van de Hoogmogende Staten en van onzen Prins te verstoren. Zoals de zaken er voorstaan, zou het kunnen, dat de legers op elkander losgelaten worden en de Kardinaal (-Infant), door de vroegere zege stoutmoediger, zal liever in een veldslag zijn geluk beproeven dan gedogen, dat die voormuur hem ontrukt wordt. Over Hertog Bernard blijft men schrijven, wat wij al te gaarne horen. Ik ben van mening, dat gewicht en waarde van een overwinning niet naar het aantal neergesabelden en krijgsgevangenen, maar naar het gunstig gevolg moet worden afgemeten. Als hij Breisag niet bemachtigt, zal het niet moeilijk vallen aan den Keizer, dat verlies weer goed te maken. De Heer Wicquefort schrijft, dat er van de vijanden vijftienhonderd vermist worden, en evenzovele zijn gevangen en gewond. Onder de gevangenen zijn krijgsoversten en zeer vele commandanten van ruiter-escadrons en voetvolk. Bijna alle oorlogstuig is buitgemaakt. Maar dit zult ge uit een brief van Wicquefort vollediger en helderder verstaan. De Koningin-moeder is te Den Haag. Haar intocht in deze stad wordt tegen woensdag of donderdag verwacht. Hoofdbanden en guirlandes en kransjes mitsgaders andere zaken voor de schouwspelen vereist hebben reeds gereed de u bekende dames, de gezusters, die tot ‘visschen’ den naam haars vaders herleiden. Het gedicht van mij, dat UEn anderen beviel, lacht minder hun toe, wien het had behoren toe te lachen. Ze zouden liever willen, dat Amsterdam van zijn eigen onbemiddeldheid trompetter was dan van luister en vermogen. Maar ik kan mij verdedigen met het voorbeeld van Julius Caesar Scaliger, die in zijn Huldezangen op Steden deze een voor een op dezelfde wijze sprekende invoert. Bekend zijn zijn verzen tot lof van Antwerpen. De Heren Burgemeesteren zouden hebben gewild, dat ik iets schreef over de kroon van Maximiliaan, waarmede hij deze stad heeft begiftigd. Maar vergezocht schijnt dit thema en naar mijn mening kan men niets passender bij het tegenwoordige gebeuren uitdenken dan dat ten aanzien van de Berecyntische. Ik vrees echter, dat op hetzelfde thema ook anderen vervallen zijn, die de telg der Medici eerst zal bezoeken. Wat ik ook buiten dat Epigram poog te schrijven, het wordt alles geschreven onder verzet van Minerva en daarom bevalt het niet. Vaarwel, verheven Hooft, met gade en kinderen. Te Amsterdam. In haast. 28 augustus 1638. | |
[pagina 82]
| |
Oorlogsnieuws. - De ontvangst van Maria de Medicis. |
|