De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 72]
| |
928 (C. Barlaeus aan P.C. Hooft.)1Incipiam à gratiarum actione, magnifice clarissimeque Hoofdi, 2 quam tuae ac uxoris tuae prolixae, penè dixeram profusae, humani-3tati debeo. Solent saxis marmoribusque inscribi magnorum 4 virorum laudes et merita. Ego recentis tuae erga me benevolentiae 5 et benignitatis encomia inscriberem iisdem, nisi animo illa inscrip-6sissem, cujus cum immortalitate vivet in me aeternum, vigebitque 7 recordatio tantarum virtutum. Haesi diutius apud vos, quam 8 oportuit. Sed detinuit me suavissima consuetudo tot subeuntium 9 in vicem amicorum; detinuit me candor tuus et inaffectata comitas; 10 detinuit modulis suis, et non invita cantillatione Alcmariana Siren,Ga naar eind10 11 aut ut magni Hugenii versibus loquar: Almerii faxque Pharosque soli.Ga naar eind12 13Cum Muydam irem, ibam ut essem laetior sereniorque. Cum isthic 14 essem, factus sum Aëtes alter, et veluti recoctus visus mihiGa naar eind14 15 juvenescere. Domum reversus tot dierum felicitatem coepi castigare 16 curis domesticis et studiis, cum quibus in gratiam redire perquam 17 mihi difficile est.
Non semper idem floribus est honosGa naar eind18
Vernus, neque uno Luna rubens nitet
20[regelnummer]
Vultu.
21Neque nos in illa suavitate et animorum diffusione semper esse 22 expediat. Quare, reduxi me, et contraxi, contentus moderata sorte, 23 quam Parca adsignavit. De Gelriae obsidione nihil certi constat. 24 Haeret in confiniis Princeps cum copiis. In expectatione iterum 25 tristium aut laetorum sumus. Praesidium Gelri intus validum 26 habent, adhaec loci situs et vergens in Autumnum anni tempestas, 27 difficilem reddent expugnationem. In Brasilia spes non levis nostros 28 erigit, futurum ut urbe S. Salvatoris propediem potiantur. Sed haec 29 aliaque ex fastis hebdomadalibus intellexisti, chartulis tam fictiGa naar eind29 30 pravique tenacibus, quam veri nunciis. Scripsissem heri, sed non 31 licuit per interpellationes amicorum. Vale, Vir maxime cum uxore 32 et liberis praestantissimis. Omnes saluta, et clarissimam Tesselam, 33 amoenissimi ingenii matronam, non unius laetitiae datricem, | |
[pagina 73]
| |
34 discipulam meam suo tempore salvere meis verbis jube. Valete etGa naar eind34 35 vivite. Raptim Amstelod. 23 Aug. 1638.Ga naar eind35
vertaling
Laat ik beginnen met de betuiging van dankbaarheid, luisterrijk en doorluchtig Hooft, die ik aan de overvloedige, bijna had ik gezegd, overdadige gastvrijheid van UEn uw gade schuldig ben. Het is gebruik, dat men op stenen en marmeren platen ingrift, wat grote mannen aan loffelijks en verdienstelijks hebben verricht. Ik zou van uw recente welwillendheid en wellevendheid jegens mij de huldezangen ingriffen op diezelfde platen, als ik in mijn ziel die niet had ingegrift; en aan haar onsterfelijkheid gebonden zal eeuwig in mij leven en welig tieren het herdenken van zo grote voortreffelijkheden. Ik ben langer blijven hangen te uwen huize dan had behoord. Maar mij hield vast de zoete omgang met zovele elkander almaar aflossende vrienden; mij hield vast van u de openhartigheid en ongekunstelde minzaamheid; mij hield vast met haar melodieën en niet ongaarne beoefend bel canto de Alkmaarse Sirene, of, om in de verzen van den groten Huygens te spreken, de ‘lichtende toorts, vuurbaak van Alkmaarder grond’. Toen ik naar Muiden toeging, ging ik om opgewekter te verblijven in onbewolkter sfeer. Toen ik bij UEenmaal verbleef, ben ik geworden een tweede Aeëtes en om zo te zeggen opnieuw warmgestoofd, was het mij, als onderging ik een verjongingskuur. Thuis teruggekeerd, ben ik aangevangen, op den geluksstaat van zovele dagen correcties aan te brengen door beslommeringen thuis en studiën, waarmede weder mij te verzoenen mij bijzonder moeilijk valt. Niet altijd schittren bloemen van 't zelfde groen
Der jeugd; niet eender glanst van de rode maan
't Gelaat.
En ook voor ons zal in zulk een lieflijkheid en verstrooiing der zinnen altijd te leven wel niet dienstig zijn. Daarom heb ik mij weer in 't spoor gebracht en de teugels aangehaald, tevreden met het bescheiden deel, dat de Schikgodin heeft toegewezen. Over de insluiting van Gelder staat niets zekers vast. In het grensgebied blijft hangen de Prins met zijn troepen. Opnieuw zijn wij in afwachting van somber of verblijdend nieuws. Een troepenmacht hebhen de Geldersen binnen hun landpalen, die krachtig is; daarenboven zullen de ligging van het terrein en, neigend naar den herfst, het jaargetijde, verovering moeilijk maken. In Brasil houdt de niet geringe hope de onzen in spanning, dat zij de stad van St. Salvador eerstdaags zullen bemachtigen. Maar deze en andere dingen hebt ge uit de wekelijkse kronieken verstaan, bladzijden ‘even taai aan wat verzonnen en verdorven is verkleefd, als bodessen van waarheid’. Ik zou gisteren geschreven hebben, maar het was niet mogelijk vanwege stoornissen door vrienden. Vaarwel, grote Hooft met uw gade en voortreffelijke kinderen. | |
[pagina 74]
| |
Groet allen en wens de doorluchte Tesselschade, deftige vrouwe van allerlieflijkst talent, schenkster van meer dan ene vreugde, mijn leerlinge, te zijner tijd uit mijn naam al het goede. Vaartwel en moge het u voorspoedig gaan. In haast, te Amsterdam 23 augustus 1638. |
|